Studiebeurzen aanvankelijk alleen voor verarmde elite

2 minuten leestijd
Academiegebouw Groningen - cc
Academiegebouw Groningen - cc

Volgend jaar is het precies tweehonderd jaar geleden dat het Rijk begon met het toekennen van studiebeurzen. Eerst op zeer kleine schaal, en niet eens met het motief om studeren toegankelijk te maken voor de armen. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd het een doeltreffend middel om sociale mobiliteit te bevorderen. Sinds de jaren tachtig is het daarnaast een manier om studenten onafhankelijk te maken van hun ouders.

De Groningse historicus Wouter Marchand beschreef de twee eeuwen studiefinanciering in zijn proefschrift Onderwijs mogelijk maken. Twee eeuwen invloed van studiefinanciering op de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland (1815-2015). Het onderzoek is actueel, gezien de discussie over het leenstelsel, waarbij de verworvenheden van de basisbeurs uit de jaren tachtig deels weer worden teruggedraaid.

Verarmde elite

Twee eeuwen geleden was studeren voor de lagere en middenklasse vrijwel uitgesloten. Daaraan veranderde weinig toen het rijk in 1815 besloot om beurzen te verstrekken, te beginnen met enkele tientallen op de universiteiten van Groningen, Leiden en Utrecht. Die kwamen grotendeels terecht bij telgen van de verarmde elite van wie men vond dat ze toch hoorden te kunnen studeren. Onderwijs mogelijk maken voor jongeren uit lagere statusgroepen was dan ook lange tijd geen doel, concludeert Marchand.

‘Er hebben in de loop van de eeuwen verschillende doelstellingen aan ten grondslag gelegen. Pas in 1919 formuleerde de wetgever toegankelijkheid voor het eerst als doel. Studenten uit lagere inkomensgroepen profiteerden in de jaren die volgden inderdaad meer van studiebeurzen dan hun meer welgestelde leeftijdsgenoten. Maar in die eerste eeuw kwam hooguit een derde van de studenten uit de middenklasse. Voor lagere klassen waren de kansen om in het hoger onderwijs in te stromen nihil en die werden door de studiebeurzen niet vergroot.’

Lening

Detail van het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht. -  cc
Detail van het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht. – cc
De afgelopen honderd jaar werd de universiteit toegankelijker voor de middenklasse. Opmerkelijk is dat er geen kentering plaatsvond toen tussen 1924 en de Tweede Wereldoorlog de beurzen werden omgezet in renteloze voorschotten. Het feit dat het Rijk het zich niet meer kon veroorloven om de studiebeurzen zelf te bekostigen weerhield niemand ervan om te gaan studeren. Maar daaruit mogen we geen conclusies trekken over een leenstelsel zoals dat nu weer wordt ingevoerd, zegt Marchand.

‘Daarvoor zijn vooral de omvang van de universiteit toen en nu en de toekomstperspectieven te verschillend. Toen betrof het bijvoorbeeld maar vijf procent van de studenten, en nu bijna iedereen.’

Studieloon

Na de oorlog hebben de studiebeurzen pas echt maatschappelijk effect gehad. Het aandeel van studenten uit de lagere en de middenklassen steeg tussen 1949 en 1971 van de helft naar ongeveer tweederde. Het politieke doel verschoof weer een stukje. Marchand:

‘Vanaf de jaren zestig begonnen studenten steeds meer te eisen dat ze helemaal onafhankelijk werden van hun ouders. Er werd zelfs gesproken van en gedemonstreerd voor een studieloon. Zo ver is het niet gekomen, maar bij de invoering van de basisbeurs in 1986 was die emancipatie wel een belangrijk motief. Dat ging deels ten koste van dat andere doel, want studenten uit lagere milieus moesten ineens vaststellen dat hun ‘rijke’ medestudenten nu precies zoveel beurs kregen als zij, afgezien van het lening-deel.’

Het is deze emancipatie van jongeren die mogelijk weer wordt teruggedraaid met de invoering van het leenstelsel.

Wouter Marchand (1983) hoopt op 13 november op zijn onderzoek te promoveren aan de Rijksuniversiteit Groningen.

0
Reageren?x
×