Europa’s andere slavernijverleden

Slavenhandel in Oost-Europa
9 minuten leestijd
1
“Набег татар (Inval van de Tataren)”, door Nikolaï Pimonenko (1862-1912)
“Набег татар (Inval van de Tataren)”, door Nikolaï Pimonenko (1862-1912)

Is Afrika zonder enige twijfel het continent dat doorheen de geschiedenis het zwaarst te lijden had onder slavenjachten en slavenhandel, dan volgt het oosten van Europa waarschijnlijk op de tweede plaats. Eeuwenlang was het gebied van de Donau tot aan de Kaukasus immers het jachtterrein van slavenjagers uit de steppe. Mikpunt waren vooral Slavische bevolkingsgroepen, naast Vlachen, Hongaren en Kaukasiërs. Een blik op een bij ons miskend stuk geschiedenis dat nog eens in de verf zet dat ook blanke Europeanen lang en op grote schaal in de slavernij terechtkwamen.

Oude slavenroutes

Volgens een populaire theorie komen ons woord ‘slaaf’ en zijn equivalent in het Frans, Duits, Engels en andere West-Europese talen van het middeleeuws-Griekse sclabos, dat oorspronkelijk een naam was voor de Slavische volksstammen. Hoewel die stelling omstreden is, weerspiegelt haar bestaan wel een sterke associatie tussen de Slavische wereld en slavernij. Slavernij en slavenhandel in Oost-Europa bestonden al onder de Slavische, Baltische en de Pontisch-Kaspische steppevolkeren onderling, als onder middeleeuwse invallers als de Var-Hunnen, Hongaren en vooral Vikings. Slaven, die vaak oorlogsbuit waren, zaten naast graan, zout, vis, bijenwas, honing, amber, zilver, leder, bont en houtproducten steevast bij de Oost-Europese koopwaar die via de middeleeuwse handelsroutes langs de Dnjepr en de Wolga hun weg vond naar verre zuiderse afzetmarkten.

Talrijke slaven uit oostelijk Europa kwamen zo terecht op de Byzantijnse slavenmarkten van Constantinopel en de zuidkust van de Zwarte Zee, en die van de islamitische wereld in Alexandrië, Caïro en Irak. Sommigen eindigden zelfs in het kalifaat van Córdoba helemaal aan het andere uiteinde van de Middellandse Zee. ‘Klassieke’ slavenjachten voor de slavenmarkten en afpersing − waarbij gevangenen weer werden vrijgelaten als door hun gemeenschappen of heersers losgeld werd neergeteld – waren ook een onderdeel van de economieën van de middeleeuwse Turkse stammenbonden in de Pontisch-Kaspische steppe, zoals de Petsjenegen, Chazaren, Kipçak en Kuman.

Tribuutbetaling

In het najaar van 1237 vielen de Mongolen de Russische prinsdommen en de gebieden van de westelijke Kipçak binnen. In 1240 annexeerden ze de Pontische (Zwarte Zee) steppe en een stuk van de Krim. Het jaar daarop vielen zij samen met de Kipçak, die intussen hun bondgenoten-vazallen geworden waren, ook Hongarije en Polen aan, bereikten zij de Donau en drongen zelfs door tot Silezië. De Mongolen annexeerden de verslagen Russische prinsdommen en de grenslanden van Hongarije en Polen echter niet bij hun rijk, maar hieven er, net als de Turkse steppevolkeren voor hen hadden gedaan, tribuut over. Die werd niet alleen betaald in de vorm van geld en goederen maar ook slaven. Inwoners van dorpen en steden die hun tributen niet langer konden betalen moesten vaak mee als slaven of gijzelaars.

De Mongoolse slavenhandel kreeg een nieuw elan door een aantal ontwikkelingen aan de overzijde van de Zwarte Zee, in het Byzantijnse rijk. In maart 1261 kende de Byzantijnse keizer Michaël VIII, als compensatie voor de steun die hij van de republiek Genua kreeg bij het heroveren van Constantinopel op de Latijnse kruisvaarders en Venetianen, handelsconcessies rond de Zwarte Zee toe aan Genuese handelaars. De daarop volgende decennia kende de Genuese inplanting op de Krim en rond de Zee van Azov − een ‘zij-zee’ van de Zwarte Zee – sterke uitbreiding, tot een dozijn kustkolonies en handelsposten op zijn hoogtepunt. De Genuese commerçanten werden zo, vooral via de kuststad Kaffa op de Krim, een centrale schakel in het handelsverkeer tussen de Kipçak-Mongolen, de Zwarte Zee en het Middellandse Zeegebied.

Gravure uit een vijftiende-eeuwse Hongaarse kroniek van een Tataars-Mongoolse jasyr of slavenjacht in Galicië.
Gravure uit een vijftiende-eeuwse Hongaarse kroniek van een Tataars-Mongoolse jasyr of slavenjacht in Galicië.

Tataars-Ottomaanse trafiek

De slaven die er verhandeld werden waren overigens niet alleen van Slavische origine maar ook leden van Kipçak clans die in opstand waren gekomen tegen de Mongolen of in ongenade waren gevallen. Deze laatsten kwamen vaak in Egypte terecht waar ze militaire slaven werden in het leger van de sultans. Het uiteenvallen van de Kipçak-Mongoolse orde in oostelijk Europa leidde in de jaren 1440 tot de opkomst van twee opvolgentiteiten ten noorden van de Zwarte Zee. Op de Krim en rond de Zee van Azov ontstond het Tataarse khanaat van de Krim onder de Geraï-dynastie. De Tataren van de Krim waren een Kipçak-Mongools volk dat zich vermengde met de eerdere bewoners van het schiereiland, sedentair werd, en cultureel en politiek steeds meer onder Ottomaanse en soennitische invloed kwam te staan.

Meer naar het noorden, in de Pontisch-Kaspische steppe, ontstond de horde van de Nogai, een bond van vier Kipçak-Turkse stammen die ook een eigen gebied konden verwerven maar veel langer nomadische veehoeders bleven. Ook de Nogai waren soennieten, al bleven velen nog lang het animisme van de steppe belijden. Traditioneel vulden zij veeteelt aan met slavenjachten en afpersing in de christelijke-Slavische grensregio’s. Ze werkten vaak ook als huurlingen, onder meer voor de Krim-Tataren. Beide entiteiten gingen een sleutelrol spelen in een nieuwe, grootschalige fase van slavenhandel die duurde tot in de achttiende eeuw en zijn ‘hoogtepunt’ kende tussen 1510 tot 1650, ongeveer tegelijkertijd met dat van de handel in Afrikaanse slaven over de Atlantische Oceaan.

Het systeem van de Pontisch-Genuese handelskolonies uit de Mongoolse tijd functioneerde aanvankelijk verder, ditmaal voor de toenemende vraag naar slaven aan de andere kant van de zee in het snel uitbreidende Ottomaanse rijk. Maar in 1475 doekten de Ottomanen, die steeds meer invloed en aanwezigheid in het gebied hadden uitgebouwd, de oude Genuese concessies op. Sommige historici geloven dat de Genuezen, nadat ze door de Turken uit de Pontische regio waren geduwd, zich actiever gingen inlaten met de opkomende Atlantische slavenhandel maar daar uiteindelijk gepasseerd werden door Portugezen, Engelsen en Hollanders. Kaffa en de zuidkust van de Krim werden een overzees Ottomaans district en het in naam onafhankelijke Krim-Tataarse khanaat kwam onder Ottomaans protectoraat. Kaffa, waar in de jaren 1570 meer dan 20.000 slaven per jaar werden verhandeld, bleef de grootste slavenmarkt op de Krim. Andere belangrijke markten waren Taman, Azak (het huidige Azov) en Kerç rond de Zee van Azov.

Duitse gravure van Gabriël Bodenehr van rond 1735 met een zicht op de havenstad Kaffa op de Krim
Duitse gravure van Gabriël Bodenehr van rond 1735 met een zicht op de havenstad Kaffa op de Krim (bron: Deutsche digitale Bibliothek). De stad, die vandaag Feodosia heet, was lang de grootste draaischijf van de slavenhandel in de Zwarte Zee-regio.

Overzeese afzetmarkten

Hoewel het khanaat van de Krim-Tataren en zijn elites er eigen slaven op na hielden, was het merendeel van de gevangenen bestemd voor de uitvoer. Gemiddeld zeventig procent van de slaven op de markt in Kaffa ging op transport richting Ottomaanse rijk. Daar werden ze vooral tewerkgesteld op landerijen ̶ onder meer in gebieden die waren ontvolkt tijdens de Turkse invallen en expansies ̶ , als huisslaven en als ambachtslieden. Anderen eindigden als galeislaven voor de Ottomaanse zeemacht die tussen 1450 en 1680 fors uitbreidde. Van de ongeveer 2.500 Ottomaanse galeislaven die de Orde van de Hospitaalridders tussen 1652 en 1661 kon vrijkopen, waren bijvoorbeeld twee derden Polen, Russen en Oekraïners. Ook Egypte bleef een belangrijk afzetgebied, vooral voor slaven uit de Kaukasus.

Dat slaven van Oost-Europese origine inderdaad soms opklommen in de Ottomaanse (en Egyptische) sociale en bestuurlijke hiërarchieën, doet niets af aan het feit dat de meeste slaven in weinig benijdenswaardige posities terechtkwamen, dat de jasyr of slavenjachten bruusk mensen wegrukten uit hun sociale verbanden, en dat zij ganse regio’s en gemeenschappen ontwrichtten. De invallen zelf en het transport over land en zee kostten ook talrijke levens. Daarnaast waren de slavenjagers wel degelijk gedreven door wereldbeelden waarin de slaven tot een ‘mindere soort’ behoorden. Net zoals de nomadische Mongolen en Nogai doorgaans een diepe minachting koesterden voor sedentaire boeren, hadden de soennitisch-islamitische Ottomanen en Krim-Tataren weinig scrupules voor het tot slaaf maken van ‘ongelovigen’ en ‘ketters’.

Russische kaart uit 1916 met daarop het traject van de verdedigingslijn tegen de invallen van de Nogai, Krim-Tataren en Ottomanen die van de jaren 1560 tot 1630 werd gebouwd. Ze liep in het gebied van de Oka, toen de zuidwestelijke grensrivier van het vorstendom Moskovië en het Russische tsarenrijk.
Russische kaart uit 1916 met daarop het traject van de verdedigingslijn tegen de invallen van de Nogai, Krim-Tataren en Ottomanen die van de jaren 1560 tot 1630 werd gebouwd. Ze liep in het gebied van de Oka, toen de zuidwestelijke grensrivier van het vorstendom Moskovië en het Russische tsarenrijk.

Slavenrevoltes

Naarmate de grensgebieden ontvolkt raakten, trokken de Nogai en Krim-Tataren steeds dieper het binnenland in, tot in het huidige Wit-Rusland. Er was natuurlijk ook verzet. In de grenslanden tussen de Slavische gebieden en de steppe ontstonden al vroeg defensielijnen en gemilitariseerde gemeenschappen. Tussen de jaren 1560 en 1630 werd langs de zuidwestelijke Russische grens een ongeveer duizend kilometer lange versterkingslijn tegen de Tataren aangelegd. Slaven die konden ontsnappen vervoegden vaak de Oekraïense kozakken die langs de Dnjepr leefden. In 1616 en 1622 vielen de kozakken Kaffa aan en lieten massa’s slaven vrij. De kozakken namen als represaille zelf ook Turkse en Tataarse slaven als ze Krim-Tataarse en Ottomaanse nederzettingen en forten overvielen. Er waren op de Krim en elders ook slavenopstanden.

In de zeventiende eeuw braken op de Turkse galeien geregeld muiterijen uit. Nog in 1748 brak een rebellie van Hongaarse en Kaukasische slaven uit op een Ottomaanse schip in de Middellandse Zee. Net als bij andere slavernijsystemen, liep bij de Oost-Europese en Pontische slaventrafiek de scheidingslijn tussen boosdoeners en slachtoffers natuurlijk niet perfect parallel met religieuze en etnische lijnen. Als Nogai bijvoorbeeld onder elkaar slaags raakten werden verslagen rivalen – volksgenoten dus – soms als slaaf verkocht. Sommige kozakken werkten als premiejagers om weggelopen slaven terug te halen. En onder de handelaars uit het Ottomaanse rijk die slaven kwamen uitkiezen zaten naast Turkse moslims ook christelijke Armeniërs.

Is het aantal getroffenen van de middeleeuwse slavenhandel in oostelijk Europa niet zo duidelijk door de schaarsheid en het fragmentaire van het bronnenmateriaal, dan bestaan er meer concrete cijfers omtrent de slachtofferaantallen van de vroegmoderne slaventrafiek. Zo zouden in de periode tussen 1482 en 1760 2 à 2,5 miljoen inwoners van Oekraïne, Wit-Rusland en het vorstendom Moskovië zijn weggevoerd door de Krim-Tataren en de Nogai. Een ander werk meldt dat het Poolse rijk, dat zich op zijn hoogtepunt uitstrekte van de Baltische kust tot diep in het huidige Oekraïne, tussen 1494 en 1694 één miljoen inwoners verloor aan de Nogai-Tataarse invallen en slavenjachten. Ter situering, de bevolking van het Poolse rijk zou in 1582 ongeveer 8 miljoen zijn geweest en 12 miljoen in 1618. De bevolking van het Russische tsarenrijk binnen zijn grenzen van 1600 wordt op zo’n 9 miljoen geschat.

Gravure van een Ottomaanse galei voor de kust van Sicilië uit de jaren 1600, door Abraham Casembroot (bron: Rijksmuseum). De roeiers en galeislaven op schepen van de Ottomaanse zeemacht waren vaak afkomstig uit oostelijk Europa.
Gravure van een Ottomaanse galei voor de kust van Sicilië uit de jaren 1600, door Abraham Casembroot (bron: Rijksmuseum). De roeiers en galeislaven op schepen van de Ottomaanse zeemacht waren vaak afkomstig uit oostelijk Europa.

Menselijke tol

In de regio Podolië alleen al zouden één derde van de dorpen tussen 1578 en 1583 verwoest en ontvolkt zijn geweest. In Roethenië, een andere streek in het westen van Oekraïne, zouden tussen 1605 en 1633 ongeveer 100.000 mensen zijn weggevoerd. Verder wordt in de literatuur gewag gemaakt van 86 gekende invallen in het huidige Oekraïne van 1450 tot 1586 en nog eens 70 in de periode van 1600 tot 1647, waarbij telkens gemiddeld 3000 mensen tot slaaf werden gemaakt. Voor de 156 invallen tussen 1450 en 1647 komt dit dus op zo’n 468.000. Andere cijfers, vooral dan met betrekking tot het stroomgebied van de Don en de Koeban in het zuiden van Rusland, maken gewag van 150.000 à 200.000 mensen die nog gedurende de eerste helft van de achttiende eeuw als slaaf werden weggehaald, dus zo’n 3.000 à 4.000 per jaar.

Eén van de redenen waarom de Russische tsaren vanaf de zeventiende eeuw stelselmatig hun territorium probeerden uit te breiden in de richting van de Zwarte Zee en de Zee van Azov was het veiligstellen van de zuidgrens en het beschermen van zijn bevolking tegen de Nogai-Tataarse strooptochten. Desondanks bleven er nog tot diep in de achttiende eeuw jasyr doorgaan. In 1758 was er nog één naar Bessarabië, het huidige Moldavië. De laatste grote in het zuidelijke Russische grensland vond plaats in 1769. Het einde van de slaventrafiek via de Krim kwam er nadat het schiereiland, waar de Ottomanen enkele jaren voordien al vertrokken waren, in april 1783 door Rusland werd geannexeerd. Het khanaat werd opgeheven en zijn grondgebied opgenomen in het nieuwe rijksgebied Taurida. In de daaropvolgende jaren emigreerden talrijke Krim-Tataren naar Turkije. De periode van de Tataarse slavenjachten is tot op vandaag vereeuwigd in talrijke Oekraïense, Russische en Poolse gezegden, verhalen en volksliederen. Dat men in het oosten van ons continent dus een heel andere associatie heeft bij ‘slavernijverleden’ ligt dus voor de hand, net als het gevoel dat men er in de loop van de geschiedenis meer dan eens voor Europa de klappen opving van invallen uit het oosten en het zuiden.

Geraadpleegde literatuur

– Dariusz Kołodziejczyk, “Slave hunting and slave redemption as a business enterprise: the northern Black Sea region in the sixteenth to seventeenth centuries”, Oriente moderno, 25 (86) 1 (2006), pp. 149-159.
– Hayri Gökşin Özkoray, « La géographie du commerce des esclaves dans l’Empire ottoman et
l’implication des marchands d’Europe occidentale », Rives méditerranéennes, 53 (2016), pp. 103-127.
– Mikhaïl Kizilov, “Slave trade in the early-modern Crimea from the perspective of Christian, Muslim, and Jewish sources”, Journal of Early Modern History, 11 (1-2) (2007), pp. 1-31.
– Eizo Matsuki, “The Crimean Tatars and their Russian-captive slaves an aspect of Muscovite-Crimean relations in the 16th and 17th centuries”, Mediterranean World, 18 (2006), pp. 171-182.
– Alexander Skirda, « La traite des slaves du VIIIème au XVIIIème siècle – l’esclavage des Balncs », Vetche (2016).
– Anika Stello, « La traite d’esclaves en Mer noire (première moitié du xve siècle)», in : Fabienne P. Guillén, Salah Trabelsi, Les esclavages en Méditerranée. Espaces et dynamiques économiques, Casa de Velázquez (2017), pp. 171-179.
– Christoph Witzenrath, « Rachat (« rédemption »), fortification et diplomatie dans la steppe. La place de l’empire de Moscou dans la traite des esclaves en Eurasie », in : Fabienne P. Guillén, Salah Trabelsi, Les esclavages en Méditerranée. Espaces et dynamiques économiques, Casa de Velázquez (2017), pp. 181-193.
1
0
Reageren?x
×