Een moordlustige psychopaat die zijn gang kon gaan in de ontrafeling en chaos van de Russische burgeroorlog, of een excentrieke visionair die een hopeloze strijd voerde tegen zowel sovjetcommunisme als Chinees expansionisme. Wie was baron Roman von Ungern-Sternberg, de nog steeds tot de verbeelding sprekende Russische krijgsheer die honderd jaar geleden kort over Mongolië heerste?
Uiteinde van de tsarenrijk
Freiherr, of baron, Roman von Ungern-Sternberg was een officier in het leger van de tsaar en afkomstig uit een oud Baltisch-Duits geslacht uit het huidige Estland, toen nog een provincie van het Russische tsarenrijk. Hij groeide op in Reval – het huidige Tallinn – en op het landgoed van zijn familie op het Baltische eiland Dagö, dat vandaag Hiiumaa heet. Op zestienjarige leeftijd werd hij door zijn vader naar de zeemachtacademie in Sint-Petersburg gestuurd. Al snel bleek de jonge baron lak te hebben aan het protocol, de wereld van de eliteclubs en de promotiespelletjes die vaak eigen waren aan de adellijke officierenstand. Het liefst hing hij rond bij het soldatenvolk. Tegelijkertijd was Ungern een fervent Russisch patriot en toegewijd monarchist. Waar Ungern, geïnspireerd door de familieverhalen over verre voorouders die als Duitse ridders en avonturiers naar de Baltische contreien waren getrokken, vooral op uit was, was actie en avontuur in dienst van een ideaal.
Uiteindelijk vond Roman von Ungern-Sternberg zijn gading bij de kozakken in de afgelegen grensgewesten van het rijk. Van 1908 tot 1913 diende hij als officier bij de kozakken van Transbaikalië. Hier voelde Ungern zich pas thuis. Net als het Baltische eiland uit zijn jeugdjaren was dit gebied aan het Siberische Baikalmeer een uiteinde van de tsarenrijk. Een kenmerk van deze tak van de kozakken, die in 1851 autonoom werd, was de aanwezigheid van leden van lokale Mongoolse volkeren als de Boerjaten en van mensen van gemengde Slavisch-Mongools origine in haar rangen. In 1913 werd Ungern naar het naburige Mongolië gestuurd voor de bewaking van het Russische consulaat in de hoofdstad Urga, het huidige Ulan-Bator. Mongolië was lang een provincie van het Chinese keizerrijk geweest. Na de revolutie en de opheffing van de monarchie in China in oktober 1911 werd het feitelijk-onafhankelijk onder een lamakoning. Dat werd evenwel niet erkend door de nieuwe Chinese nationalistische regering. Na verschillende mislukte pogingen om er het Chinese gezag te herstellen lukte het in november 1919 toch.
Oorlog als roeping
Tijdens de Eerste Wereldoorlog vocht Ungern in verschillende kozakkeneenheden aan het westelijke en zuidelijke front tegen het Habsburgse en Ottomaanse rijk. Tussen 1914 en 1916 zat hij aan het front in Galicië, een landstreek die nu in Oekraïne en Polen ligt maar toen nog een Habsburgse provincie was. Hij verwierf er snel naam en een bijna legendarische status onder de manschappen door zijn soms aan waanzin en doodsdrift grenzende dapperheid. “Oorlog was zijn natuurlijke element”, schreef Pjotr Wrangel, één van de grote witte generaals en net als Ungern een Baltisch-Duitse baron, later in zijn memoires.
“Eens hij zich in meer gesofisticeerde kringen moest begeven, liep het mis.”
Door zijn onhandelbaarheid en na een uit de hand gelopen duel met een medeofficier viel hij in ongenade bij zijn hiërarchie. Na een kort verblijf in een militaire gevangenis, werd hij in december 1916 overgeplaatst naar de Kaukasus. Vandaar trok hij de grens over naar Urmia in het Iraans-Ottomaans grensgebied om daar defensie-eenheden op te leiden onder plaatselijke christenen die te maken hadden gehad met aanvallen van Ottomanen en lokale Koerden. Dat duurde tot aan de februari-revolutie en de troonsafstand van de tsaar in 1917. Ungern reisde toen van Iran helemaal terug naar Transbaikalië, waar hij zich bevond toen in oktober de bolsjewistische staatsgreep plaatsvond en de burgeroorlog begon.
Spirituele drang naar het Oosten
Dat de baron na de afzetting van de tsaar terug naar de grens met Mongolië trok was niet toevallig. Tijdens eerdere verblijven in die contreien had hij immers een diepe fascinatie opgedaan voor de aparte cultuur van de kozakken van Transbaikalië, de Mongoolse volkeren en culturen in Transbaikalië en natuurlijk in Mongolië zelf, en voor de Japanse krijgscultuur. Gedurende zijn verblijf in Urga in 1913 kreeg Ungern sympathie voor de Mongoolse onafhankelijkheidsbeweging. Hij zou toen zijn van geboorte lutherse geloof voorgoed hebben ingeruild voor een mengsel van apocalyptische mystiek, animisme en het Tibetaanse lamaïsme met zijn kloostercultuur dat door de meeste Mongolen werd beleden. Die spirituele ‘drang naar het Oosten’ was ergens eigen aan het adellijke milieu waaruit hij afkomstig was. Oriëntaalse mystiek en occultisme waren in de late tsarentijd immers erg in trek in bepaalde geledingen van de adel. Sommige biografen stellen dat de baron als kind ook gefascineerd was door de heidense geloofspraktijken die onder een christelijke vernislaag in zwang bleven op het Estse platteland.
In het najaar van 1917 sloot hij zich aan bij het witte – antibolsjewistische – verzet waar de meeste Transbaïkal-kozakken zich bij hadden aangesloten, eerst als lokale bevelhebber in het grensgebied tussen Transbaikalië, Mongolië en China, en toen geleidelijk als zelfstandige krijgsheer. Er zijn talrijke verhalen over de extreme wreedheid die hij en zijn achterban aan de dag legden, niet alleen tegen bolsjewieken ̶ die op dat vlak veelal niet onderdeden ̶ en burgers die verdacht werden van bolsjewistische sympathieën, maar ook tegen leden uit zijn eigen entourage die om de één of andere reden in ongenade waren gevallen. Ook al zijn veel gruwelverhalen over Ungern later opgeklopt door sovjet-historici en sensatiebeluste buitenlandse auteurs, dit was wel degelijk een ultra-brutale burgeroorlog.
‘Hart der duisternis’ in de steppe
Voor Ungern kon er in deze oorlog niet zoiets als genade bestaan.
“Er kan geen vergelijk zijn met het bolsjewisme. Het is zij of wij.”
De afzetting van de tsaar in februari 1917 en zijn terechtstelling door een bolsjewistisch doodseskader in juli 1918 zag hij als de uitkomst van een apocalyptische voorspelling en het begin van een eindoorlog tussen goed en kwaad. De snelle teloorgang in Europa van een wereld waar hij aan gehecht was en het verdwijnen wat hij zag als een natuurlijke traditionele orde die voor hem beschermd moest worden door de krijgsaristocratie en de keizerlijke monarchie, voedde een fervente haat voor liberalisme, socialisme en communisme die dat allemaal kapot wilden. Van Europa ging het volgens hem niet langer komen. “Europa is seniel, niet meer in staat tot iets groots”, zei hij.
“Het is gedoemd tot gezapige balkanisering. Azië, het oosten, daarentegen is jong, gewelddadig, puur. Dààr zal het gebeuren. Vanuit de gebieden tussen de Russische en Chinese chaos.”
Bij de kozakken van Transbaikalië, bij de Mongolen en bij de Japanners meende hij nog een krijgsgeest, waarden en levenskracht te ontwaren die nog niet waren verdorven.
Persoonlijke verrijking en plunderen om zichzelf van een luxeleven te voorzien interesseerden Ungern hoegenaamd niet. Deze adellijke telg leefde graag eenvoudig, op het ascetische af. Hij had meer weg van een krijger-monnik uit de rangen van de middeleeuwse Baltisch-Duitse ridderorden. Ungern’s fervente haat tegen de rode revolutionairen had waarschijnlijk ook persoonlijke oorzaken. Eén verhaal dat lang de ronde deed was dat zijn vrouw en kinderen door roden waren vermoord. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hij, op een kort huwelijk na, ooit een gezin had. Wat wél gebeurde was, dat het familielandgoed op Dagö, net als veel Baltisch-Duitse landhuizen, in het revolutiejaar 1905 kort en klein was geslagen en in brand was gestoken tijdens een boerenopstand. Voor Ungern kon het niet anders dan dat de daders waren gemanipuleerd door de roden.
Herstel van het keizerrijk
Begin februari 1921 nam Ungern’s leger, dat toen zo’n 1.400 manschappen telde, na een beleg van vier dagen de Mongoolse hoofdstad Urga in. Het verdreef het Chinese garnizoen en een groot deel van de Chinese bevolking van de stad en liet de stad uitkammen op echte en vermeende bolsjewistische sympathisanten en infiltranten. De jebtsundamba, de Mongoolse lamakoning, werd opnieuw op de troon geïnstalleerd en kende Ungern het statuut van halfgod en de Mongoolse koningstitel van khan toe. Dat, en het feit dat hij een einde had gemaakt aan de Chinese overheersing, leverde hem wel degelijk een mythische status op onder een deel van de Mongoolse bevolking. Ungern mengde zich tijdens zijn heerschappij echter weinig in het dagelijkse bestuur van het land. Hij was een krijgsheer en geen politieke bestuurder, en had een virulente hekel aan papierwerk. Hij ging er vooral van uit dat de traditionele plaatselijke instellingen het meest geschikt waren om Mongolië te bestieren.
Hij zag de bevrijding van het land en het herstel van de theocratische monarchie als het begin van zijn grote droom: een Pan-Mongools rijk dat naast Mongolië zelf een aantal historisch-Mongoolse gewesten in China en sommige stukken van Xinjiang, Siberië en Transbaikalië moest omvatten. Van daaruit zou hij veldtochten beginnen om zowel in Rusland als China het keizerrijk te herstellen. “De roden willen klassenstrijd, ik antwoord met rassenstrijd”, verkondigde hij.
“Als ik erin slaag om het Oosten wakker te schudden, ook al is het om op te staan tegen Europa, zal ik de natuurlijke orde kunnen herstellen. Met het oprichten van een groot Mongolië ben ik echt geen reactionair of conservatief zoals al die witte generaals die in ballingschap zijn verdwenen. Ik ben een bevrijder en een profeet!”
Gedoemde missie
Zijn heerschappij met de jebtsundamba was echter van korte duur. Begin juli 1921 werd Urga opnieuw aangevallen en ingenomen, deze keer door Mongoolse nationalisten en sovjet-sympathisanten die actieve steun kregen van de nieuwe sovjet-machthebbers net over de grens in Siberië en Transbaikalië. Ungern verliet de stad met een leger van zo’n vierduizend ruiters. Even overwoog hij om de lange zuidwaartse tocht door de Gobiwoestijn aan te vatten naar Lhasa in Tibet – het kernland van zijn aangenomen geloof – om daar de toenmalige dalai lama zijn militaire diensten aan te bieden. Maar hij besloot de andere richting uit te gaan, terug naar Transbaïkalië. In de overtuiging, of minstens in de hoop, dat de bevolking er bij het nieuws van zijn komst in opstand ging komen tegen het sovjet-bewind.
Misschien deed hij dat omdat een waarzegster in Urga had voorspeld dat hij nog maar een viertal maanden te leven had, en dus nog maar weinig tijd had om de roden uit Rusland of minstens uit Transbaïkalië te verdrijven. Het pakte anders uit. De Siberische bevolking was oorlogsmoe. Ook steeds meer manschappen en adjudanten hadden hun bekomst van de levensgevaarlijke stemmingswisselingen van de baron en van wat steeds meer op een bewuste zelfmoordmissie leek. Zijn achterban slonk zienderogen. Uiteindelijk werd hij verklikt door deserteurs die in handen van de bolsjewieken waren gevallen. Kort daarop werd Ungern gevonden en gearresteerd door een speciaal detachement van het rode leger. Op 15 september 1921, op 35-jarige leeftijd, werd Roman von Ungern-Sterberg na een zes uren lang proces en een fotosessie gefusilleerd. Hij maakte op zijn rechters en bewakers een zeer rustige, gelaten indruk. “Mijn tijd is gekomen … ik zal sterven …”, zou hij nog gezegd hebben.
“Maar de wereld heeft nog nooit een terreur en een zee van bloed gezien zoals er nu aankomt.”
Gelet op wat zich in de decennia daarna nog afspeelde in de Sovjet-Unie, China en Europa was dat inderdaad profetisch.