Zowel in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als in de periode na de Restauratie (1813) kenden we het instituut van “de Staten-Generaal”. Tot aan de Bataafse Revolutie (1795) golden de Staten-Generaal als een overlegvorm tussen de afgevaardigden van de zeven verschillende provincies in Den Haag. Bij de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 werden de Staten-Generaal echter het hoogste, centrale bestuursorgaan. Kortom, een heel ander instituut, met een heel andere rol, in een heel andere (politieke) context. Alleen de naam ‘Staten-Generaal’ herinnerde toen nog aan de eerdere Staten-Generaal uit de Bataafse Republiek, twintig jaar eerder.
De ‘oude’ Staten-Generaal
Tot de Bataafse Revolutie van 1795 kwamen op het Binnenhof gedeputeerden namens de zeven soevereine provincies samen om te vergaderen over het wel en wee in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De afgevaardigden van de provincies vormden samen de Staten-Generaal van de Nederlanden. Na ruggespraak tussen de gedeputeerden en hun provincie werden besluiten genomen over onderwerpen die voor heel de Republiek relevant waren. De rest regelden de provincies zelf. Sinds 1464 – toen de Staten-Generaal voor het eerst onder de Bourgondische hertog Filips de Goede samenkwamen – bestond het college uit leden van vooraanstaande families, die hun positie van vader op zoon overdroegen.
De ‘nieuwe’ Staten-Generaal
Toen eind 1813 Napoleon verslagen werd, schetsten de overwinnaars tijdens het Congres van Wenen een staatkundige herindeling van Europa. De overal in Europa door Napoleon geïnstalleerde regeringen, waaronder in Nederland, werden vervangen door de ‘legitieme’ regeringen. In Nederland werd daarom in 1813 – ten tijde van de zogenoemde Restauratie – koning Willem I als nieuwe, soevereine vorst gekroond, onder waarborg van een constitutie.
Eén jaar later, bij de grondwet van 1815, werd verder bepaald dat de Staten-Generaal zouden bestaan uit twee kamers: een Eerste en een Tweede Kamer. Deze gerestaureerde Staten-Generaal waren medewetgever naast koning Willem I.
Continuïteit in de Staten
Ook al lijken er op het eerste oog voornamelijk verschillen te bestaan tussen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ Staten-Generaal, toch is er, zo betoogt Lauret, een grotere continuïteit dan wordt aangenomen. Dat illustreert de historica aan de hand van verschillende thema’s, waaronder de vergaderpraktijk van de Staten-Generaal, de overlegcultuur, de huisvesting en de band met de Oranjes en de wijze van verkiezen.
Ook de invloed van de provincies op de ‘oude’ en ‘nieuwe’ Staten-Generaal bleef (in andere vorm weliswaar) bestaan. In de ‘oude’ Staten-Generaal werden door de provincies gedeputeerden naar de Staten afgevaardigd om het provinciale belang te dienen. Na de grondwet van 1814 werd de soevereine status van de provincies – en daarmee hun invloedssfeer – drastisch teruggesnoeid. Voortaan traden de Provinciale Staten slechts op als kiescolleges om de Tweede Kamer te vullen met regeringsgetrouwe leden. Kamerleden waren wat betreft hun zetel afhankelijk van de provincies. En dus dienden zij rekening te houden met de provinciale wensen, ondanks dat de grondwet bepaalde dat de Kamerleden onafhankelijk het algemeen belang moesten dienen. Zo slaagden provincies erin, stelt Lauret, “hun nieuwe functie te vertalen naar de oude situatie”, waarin de provinciale afvaardiging diende om het provinciaal belang op nationaal niveau onder de aandacht te brengen. De band tussen provincies in Tweede Kamerleden was nog altijd springlevend.
Regentenfamilies
Uitdagers van traditie
De Staten-Generaal van vóór 1795 en die van ná 1814 zijn dus minder verschillend dan wordt gedacht, concludeert Lauret. De oorzaken daarvoor zijn divers. Lauret wijst er een aantal aan. Zo laat zij zien dat de grondwetsartikelen in 1814 en 1815 nauwelijks richtlijnen aan de Staten-Generaal gaven over hoe zij zich aan hun taak moesten wijden. Daardoor konden Tweede Kamerleden oude vergaderpraktijken meesmokkelen en bleven familiebanden van belang bij de verkiezing tot lid van de Staten-Generaal.
Slot
Lauret heeft brieven, dagboek en notulen doorgespit om de regentenprincipes van de Staten-Generaal – en hun overlevering – inzichtelijk te maken. Vaak levert dat verrassende, wetenswaardige en soms zelfs humoristische anekdotes en intriges op. Toch is het – ondanks de verluchting door het bronmateriaal – geen makkelijk leesbaar werk. Maar wie zijn aandacht er goed bij houdt en zich vastbijt in het boek, wordt beloond met een indrukwekkende studie over het ‘oude’ regentenwerk in de ‘nieuwe’ Staten-Generaal.
Boek: Regentenwerk – Lauren Lauret
Ook interessant: Een historische schets van het provinciaal bestuur