Middeleeuwse toernooien waren ridderlijke festivals die in het teken stonden van vechtsporten. Je moest van adel zijn om aan deze toernooien mee te doen. Het individuele lanssteken en de massale man-tegen-mangevechten zijn voorbeelden van vechtsporten die in zo’n toernooi plaatsvonden. Oorspronkelijk werden deze toernooien vooral gehouden om te oefenen voor een echte oorlog. In de loop van de Late Middeleeuwen (ca. 1270-1500) ontwikkelden deze toernooien zich tot meer ceremoniële gebeurtenissen.
Aristocratisch vertoon en pracht en praal gingen in deze latere periode een grotere rol spelen. De uitbundige toernooien van de adel stonden in schil contrast met het middeleeuwse leven, dat vaak hard was.
Ontstaan van het toernooi
Het woord toernooi stamt waarschijnlijk af van het Oudfranse woord tornoier, wat letterlijk omkeren betekent. Dit zou kunnen verwijzen naar ridders die tijdens een toernooi te paard op elkaar inreden en daarna weer omkeerden om het gevecht te vervolgen. De eerste toernooien waren massale gevechten op het platteland. Deze ontstonden aan het eind van de elfde eeuw en begin twaalfde eeuw in Noord-Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden. Een reden voor het organiseren van toernooien was dat de lokale machthebbers vrede wilden, wat de Kerk aanmoedigde. Het organiseren van zo’n toernooi zou er namelijk voor moeten zorgen dat ridders aan hun vechtlust konden voldoen en minder snel geneigd waren om oorlog te voeren. Daarnaast was het ook een goede manier om te oefenen voor een echte oorlog. Deze oefengevechten werden een mêlée genoemd, wat in het Frans letterlijk ‘gevecht’ of ‘krijgsgewoel’ betekent, en waren een simulatie van een echte oorlog.
Op het platteland werden er twee teams aangewezen, die samen bestonden uit honderden ridders, die op elkaar in reden om te proberen elkaar gevangen te nemen. De ridders die gevangen waren genomen, verloren hun paarden en uitrusting aan de winnaars. Ze moesten daarnaast losgeld betalen om weer vrij te komen. Door dit verdienmodel kon het lucratief zijn om van toernooi naar toernooi te reizen. Een bekende ridder, Willem de Maarschalk, lukte het een keer om op een toernooi in 1167 bij Le Mans maar liefst negen paarden en wapenrusting plus bagagepaarden in beslag te nemen. Dat het voor de eigenaar van het land niet altijd gunstig uitpakte, bewijst het toernooi dat in 1179 ter gelegenheid van de kroning van Filips II Augustus van Frankrijk (1165-1223) werd gehouden. Koning Hendrik II van Engeland (1133-1189) joeg zijn tegenstanders een wijngaard in die door de paarden helemaal werd verwoest.
Het ridderschap
Een ridder is in de kern een soldaat te paard, die zich in de loop der Middeleeuwen zou ontwikkelen tot vazal van de koning. Al in de Romeinse tijd, toen de stijgbeugel nog niet eens was uitgevonden, was er al sprake van soldaten te paard. In de vroege Middeleeuwen (ca. 476-950) vond er een belangrijke ontwikkeling plaats waarbij de ridder een sleutelpositie kreeg in het nieuwe feodale stelsel.
Het feodale stelsel was een systeem waarin een vorst grondgebied verdeelde onder lokale leenmannen, die vervolgens fungeerden als een soort vazallen. In ruil voor de geleende grond moest de leenman – bijvoorbeeld een baron, graaf of ridder – onder meer komen opdraven met een leger van ridders als er een oorlog was. De ridder stond hierdoor tussen de boeren, die op zijn land werkte, en zijn heer in. In de Hoge Middeleeuwen (ca. 950-1270) ontstond uiteindelijk een speciale ridderklasse, die tot de lage adel werd gerekend. Het kwam wel eens voor dat een gewone man ridder kon worden door militaire diensten te leveren aan zijn lokale heer. Of dat zelfs de positie kon worden gekocht. Maar doorgaans waren ridders zonen van al bestaande ridders. Men werd eerst een page en vervulde dan vooral huishoudelijke taken. In de tienerjaren werd men schildknaap. Deze stond de ridder bij met allerlei hand en span diensten en hielp hem bijvoorbeeld in zijn harnas. Rond het twintigste levensjaar kon een schildknaap tot ridder worden geslagen. Het was echter niet zeker dat men zou promoveren naar een volgend stadium en uiteindelijk ridder werd. Een ridder was meer dan een soldaat te paard: hij behoorde dapper te zijn, trouw aan zijn heer en vrijgevig jegens de armen en behoeftigen.
Het toernooi – verdere ontwikkeling
Toernooien vonden van begin af aan ook in steden plaats. Eén van de eerste verwijzingen naar een toernooi in een stad dateert uit 1095, toen graaf Henry III van Leuven (?-1095) om het leven kwam tijdens een lanssteekspel in Tournai. Uiteindelijk werd het waarschijnlijk ook praktischer om de toernooien in steden te houden. De landerijen van de boer werden dan namelijk niet meer verwoest. Een nadeel van de stad was wel, dat de verharde ondergrond minder goed geschikt was voor het galopperen van de paarden. De oplossing was om mest en zand te strooien.
Er waren verschillende regels en tradities. Zo bepaalde bijvoorbeeld koning René van Anjou (1409-1480) dat ridders, voordat het toernooi plaatsvond, hun wapenschilden moesten ophangen bij de herbergen waar ze overnachtten. De nadruk begon in de loop der tijd ook meer te liggen op het lanssteekspel. Hierbij reden twee ridders op elkaar in en probeerden ze elkaar uit het zadel te stoten. Vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw werd na het lanssteken het gevecht op de grond met het zwaard voortgezet, om de uiteindelijke winnaar vast te stellen. Na enige tijd werden de wapens aangepast, om het aantal doden te verminderen. Een lans kreeg een driepuntige kop om de impact te verminderen en zwaarden werden stomp gemaakt.
De ridders konden tijdens toernooien hun ridderlijke deugden tonen. Zoals dapperheid in het gevecht, hoffelijkheid naar de toekijkende dames en vrijgevigheid naar de andere toekijkers, zoals de bedelaars. In de vroegere toernooien (de mêlée-gevechten) waren er nog geen scheidsrechters, er werd slechts beslist door middel van consensus. Later waren er wel scheidsrechters die men herauten noemde. Ze maakten reclame voor het toernooi, waren verantwoordelijk voor het beoordelen van de prestaties van de ridders en verzorgden de verslaglegging. Na afloop stelden ze een rapport op over het toernooi, waar vaak wapenboeken uit voortkwamen. Ook de toekijkende aristocratische dames vervulden een rol. Ze traden op als gastvrouw, moedigden ridders aan die hun sjaal of doek droegen, beoordeelden de prestaties en reikten prijzen uit.
In de vijftiende eeuw werd onder Eduard IV van Engeland (1442-1483) een puntensysteem ingevoerd. Ridders kregen twee punten als ze de lans braken op het hoofd van hun tegenstander, één punt als de lans brak op het lichaam en minder dan één punt als de tegenstander werd geraakt zonder dat de lans brak. Wanneer de tegenstander onder het zadel of de kantelbeveiliging (dit was een houten balk in het midden die botsingen moest voorkomen en om een optimale hoek te creëren om te steken te vergemakkelijken) werd geraakt, of wanneer men het paard van de tegenstander raakte, werden er strafpunten gegeven.
In de stad werden ook mêlée-gevechten gehouden. Een andere vorm van een gevecht waren de pas d’armes (letterlijk doorgang van wapens). Hierbij waren er twee teams. Eén team verdedigde een bepaalde positie en het ander team moest die plek zien te veroveren.
Na een toernooi was er een feest, waar gegeten, gedronken en gedanst werd. Deze feesten werden ook gezien als een huwelijksmarkt voor de adel, omdat er ook veel aristocratische dames op af kwamen.
Prijzen
Een bekende prijs voor een ridder was natuurlijk de kus van een schone jonkvrouw. Dit kwam in werkelijkheid vast wel eens voor, maar er zijn meer verwijzingen bekend voor andere prijzen. Een opvallende prijs was de eed van de pauw. Een ridder die had gewonnen, mocht tijdens de ‘afterparty’ de pauw, die na het roosteren weer in zijn veren was gestoken, aansnijden en een belofte doen. Bijvoorbeeld dat hij bij het innemen van de stad als eerste zijn vaandel aan de muur zou hangen. Andere zouden hem hierna overtreffen, door stoerdere verhalen te vertellen. Andere prijzen die ridders konden winnen waren bijvoorbeeld een robijnrode ring, een gouden armband of een gouden toverstok.
Verliezers bij de pas d’armes moesten bijvoorbeeld een gouden armband dragen en op zoek gaan naar de jonkvrouw die de sleutel had en haar dan die armband geven als hij haar gevonden had.
Willem de Maarschalk– De topsporter van de Middeleeuwen
Willem de Maarschalk (ca. 1146-1219) was een zeer populaire Engelse ridder in de Middeleeuwen, die veel gevechten won. Samen met een partner zou hij er bijvoorbeeld ooit in zijn geslaagd om tijdens toernooien binnen tien maanden 103 ridders gevangen te nemen. Als kind kreeg Willem al te maken met een gevaarlijke situatie. Hij werd gevangengenomen als gijzelaar omdat zijn vader belegerd werd door koning Stefanus (1096-1154). De deal was een wapenstilstand, maar zijn vader ging toch meer troepen halen. Als sanctie wilde Stefanus Willem de Maarschalk vermoorden, maar dat vond hij uiteindelijk te ver gaan, waardoor Willem vrij uitging.
Willem was niet alleen actief op toernooien maar ook op het slagveld. Rond 1168 deed hij bijvoorbeeld mee aan een veldtocht van zijn oom, de graaf van Salisbury (1122-1168), om een opstand in Poitou te onderdrukken. Ze liepen echter in een hinderlaag. De graaf werd gedood, Willem raakte gewond en werd gevangengenomen. De ridder kwam echter vrij, omdat de koningin van Engeland zijn losgeld betaalde. Ook deed Willem mee aan kruistochten in Syrië. Willem werd later zo beroemd dat enkele jaren nadat hij overleden was in 1219 al een biografie verscheen.
De burger
Middeleeuwse toernooien waren uitsluitend bedoeld voor de elite van de maatschappij. De burgerij deed echter soms wel mee aan de mêlée-gevechten als hulpkracht of voetknecht. Toch wilden de burgers de sociale bovenlaag nadoen. Zo was er een gevecht in 1455 tussen twee burgers, dat helemaal uit de hand liep. Tijdens dit gevecht, dat werd bijgewoond door Filips de Goede (1396-1467), schepten de tegenstanders zand in elkaars ogen. Hierna beet een van de deelnemers een vinger af van zijn tegenstander. En een ander duwde zijn duim in de oogkas.
Ook kwam het een keer voor dat boeren ridders versloegen tijdens een veldslag. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij de Guldensporenslag van 1302. Bij Kortrijk werd een Frans ridderleger toen verslagen door een Vlaams leger dat vrijwel volledig uit boeren en stedelingen bestond. De slag dankt zijn naam aan het feit dat de boeren vijfhonderd gouden sporen van de ridders in beslag namen. Deze werden later in de Kerk van Kortrijk opgehangen.
Verboden
De katholieke Kerk verbood de riddertoernooien in de twaalfde en dertiende eeuw. Enerzijds wilde men voorkomen dat ridders vanwege de toernooien niet zouden deelnemen aan de Kruistochten. Daarnaast meende de Kerk dat de toernooien zondige zaken zoals overspel stimuleerden. Het kon namelijk gebeuren dat een ridder vocht voor een vrouw die al bezet was, wat dan tot overspel leidde. Ridders die omkwamen bij toernooien, kregen geen katholieke begrafenis. In de veertiende eeuw werd dit verbod echter weer opgeheven, toen toernooien niet meer zo populair waren. Daarnaast werden toernooien soms ook verboden door de lokale machthebbers. Koning Hendrik II (1133-1189) verbood ze in Engeland omdat ridders tijdens de evenementen soms gingen rellen en de dodelijke vetes veroorzaakten.
Het einde
Door de uitvinding van het buskruit werden flexibele soldaten te voet met wapens steeds belangrijker. De ridder in zijn onbeweeglijke harnas te paard begon in de Late Middeleeuwen (ca. 1270-1500) langzaamaan ouderwets te worden. Daarnaast hielp het ook niet mee dat in de zestiende eeuw een koning overleed tijdens een steekspel. De ongelukkige was Hendrik II van Frankrijk (1519-1559). De koning kreeg een houtsplinter van een lans in zijn oog en stierf korte tijd later aan zijn verwondingen.