Op 30 oktober 1868 reisde er slecht nieuws door de kolonie. Bij Magelang had een flinke roofoverval plaatsgevonden. Zes mensen gewond, Europeanen welteverstaan. En eerder was er al een Europeaan vermoord. Een ketjoe-partij heette dat. De afkomst van de rovers hoefde niet eens genoemd te worden.
Uit de toon van het bericht in het Bataviaasch Handelsblad sprak zowel schrik, angst als verontwaardiging. Men kon zich als Europeaan kennelijk niet werkelijk verweren tegen een ketjoe-bende, dus dan bleef alleen wachten en hopen over. En bidden, maar daar schreef de krant niet over. De macht van de ketjoe-bendes kon niet verenigd worden met het idee van de superieure westerse cultuur, of met dat van de koloniale macht. Incidenten waren onvermijdelijk, maar het buitengewoon griezelige aan de ketjoe-bendes bestond uit het westerse besef hoeveel méér inheemsen dan Europeanen er waren. De laatsten vormden getalsmatig een minderheid. Dus met een beetje organisatievermogen van de rovers kon het binnen de kortste keren gedaan zijn met de koloniale macht. Dat bewees de zaak van de vermoorde Europeaan wel:
In den nacht van 26 op 27 dezer, werd de Hr. P. D., geëmployeerde op de onderneming Kamidjon, door een vijftigtal ketjoes aangevallen, die reeds het huis waren binnengedrongen, eer bedoelde Heer zich kon verweren of vlugten. Toen werd hij meêdoogenloos met een lanssteek vermoord, en nadat de roovers zich van het geld hadden meester gemaakt, kozen zij het hazenpad.
De dood van den Heer P. D. is dus alweer een treurig voorbeeld. Moge dit het laatste zijn! Welk een leven toch wordt het onder zulke omstandigheden voor een Europeaan in de dessa, als hij, na volbragte bezigheid van den dag, niet eens gerust zijn hoofd neerleggen kan?
Uit die laatste zin sprak een zekere heilige verontwaardiging. Als je toch zeker hard werkte, dan had je het recht om lekker te slapen. Dan mocht je niet beroofd en vermoord worden. En al zat daar in het koloniale perspectief zeker iets in, de overtuiging ging volledig voorbij aan de realiteit van 1868.
Winsten
In de tweede helft van de negentiende eeuw is Nederlands-Indië een kolonie-in-wording. Pas in augustus 1867 rijdt de eerste trein, een geweldige moderniteit die op velen indrukt maakt. Het toenemend spoornet zal in de tijd het vervoer van militairen sneller en gemakkelijker maken, zoals dat ook in militaristisch Pruisen met succes gebeurt.
Nederland legt de bevolking van de kolonie herendiensten op, verplichte arbeid van meestal niet het aangenaamste soort. Dit cultuurstelsel was actief tot ongeveer 1870: een percentage van de landbouwgronden moest verbouwd worden met producten voor het gouvernement. Het moederland floreerde economisch gezien, Indië bracht grote winsten op. Dat schrijvers als Multatuli al in 1860 had geprotesteerd tegen misstanden met zijn Max Havelaar, veranderde hier weinig aan.
Er was uitbuiterij. Strenge straffen. Nederland nam, en Indië moest geven.
De bevolking morde.
Zij werd opstandig, en vormde ketjpoe-benden.
Ons mag het niet verbazen dat deze ketjoes voorkwamen. Eerder moet het verbazen dat het er niet méér waren, dat ze zich niet breed aaneensloten, dan was de historie heel anders geschreven.
Straffeloos
Het bericht in het Bataviaasch Dagblad bevatte een reactie van een anonieme krantenlezer uit Djokja, die van mening was dat de zaak behoorlijk uit de hand begon te lopen. De overheid – het Gouvernement – was laks, vond hij:
Verleden jaar waren de ketjoepartijen aan de orde van den dag, en ook dit jaar hoorde men nu en dan klagen, maar meestal bepaalden zich die ketjoepartijen tot de Javanen zelven. Welke doeltreffende maatregelen zijn er, niettegenstaande al deze treurige voorbeelden, door het Gouvernement genomen? Zoo ver mij bekend is, geene. Ja, zelfs geloof ik, dat de booswichten, die men gevat heeft, nog niet eens voorbeeldig gestraft zijn;— het is dus niet te verwonderen, dat die verspreide benden, door straffeloosheid aangemoedigd, nog eens een kans waagden. Djokja levert hiervan weer een zeer treurig voorbeeld.
De stem des volks sprak – die van het Europese volk, welteverstaan. Strenger straffen moest de oplossing zijn want anders werd dit ketjoe-probleem nooit opgelost. Aan de werkelijke oorzaak dacht de krantenlezer niet, wat geheel indachtig de tijdgeest was. Maar er speelde nog iets anders: juist in het ‘verleden jaar’ – dus 1867- was Djokja getroffen door een grote aardbeving. Er waren veel verwoestingen, honderden doden, een enorme schade aan woningen en gebouwen, wegen vertoonden diepe scheuren. In zo’n situatie lagen de prioriteiten waarschijnlijk anders.
Slot
Het zou nog lang moeilijk blijven in Djokja en andere delen van de kolonie. De ketjoebenden hadden de omstandigheden mee, dat bleek wel. Chaos van de natuurrampen, het gebrek aan “voorbeeldig” straffen en dan waren veel woningen van aanstaande slachtoffers ook nog eens gemakkelijk toegankelijk. De anonieme krantenlezer sprak zelfs over “krotten, die niet den minsten weerstand kunnen bieden.” Ook dát nog.
Meer artikelen uit deze rubriek
Boeken over Nederlands-Indië