Er zijn maar weinig steden waarin de verschillende religies elkaar zo dicht genaderd zijn als in de Bulgaarse hoofdstad Sofia. Hier treft men in het centrum, slechts enkele straten van elkaar verwijderd, de Bulgaars-Orthodoxe kathedraal, de Osmaanse moskee en de joodse synagoge aan. Deze op twee na grootste synagoge van Europa is een waar bouwkundig meesterwerk dat dateert uit 1909 en plaats biedt aan elfhonderd gelovigen.
Met zijn anderhalve ton zware kroonluchter, Venetiaanse mozaïeken en zuilen van Carrara-marmer is het één van de rijkst versierde synagogen van de wereld. Maar dit monumentale gebedshuis is óók verbonden met het verhaal van de opzienbarende redding van de joodse gemeenschap van Bulgarije tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Bij het uitbreken van de oorlog in 1939 hield Bulgarije vast aan zijn neutraliteit en weigerde, ondanks gemeenschappelijke belangen, een bondgenootschap met nazi-Duitsland te sluiten. Net als Duitsland had Bulgarije de Eerste Wereldoorlog verloren en dit veroorzaakte verbittering en wraakgevoelens onder de bevolking. Beide landen waren uit op een herziening van het in hun ogen vernederende Vredesverdrag van Versailles en onderhielden daarom tijdens de interbellum-jaren nauwe diplomatieke betrekkingen. Desondanks probeerde Bulgarije zich vanaf september ’39 afzijdig te houden van het oorlogsgeweld, totdat dit anderhalf jaar later toch haar landsgrenzen bereikte. Het land moest toen alsnog kleur bekennen en trad op 1 maart 1941 toe tot het pact van de drie As-mogendheden, in de stille hoop daarmee ook de gebiedsdelen terug te krijgen die het na de Eerste Wereldoorlog had moeten afstaan. Bovendien bedong Bulgarije een uitzonderingspositie, omdat het weigerde militair deel nemen aan Operatie Barbarossa, de Duitse inval in de Sovjet-Unie van 22 juni 1941. De eeuwenlange Slavische broederband tussen Bulgaren en Russen maakte een dergelijk verraad gewoonweg ondenkbaar.
Jodenvervolging
Als tegenprestatie verlangde Hitler echter een loyaliteitsverklaring en begon vanaf dat moment invloed uit te oefenen op de binnenlandse politiek van de toenmalige tsaar van Bulgarije, Boris III (1894-1943). Zo werd die gedwongen om eind 1941 de Wet op de Binnenlandse Veiligheid in werking te laten treden, wat ingrijpende gevolgen had voor de joodse bevolking van Bulgarije. Hun economische mogelijkheden en persoonlijke bewegingsvrijheid werden hierdoor sterk ingeperkt. Zo mochten ze talrijke beroepen niet meer uitoefenen, moesten ze de gele Jodenster dragen en waren veel straten, parken en pleinen niet meer toegankelijk voor hen. Op dat moment woonden er zo’n 48.000 joden in Bulgarije en vormden ze een gemeenschap waarvan het ontstaan zo’n tweeduizend jaar teruggaat in de tijd, aangezien de eerste vermeldingen van haar aanwezigheid reeds uit de Klassieke Oudheid dateren.
Begin 1942 werden alle joodse mannen van twintig tot veertig jaar oud naar het platteland gestuurd om daar dwangarbeid te gaan verrichten. Maar in de loop van dat jaar verhoogde Duitsland de politieke druk op de Bulgaarse regering, die een Commissariaat voor het Jodenvraagstuk in moest stellen. Op de Wannseeconferentie was namelijk besloten om over te gaan tot de ‘Endlösung der Judenfrage’, waaraan ook de andere As-mogendheden zich moesten conformeren. Het ‘Abkommen’ dat hiertoe met de Bulgaarse regering werd gesloten, hield in dat het land ervoor moest zorgen dat haar joodse inwoners zich met een beperkte hoeveelheid bagage op een voorgeschreven tijdstip en locatie moesten melden. Concreet betekende dit dat ze op 9 en 10 maart 1943 op schoolpleinen en in pakhuizen werden samengedreven, waar de laatste voorbereidingen werden getroffen om ze naar het buitenland te deporteren.
Verzet
Dit lokte echter het eerste verzet uit. Wat velen al lang vermoedden bleek toen de verschrikkelijke realiteit te zijn. De Heilige Synode van de Bulgaars-Orthodoxe Kerk richtte daarom een scherp verzoek aan de tsaar om deze deportatie te stoppen. Verenigingen van artsen, advocaten en journalisten deden hetzelfde. Het kwam tot openlijke protesten van geestelijken, intellectuelen, communisten, doodgewone burgers, maar spoedig ook van politici. Zo startte de plaatsvervangend parlementsvoorzitter Dimitar Peshev (1894-1973) een petitie waarin hij van de premier eiste dat de deportaties zouden worden stopgezet. Hoewel de deportatietreinen al klaarstonden in het grensstation van Kyustendil, zette Peshev de regering zo zwaar onder druk dat deze het deportatiebevel introk. Gevolg was dat geen enkele jood die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog op Bulgaars grondgebied bevond werd omgebracht omdat hij joods was. Achtenveertigduizend levens werden hierdoor gered. Een wonder? Of gewoon een kwestie van gelukkige omstandigheden? Hoe laat zich deze mobilisering en redding in de allerlaatste minuut verklaren?
Opgelegd antisemitisme
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kregen de Bulgaren het antisemitisme van regeringswege opgelegd, maar in de samenleving zelf was er nauwelijks of geen sprake van Jodenhaat. De joden en Bulgaren hadden in diverse vrijheidsoorlogen namelijk zij-aan-zij gestreden voor de onafhankelijkheid van hun land. Vijfhonderd jaar lang hadden in het Osmaanse Rijk Turken, Bulgaren en joden vreedzaam naast elkaar geleefd. Hoe goed deze onderlinge verstandhouding was bleek wel toen later de staatsarchieven geopend werden en men daarin brieven aantrof die gewone Bulgaren tijdens de oorlog aan hun tsaar geschreven hadden. Daarin vroegen ze hem hoe het toch mogelijk was dat zijn regering mensen wilde deporteren die zich zo verdienstelijk hadden gemaakt binnen de samenleving.
In de door Bulgarije geannexeerde gebieden van Thracië en Macedonië liep het helaas veel slechter af met de joodse bevolking. Ondanks reddingsacties kwamen meer dan elfduizend van hen om in het vernietigingskamp Treblinka. In 1948 en ’49 emigreerden zo’n vijfenveertigduizend Bulgaarse joden naar de staat Israël, waar hun bijzondere redding tijdens de Tweede Wereldoorlog nog altijd herdacht wordt. Dimitar Peshev en zijn volgelingen worden sinds 1973 door Yad Vashem geëerd als ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’. Vandaag de dag wordt de synagoge van Sofia nog maar door amper vijftig joodse gelovigen bezocht, die echter allemaal de herinnering levend houden aan de gelukkige lotsbestemming van hun voorouders.