Verzetsman Jan van Hulst en zijn buren

17 minuten leestijd
Zicht op Rodenburghlaan 25 in de Amstelveense wijk Elsrijk. Vanaf 1938 woonadres van Jan van Hulst, zijn vrouw Paula en drie dochters.
Zicht op Rodenburghlaan 25 in de Amstelveense wijk Elsrijk. Vanaf 1938 woonadres van Jan van Hulst, zijn vrouw Paula en drie dochters.
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Amstelveense buurtorganisatie Stadsdorp Elsrijk, verscheen recent een boek met de titel Elsrijk in oorlogstijd. Hierin zijn ook enkele verhalen te vinden over de landelijk bekende verzetsman Jan van Hulst. Op Historiek publiceren we enkele fragmenten:

De ‘pyjama’ van Amsterdam

Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw was de gemeente Nieuwer-Amstel (zoals Amstelveen tot 1964 heette) bezig te bekomen van de grote annexaties van 1896 en 1921. Tienduizenden inwoners en vele hectaren grond gingen over naar de expansieve buurgemeente Amsterdam. Tot 1896 liep de grens bij het Museumplein: het Rijksmuseum stond in Amsterdam, het Concertgebouw in Amstelveen, tot 1921 lag de grens Amsterdam-Amstelveen ter hoogte van het (later gebouwde) Olympisch Stadion.

Elsrijk in oorlogstijd
 
Onder leiding van de energieke burgemeester Arie Colijn (broer van de minister-president Hendrik Colijn) werden ambitieuze plannen opgesteld voor nieuwe forensenwijken. Weilanden en tuinderijen moesten veranderen in woonwijken. Van ‘groentekist’ van de hoofdstad werd Amstelveen de ‘pyjama’ van Amsterdam.

Na de wijken Patrimonium en Randwijck werd de wijk Elsrijk in medio jaren dertig ontwikkeld. Het moesten fraaie in de stijl van de Amsterdamse School gebouwde huizen worden, ruim in het groen te midden van mooie waterpartijen. In Elsrijk kwamen actieve gereformeerden, conservatieve liberalen en maatschappijkritische socialisten door elkaar te wonen. Er woonden joden in Elsrijk, veelal van Duitse afkomst; zij vonden, verdreven uit nazi-Duitsland, hier een veilige plek, althans – zo zou blijken – tijdelijk.

Er woonden NSB-ers in de wijk: mensen die een bedreiging voelden dat waar zij tevreden mee waren zou worden verkwanseld (Amstelveen had een percentage van NSB-stemmers tweemaal zo hoog als het landelijk gemiddelde). Er woonden nogal wat ambtenaren in de buurt: voor de groeigemeente waren hoog opgeleide mensen nodig bij de aanleg van de nieuwbouw.

Het gezin Van Hulst-Horowitz met verdere familie, 1941
Het gezin Van Hulst-Horowitz met verdere familie, 1941

Toen de oorlog uitbrak was de wijk niet af. Maar de bouw kwam vrijwel onmiddellijk stil te liggen. De Duitsers vorderden veel huizen voor Luftwaffe-soldaten die belast waren met de bediening van het FLAK-afweergeschut dat ter bescherming van Fliegerhorst 561 (Schiphol) stond opgesteld. Elsrijk telde 800 huizen in 22 straten. Een van die straten was de Rodenburghlaan, genoemd naar een oude baljuw. Over drie huizen naast elkaar zijn verhalen te vertellen, no 25 en de buren op 23 en 27.

Om de hoek op de brede Van IJsselsteinlaan woonde op no 34 aannemer Van Kalleveen, die samen met zijn beide oudste zonen genoeg geld verdienden aan bunkerbouw voor de Duitsers om te adverteren in NSB-blaadjes en om onroerend goed van verdreven joodse eigenaren ‘marktconform’ op te kopen. Om de andere hoek parkeerden de Duitsers hun legerauto’s op de speelweide. Daar waren ook schuilkelders aangelegd, niet voor de buurtbewoners, maar voor de in de buurt ingekwartierde Duitse militairen.

Op nummer 25 van de Rodenburghlaan woonde vanaf 1938 in een gloednieuw huis gemeenteambtenaar ingenieur Jan van Hulst met zijn vrouw Paula en hun drie dochters Myriam (*1931), Hannah (*1933), en Alexandra (*1935). Paula was violiste en stamde via Antwerpen uit een joods-Russische familie van rabbijnen.

De (verplichte) Ariërverklaring van  gemeenteambtenaar Jan van Hulst, oktober 1940
De (verplichte) Ariërverklaring van gemeenteambtenaar Jan van Hulst, oktober 1940
Toen al in het najaar 1940 de Duitse autoriteiten begonnen met het uitsluiten van joodse burgers uit openbare functies, moesten alle ambtenaren opgeven of zij zelf joods waren of een joodse huwelijkspartner hadden. Ook Jan van Hulst moest dat formulier invullen en aan zijn werkgever de gemeente Nieuwer-Amstel sturen. Hij liet weten dat zijn vrouw Paula wel van joodse bloede was, maar nooit lid van een joodse gemeente was geweest.

Toen de Duitsers in 1942 begonnen met invoeren van het persoonsbewijs als voorbereiding op de deportatie, probeerde Jan van Hulst te zorgen, dat zijn vrouw van joodse afkomst ‘ontjoodst’ werd en geen J-stempel in haar persoonsbewijs kreeg.

De Duitsers gingen verder: ambtenaren die een joodse echtgenoot hadden moesten ontslagen worden. Dat lot trof dus ook Jan van Hulst. Hij werd per 1 mei 1943 ontslagen. Zijn baas K.J. Mijnarends liet zijn kamer op het stadhuis meteen ontruimen. Mijnarends was misschien niet ‘fout’, maar in ieder geval niet goed, niet goed genoeg om hem na de oorlog te handhaven: hij werd ontslagen. Wat kon Jan van Hulst na dit ontslag doen?

Ontjoodst door Arie de Froe

De oplossing kwam uiteindelijk van zijn vriend Arie de Froe, die om de hoek op Keizer Karelweg 345 woonde. Arie de Froe, geboren in 1907, studeerde medicijnen en vestigde zich in 1934 als huisarts in Amstelveen. De ruim gebouwde villa Aemstelle, aan de Amsterdamseweg 511, herbergde zijn woonhuis en praktijk. Hij was in augustus getrouwd met Francisca Coorengel, de dochter van makelaar-aannemer N. Coorengel.

Arie de Froe promoveerde in 1938 op een proefschrift met als titel Meetbare variabelen van den menschelijken schedel en hun onderlinge correlaties in verband met leeftijd en geslacht. In 1938 legde De Froe zijn huisartsenpraktijk neer: hij was meer wetenschapper dan huisdokter. Hij verhuisde naar de Archimedesstraat in Amsterdam.

Arie de Froe in 1966 (CCC0 – Ron Kroon, Anefo)
In de Watergraafsmeer kreeg het echtpaar De Froe-Coorengel in mei 1939 een zoon en later een dochter. De Froe keerde terug naar Amstelveen en betrok op 8 januari 1941 het pand Keizer Karelweg 345, samen met zijn vrouw en twee kinderen Margot en Paul (die later als vioolbouwer in Elsrijk woonde). De Froe werd docent medisch antropologie aan de Gemeentelijke Universiteit (nu UvA) en directeur van de Stichting bevolkingsonderzoek. Hij werkte nauw samen met prof. dr. C. Ariëns Kappers, hoogleraar neurologie, die ook grote interesse had in schedelmetingen.

De Froe paste zijn methode om iemands ras te bepalen toe op individuele gevallen, zoals Paula van Hulst-Horowitz. Hij deed dit ook voor hele groepen, met name de joden van Portugese afkomst. Het rapport van De Froe leidde tot uitstel voor Portugese joden, maar uiteindelijk niet tot afstel. In 1954 werd Arie de Froe hoogleraar in de vakken antropobiologie en menselijke erfelijkheidsleer. De arts overleed in 1992 en werd in 2006 postuum geëerd met de Yad Vashem-onderscheiding.

Arie de Froe leverde het ‘bewijs’ dat Paula’s moeder Chaja Margolia Zuckerman niet van joodse afkomst was en daarmee Paula ook. Op 15 juli 1943 werd Paula formeel ‘ontjoodst’ en kon zij haar ster afdoen. Maar Jan had hier zelf ook een direct belang bij: zijn ontslag als ambtenaar van de gemeente Nieuwer-Amstel werd ongedaan gemaakt.

Schrijven van De Foe over Paula van Hulst
Schrijven van De Foe over Paula van Hulst

De ‘ontjoodsing’ van Emmy Andriesse

Fotograaf Emmy Andriesse werd door de familie Van Hulst ingeschakeld voor het maken van foto’s van Paula die door belichting en houding haar joodse gelaatstrekken werden verdoezeld. Emmy en Paula leken een beetje op elkaar en men zou ze voor zusjes kunnen verslijten: het waren goede vriendinnen.

Emmy Andriesse
Emmy Andriesse – Foto: NIOD
Emmy Andriesse trouwde op 18 juni 1941 in Amsterdam met Dick Elffers (1910-1990), grafisch ontwerper en beeldend kunstenaar. Haar ‘gemengde’ huwelijk was geen zekerheid van vrijwaring van deportatie. Was in het geval met schedelmeting door dr. Arie de Froe vastgesteld, dat Paula niet van volle joodse bloede kon zijn en dat er bij haar grootouders sprake geweest moest zijn van een slippertje, in het geval van Emmy ging Jan van Hulst nog een stap verder. Bij een dokter bij wie hij zogenaamd voor medische controle kwam kon hij patiëntendossiers ontvreemden. Dat was de uit Oostenrijk afkomstige dr. P.C. Büchler die op het adres Catharina van Clevelaan 11 in de Amstelveense buurt Randwijck woonde. Jan van Hulst voegde in een dossier met terugwerkende kracht met bleke inkt de naam van advertentieacquisiteur Abraham Andriesse aan toe, met de mededeling, dat deze man als gevolg van de bof onvruchtbaar was. Het dossier kon Jan van Hulst bij de arts weer op zijn plaats krijgen door zich voor te doen als een meteropnemer. Bovendien slaagde hij er in om in een oud hotelregister uit Limburg te vermelden, dat mevrouw Else Andriesse-Fuld een nachtje had doorgebracht met een man met een arische achternaam, precies negen maanden voor de geboorte van Emmy. Ze kan er dan wel joods uitzien, maar ze kon hoogstens halfjood zijn.

Misschien hadden de Duitsers al dat bedrog wel door, maar niet iedere Duitser maakte van zijn vermoeden werk. Hoe dan ook, de gezamenlijke inspanning van De Froe en Van Hulst zorgde ervoor dat Emmy Andriesse ‘ontjoodst’ werd. Zij kon doorgaan met het maken van al die bijzondere foto’s van mensen tijdens de oorlogsjaren.

Een schildpaddenvijver als dekmantel

Jan van Hulst ging – onder de verzetsnaam Van der Stad – aan de slag om andere joodse mensen op dezelfde wijze te helpen. Vanaf juli 1943 tot kort voor het einde van de oorlog, vingen Jan en Paula veel joden in hun huis aan de Rodenburghlaan op. Zo verbleef Louise Meijers, de eerste vrouw van de Amstelveense verzetsman Harry Romp, in het huis van de familie Van Hulst, ‘tante Lou’ voor de meisjes Van Hulst.

Op zolder werd met een wand van boven tot onder voor de bestaande muur, inclusief een uitstulping voor een valse schoorsteen, een schuilplaats gebouwd. Er werd gelijktijdig een stenen vijvertje voor de schildpadden van de drie meisjes aangelegd. Dat verklaarde de bouwactiviteit. De meisjes kregen de opdracht om op de terugweg van school steeds een paar stenen mee te nemen van een stapel op de speelweide vlak bij hun huis. De toegangsgaten werden met kasten aan het zicht onttrokken.

Jan van Hulst, met baard om zich te vermommen en na de oorlog
Jan van Hulst, met baard om zich te vermommen en na de oorlog

Jan van Hulst liet in de zoldervloer verder een luik zagen. In dat gat borg hij wat drank en wat chocola op om te suggereren, dat er onderduikers zich onder de vloer schuilgehouden hadden. Hiermee leidde hij de aandacht van de echte schuilplaats af.

In de loop van 1944 werd Paula ziek, zij had een nierziekte opgelopen, die verergerd was omdat zij – voor zij ‘ontjoodst’ was – een tijd lang de pillen die zij toen nodig had niet kon slikken, omdat die uit Duitsland kwamen en joden geen Duitse producten mochten gebruiken. Zij moest opgenomen worden in het Prinsengrachtziekenhuis.

Op 29 januari 1945 vielen Duitsers hun huis binnen. Het is goed mogelijk, dat de SD Jan van Hulst in de gaten hield vanwege zijn contacten met verzetsman Harry Romp, die op Graaf Aelbrechtlaan 99 op de hoek bij de Keizer Karelweg woonde. Alleen de twee oudste dochters van Van Hulst waren thuis. De Duitsers en hun Nederlandse collaborateurs vonden de drie joden die veilig verborgen zaten achter een dubbele muur op zolder niet. Myriam Mater-van Hulst vertelt later:

Wij hadden moerasschildpadden. Toen de Duitsers ons huis doorzochten hebben ze in de kelder het kistje met onze twee schildpadden gevonden. Ze hebben ze in een pan met kokend water gegooid om er zogenaamd schildpaddensoep van te maken. Mijn zusje en ik moesten kijken en zouden de soep moeten opeten. Het werd natuurlijk helemaal geen soep, dat deden ze uit kwaadheid, om ons te pesten.

De schuilplaats op zolder. De huidige bewoners braken de extra muur pas een jaar of twintig geleden af.
De schuilplaats op zolder. De huidige bewoners braken de extra muur pas een jaar of twintig geleden af.

Later die avond smokkelden Jan en enkele andere ondergrondse medewerkers de drie doodsbange Joden het huis uit en brachten ze naar een veiliger onderduikadres. Hannah en Alexandra gingen – zoals was afgesproken voor noodgevallen – naar de familie Mertens, die vlakbij een boerderij hadden.

Paula lag nog in het ziekenhuis. Zij haalde het einde van de oorlog niet. Zij overleed op 19 februari 1945, drie weken na de inval. Jan van Hulst nam het risico haar zelf te begraven op Zorgvlied. Myriam Mater van Hulst getuigt:

Er waren geen houten kisten meer, want al het hout werd in de hongerwinter in kacheltjes gestopt. Mijn moeder lag daarom in een kartonnen doos. Met een karretje achter een fiets zonder banden, want die waren er ook niet meer, hebben we mijn moeder naar de begraafplaats gebracht. Het was een heel eind lopen. We hadden honger en we hadden geen goede kleren aan. De hele nacht hebben we op de begraafplaats staan graven tot we een diep gat gegraven hadden en de doos erin konden laten zakken. Mijn moeder overleed op de tiende verjaardag van mijn zusje. Mijn zusje wilde daarom nooit meer haar verjaardag vieren op die dag.
Tekening van Hannah Yakin - Van Hulst
Tekening van Hannah Yakin – Van Hulst

Tijdens de ijskoude tocht naar de begraafplaats werden Jan en zijn drie dochters op afstand gevolgd door drie verzetsmensen met een geladen pistool, onder wie Emmy Andriesse. Zij zouden Jan doodschieten, als de Duitsers van de gelegenheid gebruik zouden maken om hem te arresteren: hij was bang dat hij zou doorslaan.

Na de oorlog had Jan van Hulst grote moeite de draad weer op te pakken. Op 1 juli 1947 verliet Jan van Hulst de gemeentelijke dienst en ging een avontuur aan in de zakenwereld, maar dat werd geen succes. Hij overleed op 1 augustus 1975 in Amersfoort op 71-jarige leeftijd. Postuum werd hem op 16 november 1977 de Yad Vashem onderscheiding toegekend.

Een vondeling in de Rodenburghlaan

In het dagblad Het Volk van 12 december 1942 stond een bericht dat in de Rodenburghlaan in Nieuwer-Amstel een vondeling was aangetroffen. Wat is het verhaal achter dit bericht?

Berichtje over de vondeling in dagblad Het Volk
Berichtje over de vondeling in dagblad Het Volk
Volgens het verhaal, dat Jan van Hulst indertijd aan zijn dochters vertelde, was hij op de fiets in Amsterdam in de buurt tussen de Hortus en Artis, toen hij op de Plantage Middenlaan ter hoogte van de Hollandsche Schouwburg een paar verpleegsters en kinderverzorgsters met een stoet kinderen de straat zag oversteken. Het waren joodse kinderen die van de Hollandsche Schouwburg, de verzamelplaats voor de deportatie van joodse burgers, op weg waren naar de kindercrèche aan de overkant van de straat. De verpleegster die achteraan liep droeg een zo te zien zware koffer. Jan stapte af om te helpen dragen. De verpleegster zei:

Er zit iets heel kostbaars in. Als u een goed plekje weet…

Jan van Hulst wist waar hij was en dacht dat het ging om een bijzonder voorwerp van de joodse mensen die op het punt stonden naar Westerbork afgevoerd te worden, dat ergens bewaard moest worden. ‘Het heeft honger’, zei de verpleegster. Voor hij het wist stond Jan van Hulst met een koffer met een baby van een paar dagen oud in zijn handen. Er lag een briefje bij met de familienaam Gazan. Voorzichtig fietste hij naar Harmoniehof 35 in Amsterdam-Zuid waar zijn schoonouders woonden. Vandaar ging hij – nog steeds met de koffer met de baby – naar Amstelveen en zette de koffer voor de deur van zijn buren op Rodenburghlaan 27. Daar woonde een kinderloos echtpaar, de familie Johansen.

Jan van Hulst en zijn dochters
Jan van Hulst met zijn vrouw Paula en zijn dochters
Met het echtpaar Johansen van nummer 27 was ondertussen telefonisch afgesproken dat zij voor de baby zouden zorgen. En dat deden ze ook. Mevrouw Johansen (tante Miep voor de buurt) noemde het jongetje Bennie, niet naar prins Bernhard, maar naar haar man Willem Bernard. Aan zijn dochters werd verteld, dat er voor de deur van Rodenburghlaan 27 een baby te vondeling was gelegd. Het kinderbedje van de jongste dochter van Jan van Hulst verhuisde van nummer 25 naar nummer 27.

Een toevallige overdracht bij de Hollandsche Schouwburg?

Tandarts Benjamin Gazan

Er is ook een ander verhaal, dat door de vondeling Ben Gazan zelf verteld is.

Op 19 november 1902 werd in Amsterdam Benjamin Gazan geboren. Hij trouwde op 17 maart 1925 in Nijmegen met Lina Sientje Gotlieb, beide – zo staat in de stukken – zonder beroep. Benjamin was in september 1922 als spoorstudent vanuit Amsterdam in Utrecht tandheelkunde gaan studeren. Lina was op 20 juli 1907 geboren in Grave. Benjamin haalde in juni 1923 zijn propedeuse en het eerste deel van het theorie-examen. Voor het tweede deel zakte hij in juni 1924. Wellicht heeft hij zijn studie in Nijmegen willen voortzetten.

Hun eerste kind Maud werd op 10 mei 1925 geboren in Nijmegen, twee maanden na de trouwdatum. Het huwelijk was een ‘studenten-moetje’. De tweede dochter Nora werd geboren op 14 mei 1926 in Amsterdam. De eerste zoon Adolf – na 1933 zou geen enkele jood zijn kind nog Dolf of Adolf noemen – werd op 8 november 1927 geboren in Amsterdam. In november 1933 behaalde Benjamin Gazan zijn tandartsexamen en twee maanden later vestigde hij zich als tandarts op het adres Gabriël Metsustraat 34hs in Amsterdam-Zuid. Hij had dus een praktijk aan huis. Gazan verhuisde op 26 april 1937 zijn praktijk en zijn gezin naar Amstelveen, naar Handweg 55 met aan de achterkant een fraai uitzicht op het water van De Poel. Daar werd op 4 oktober 1938 Lineke geboren.

Als gevolg van de anti-joodse maatregelen werd tandarts Gazan uit Amstelveen verdreven. Hij moest naar Amsterdam verhuizen. Rnd mei 1941 verkaste het gezin naar Diamantstraat 53hs en de praktijk trok aan de andere kant van de Amstel in bij de praktijk van tandarts D. de Miranda op Weesterzijde 4: ‘uitsluitend voor Joodsche patiënten’, zo stond erbij in de aankondiging in het Algemeen Handelsblad van 10 mei 1941.

Op 6 november 1941 werd in Amsterdam Els Gazan geboren. Toen de deportaties van joodse burgers op gang kwamen, besloot Benjamin Gazan onder te duiken. Hij kwam in Arnhem terecht. Daar overleed hij op 11 maart 1944 aan een nierziekte, waarschijnlijk als gevolg van het slechte voedsel. Omdat men niet wist wat men met zijn stoffelijke overschot aan moest, werd het onder een vloer begraven. Pas op 16 juli 1945 is bij de gemeente Arnhem aangifte van het overlijden van Benjamin Gazan gedaan. De vertraging is gedeeltelijk verklaarbaar door de mislukte bevrijdingsoperatie Market Garden (‘een brug te ver’) van september 1944: de hele Arnhemse bevolking moest evacueren en de binnenstad werd grotendeels platgebombardeerd. De vijf kinderen werden hier en daar ondergebracht.

Stolpersteine voor vader en zoon Gazan, Handweg 55, Amstelveen
Stolpersteine voor vader en zoon Gazan, Handweg 55, Amstelveen

Intussen was Lina Gazan-Gottlieb weer zwanger. Een paar dagen voordat zij opgepakt werd beviel zij in het huis van mevrouw Frieda Duquet-Dieckman op het adres Mauvestraat 7 in Arnhem op 7 december 1942 van een zoon: Ben. Wat te doen?

De familie Gazan had in Amstelveen gewoond en kende er wellicht nog een aantal mensen, momgelijk oud-patiënten van tandarts Gazan. Ben werd op een of andere manier – hoe is niet duidelijk, maar het is goed mogelijk dat Jan van Hulst daarbij een rol speelde – terecht bij een onderduikadres op Catharina van Clevepark 50 in de ten noorden van Elsrijk gelegen wijk Randwijck. Het was het huis van Johannes Timmer, een zeer gelovig man, een baptist. Zijn geloof ging zo ver dat hij tegen een onderduiker zei, dat hij een boom in de tuin door gebed kon verplaatsen. Die onderduiker was Fred Wolff, die daar samen met zijn vrouw Gerda verbleef. In hetzelfde huis – zo vertelde Fred Wolff na de oorlog – was ook de toen 15-jarige Dolf Gazan ondergedoken. Toen daar een baby werd ondergebracht, zei Dolf, die van dat kind verder niets wist: ‘Dat is mijn broertje’.

Van het huis op het Catharine van Clevepark 50 werd de baby naar de Rodenburghlaan 27 gebracht. En werd gefingeerd dat er een vondeling voor de deur lag. Het is goed mogelijk, dat Jan van Hulst de baby van Randwijck naar Elsrijk bracht en voor de deur van nummer 27 legde. Een bericht over een vondeling werd naar de krant gestuurd én werd geplaatst: dat gaf een mooie verklaring voor de plotselinge aanwezigheid van een baby bij een kinderloos echtpaar.

Tante Miep, pleegmoeder Johansen, heeft het verhaal van het verhaal van te vondeling in een latere verklaring niet ontkracht. Op 30 september 1954 – Ben was inmiddels 13 jaar en woonde al niet meer bij haar – verklaarde zij formeel tegenover een ambtenaar van de Burgerlijke Stand, dat er voor haar huis op vrijdag 11 december 1942 om 21.15 uur een vondeling was gelegd. Zij had de kleertjes die Ben aan had bewaard en kon ze de ambtenaar laten zien, die getrouw opschreef:

…een wit wollen slobbroekje met bovenlijfje een wit wollen jasje met rose wollen voering, een lichtblauw truitje, een blauw mutsje een wit hemdje een blauw wolletje, een witte luier en een paar wollen kousjes.

De baby was warm ingepakt, dat was maar goed ook, want volgens de weerberichten uit die tijd was de gevoelstemperatuur op die donkere winderige decemberavond 3 à 4 graden.

Ben was veilig ondergebracht, maar voor andere leden van het gezin Gazan was de oorlog nog niet voorbij. Zus Lineke was ondergebracht bij de familie Van der Kleij op de Amsterdamse weg. Dat toont aan, dat er nog meer relaties waren tussen de in Arnhem ondergedoken vader en moeder met families uit de plaats waar Gazan tandarts geweest was.

De oudste zoon Dolf Gazan was inmiddels elders ondergedoken, maar werd gearresteerd. Hij stierf op 3 april 1944 in Mauthausen, 17 jaar oud. Moeder Lina en haar vier dochters slaagden er op een of ander manier in de holocaust te overleven. Zij kwamen na de oorlog weer in Amstelveen te wonen, op de Keizer Karelweg, om de hoek bij de Rodenburglaan 27 waar Bennie ‘Johansen’ woonde.

Na de oorlog ging zij op zoek naar haar jongste zoon. Volgens de verhalen zag zij in Amstelveen op een dag een oudere man met een klein jongetje lopen. ‘Is dat Uw kleinzoon?’, vroeg zij. ‘Nee, mijn zoon’ was het antwoord. ‘Hij lijkt wel erg op mijn dochter Maud’. Het contact tussen moeder en zoon is toch niet hersteld, hoewel ze om de hoek woonde. Ben voelde zich er niet op zijn gemak.

Ben Gazan achterop bij zijn pleegvader Bernhard Johansen
Ben Gazan achterop bij zijn pleegvader Bernhard Johansen
Ben groeide op bij zijn pleegouders, de familie Johansen. Hij werd als baby rondgereden door de buurmeisjes Van Hulst, maar die verdwenen in eind januari 1945 uit de straat.

Toen Bernard Johansen begin 1947 op 53 jaar overleed – hij had 39 jaar bij de verzekeringsfirma Lugt Slobbe & Co gewerkt, laatstelijk als procuratiehouder – kreeg pleegmoeder ‘tante Miep’ het advies de zorg voor Ben aan een ander familie over te dragen. Dat werd de familie Vos in de nabij gelegen Floris van Alkemadestraat. Het afscheid van zijn hartelijke pleegfamilie Johansen heeft Ben pijn gedaan. Als ‘Bennie Vos’ – zo kennen zijn vriendjes hem – heeft hij warmer herinneringen aan de Rodenburghlaan 27 dan aan de Floris van Alkemadelaan 23.

Een leraar Duits ondergedoken in zijn eigen huis aan de Rodenburghlaan

In 1941 kwam Eduard Bresser met zijn gezin naar Rodenburghlaan 23 in Amstelveen. Hij was leraar Duits aan het Ignatius College in Amsterdam. Eduard Peter Bresser werd op 10 april 1910 geboren in Kessel (bij Kleef in Duitsland); zijn ouders zijn de Nederlandse schipper Heinrich Leopold Bresser en zijn Duitse vrouw Hendrina Boll. Hij woonde in Schloßstraße 14 in Kleef.

Eduard Bresser moet zich vanuit Kleef melden voor de Nederlandse dienstplicht, want tussen 1928 en 1937 vielen jongemannen met Nederlandse ouders die binnen vijftien kilometer van de Nederlandse grens woonden onder de Nederlandse dienstplicht. Men ging ervan uit, dat een jongeman van Nederlandse nationaliteit die vlak over de grens woonde nog wel voldoende Nederlands sprak. Dienstplichtigen uit het grensgebied met Duitsland vielen onder de dienstplichtregistratie van Amsterdam (uit het Belgische grensgebied onder Rotterdam). Ed Bresser moest zich in Amsterdam melden, maar hij werd op 23 april 1931 afgekeurd (iets met zijn voeten?)

Bresser ging in München Duitse Taal en Letterkunde studeren. Hij trouwde met de Duitse Gretha Klein. Hij kreeg een aanstelling als leraar Duits op het Ignatius College in Amsterdam, de jezuïetenschool, die in 1895 was opgericht en in 1911 was verhuisd naar een groot gebouw op de hoek van de Hobbemakade-Ruysdaelstraat-Pieter de Hoochstraat-Nic. Maesstraat.

Toen in het najaar van 1940 de Duitse bezetters via de Nederlandse ministeries van alle ambtenaren en ook van alle docenten eisten dat er een verklaring werd ingeleverd of men of wel of niet van joodse afkomst is (de zogenaamde Ariërverklaring) werd deze verklaring op advies van de hoogste leiding van de Jezuïeten door lekenleraren van het Ignatius niet en door de priesterleraren wel ingevuld. Dat leidde uiteindelijk tot ontslag van de lekenleraren, onder wie ook Eduard Bresser en zijn in Amstelveen wonende collega’s. De Jezuïeten zorgden ervoor, dat de salarissen doorbetaald werden.

Pier Bresser en zijn ouders
Pier Bresser en zijn ouders
Aanvankelijk woonde Eduard Bresser met zijn gezin in de Roerstraat in Amsterdam, maar ook omdat het voor zijn Duitse echtgenote in die buurt niet prettig werd, verhuisde hij in 1941 naar Rodenburghlaan 23 in Amstelveen.

Toen Eduard Bresser door de Sicherheitsdienst werd opgeroepen om te komen vertalen bij de soms zeer gewelddadige verhoren op het bureau in de Euterpestraat (nu Gerrit van der Veenstraat), vond hij het tijd om onder te duiken. Hij deed dat in zijn eigen huis. Op zolder werd hiervoor een schuilplaats aangelegd. Hij kwam de rest van de oorlogstijd zijn huis niet meer uit. Zijn echtgenote lukte het om Duitsers aan de deur in hun eigen taal af te schepen.

In de hongerwinter werd zoon Piet al heel jong naar de gemeentelijke gaarkeuken gestuurd. Hij moest daarvoor de Keizer Karelweg oversteken en een pannetje laten vullen bij het verdeelpunt bij groenteboer Hoonhout op de kruising van de Van der Ghiesenstraat en de De Surmontsraat. Want het werd op den duur ook voor zijn met een Duits accent sprekende moeder onaangenaam in de buurt.

Boeken over Jan van Hulst
Boeken over Jan van Hulst

Er was weinig contact tussen de buren van Rodenburghlaan 25 en 23: in het ene huis werd Frans gesproken en in het andere ook wel Duits. Bij de familie Van Hulst was het idee ontstaan, dat er met de familie Bresser iets ‘fout’ zat. De meisjes Van Hulst waren blij dat de ‘vondeling’ voor de deur van no 27 was neergelegd…

Over de wederwaardigheden van het gezin Van Hulst-Horowitz zijn verschillende boeken geschreven, waaronder door Hannah-Yakin-van Hulst (Over schildpadden en ander joden), door Alexandra Terlouw-van Hulst (De man van Tsinegolde) en E.J. Wright (The man from Amstelveen, graphic novel)

Elsrijk in oorlogstijd

Deze en andere verhalen over de oorlogstijd in de Amstelveense wijk Elsrijk zijn opgetekend een boek, dat op 25 april 2024 geleden is gepresenteerd ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de buurtorganisatie Stadsdorp Elsrijk. Het boek Elsrijk in oorlogstijd, samengesteld door Stan Meuwese, Juliette Pierens en Arthur Dijkstra, is voor € 15,00 te koop bij de Amstelveense boekhandels Blankevoort en Venstra.

Publiceerde samen met Juliette Pierens en Arthur Dijkstra het boek Elsrijk in oorlogstijd.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×