De vraag of er een Nederlandse identiteit bestaat en hoe deze tot stand is gekomen, is de laatste jaren regelmatig gesteld. Zowel door historici als politici. Koningin Maxima stelde in september 2007 dat ‘de Nederlander niet bestaat’. Dat was wel wat makkelijk, want dat er een bepaalde Nederlandse identiteit bestaat, staat volgens deskundigen wel vast. Zo promoveerde historica Eveline Koolhaas-Grosfeld in 2010 op De ontdekking van de Nederlander: in boeken en prenten rond 1800, terwijl letterkundige Herman Pleij in Moet kunnen. Op zoek naar een Nederlandse identiteit (2014) ook het identiteitsthema ter discussie stelde. Neerlandicus-filosoof Lotte Jensen publiceerde recent Vieren van vrede. Het ontstaan van de Nederlandse identiteit 1648-1815 (Uitgeverij VanTilt, 2016). Dit boek levert een nieuwe, originele bijdrage aan de visievorming op ‘de’ Nederlandse identiteit.
Inhoud, hoofdstelling en opbouw boek
Aan de hand van vredessluitingen in het tijdvak 1648 tot 1815 laat Jensen in Vieren van vrede zien hoe het aanbreken van de vrede en vredesvieringen daaromheen een impuls gaven tot nationale identiteitsvorming. Maar regelmatig ook de kiem in zich droegen voor nieuwe polarisatie en toekomstige conflicten.
Het onderzoek van Jensen past in de historiografische traditie van de peace studies en boort binnen die kaders een relatief nieuw onderzoeksterrein aan, namelijk de relatie tussen vrede en natievorming. Jensen schrijft hierover in de inleiding:
“Als het gaat om identiteitsvorming, zijn onderzoekers meestal geneigd de blik op oorlogen en conflicten te richten, omdat ‘wij’ en ‘zij’ in crisissituaties het scherpst gedefinieerd worden. Oorlogen worden gezien als belangrijke aanjagers van saamhorigheidsgevoel, maar vredesvieringen blijken minstens zo relevant te zijn. Juist na de beëindiging van conflicten kwam de reflectie op de eigen positie ten opzichte van andere landen los: hoe zag de toekomst van Nederland (tot 1795 formeel: de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën) eruit? Welke ideaalbeelden van Nederlanderschap circuleerden er?” (9)
De auteur laat zien dat zowel vredesverdragen als vredesvieringen een stimulans vormden voor de Nederlandse identiteitsvorming. Op dit soort scharniermomenten keek men meer naar de toekomst en droomde men van een betere samenleving. Jensen’s hoofdstelling is hierbij dat vrede de voortzetting is van oorlog maar dan met andere middelen. Vrede betekent niet per se een einde aan de vijandigheden, maar zorgde ervoor dat de strijd op een andere manier – op papier, via propaganda – verder ging.
Vieren van vrede is opgebouwd uit negen chronologisch geordende hoofdstukken, waarin telkens een andere vrede centraal staat. De belangrijkste vredes uit de jaren 1648-1815 komen aan bod, beginnend met de Vrede van Münster (1648) die een einde maakte aan de Tachtigjarige Oorlog en eindigend bij de Vrede van Wenen (1815). In de loop van dit tijdvak domineerden nu eens de republikeinse, dan weer orangistische geluiden het Nederlandse publieke en politieke debat. De politieke preoccupaties liepen uiteen, maar altijd was er – niet verrassend natuurlijk – één constante bij de vredessluitingen: grote opluchting en vreugde dat de oorlog voorbij was.
Enkele ‘vredes’ die in Vieren van vrede verder de revue passeren zijn de Vrede van Breda (1667), de Vrede van Nijmegen (1678), de Vrede van Utrecht (1713) en de Vrede van Aken (1748). In deze bespreking licht ik er ter illustratie één ‘vrede’ uit: de Vrede van Nijmegen uit 1678. Maar eerst het een en ander over de context van die vrede en wat daaraan vooraf ging.
Hollandse Oorlog en Veertigjarige Oorlog
Na de Vrede van Münster in 1648 leek de Republiek, althans in de visie en dromen van de schrijvende elite, een welvarende tijd tegemoet te gaan. De Nederlanders veroverden immers met hun handelsschepen de wereld? Binnen enkele decennia ging deze droom echter alweer in rook op:
“Eendracht, harmonie en welvaart waren de kernbegrippen van de jonge staat, die na tachtig jaar oorlog de strijdbijl had begraven. In realiteit luidde dit verdrag allesbehalve een periode van rust en vrede in. Spoedig hierna volgden twee oorlogen met Engeland, terwijl ook in het Oostzeegebied hevige conflicten woedden. In 1673 brak het Rampjaar aan, waarbij de Republiek vanuit drie kanten werd aangevallen: vanuit het westen door de Engelsen, vanuit het zuiden door de Fransen en vanuit het oosten door de bisdommen van Münster en Keulen. Het was ook het jaar waarin de spanningen tussen staatsgezinden en Oranjegezinden tot een uitbarsting kwamen: Johan de Witt en zijn broer Cornelis werden in Den Haag gelyncht en Willem III greep de macht. Binnen- en buitenlandse vrede leken verder weg dan ooit.” (57)
Toch verbeterde de situatie. In 1674 sloot de Republiek vrede met Engeland en de bisdommen Münster en Keulen. De oorlog met Frankrijk, ook wel de ‘Hollandse Oorlog’ genoemd, duurde nog voort tot 1678. Deze oorlog was heftig: zij leidde onder meer tot de verwoesting van de plaatsen Bodegraven en Zwammerdam (eind 1672) en de zware belegering van Maastricht (1673).
De oorlogen met Frankrijk bleven in de jaren erna voortwoeden. Om deze reden gebruikt de historiografie wel de term ‘Veertigjarige Oorlog’ (1672-1713), omdat er in dit tijdvak sprake was van een hele reeks oorlogen tussen de Republiek en Frankrijk. Na de Hollandse Oorlog met Frankrijk volgde nog de Negenjarige Oorlog (1688-1697) en de Spaanse Successieoorlog (1702-1713). Daarna werd met de Vrede van Utrecht (1713) de strijdbijl voor langere tijd begraven.
Vrede van Nijmegen
Op 10 augustus 1678 sloten Frankrijk en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in Nijmegen een vredesverdrag. Deze bracht een stroom aan herinneringsliteratuur en -voorwerpen op gang: er verschenen penningen, prenten, gedichten en gelegenheidsgeschriften om de vrede te vieren. Dit was niet alleen zo in de Republiek, maar ook in Frankrijk. Daar werd Lodewijk XIV geprezen als de reddende zonnekoning die al het goede – waaronder deze vrede – had gebracht.
De Nederlandse materiële herinneringscultuur rond deze vrede bestond uit tientallen gelegenheidsgeschriften die vooral in Amsterdam verschenen. De kernboodschap was dat de Republiek, met God aan haar zijde, de Franse oorlogsgod had weten te knevelen. Beide partijen claimden dus de overwinning, aldus Jensen. Tot de Nederlandse vredeslyriek behoorde bijvoorbeeld een schrijfsel van Samuël Bosch, ‘Op de vrede tusschen Lodewijk XIVe en de Hoog Mogende Heeren Staten Generaal’. Volgens zijn gedicht keerde de ‘bloeiende staat van Neêrland’ nu weer op. Bosch was Oranjegezind en volgens hem was de Vrede van Nijmegen vooral te danken aan Willem III:
“En gy, ô Veldheer! Die de wortels en de tomen
Als Heirtogtleider heb van Nederland bekomen
Begunstig dit gezang Ô Wilhelm! Al den staat
Weet u naast Gode dank, dat gy het oorlogsquaad
Gelijk een landärts, weer voor eeuwig uit te roeien.”
De vredeslyriek van 1678
Andere auteurs namen geen verwijzingen op naar de Oranjes, zoals de Rotterdamse geleerde Pieter Rabus (1660-1702) in zijn werk Geknevelde Oorlogsgod (1678), de Amsterdamse dichteres Katharina Lescailje (1649-1711) of de Overijsselse dichter Jan Norel (1635-1700). Wel benoemden zij, net als anderen, de positieve effecten van de vrede: de opbloei van de handel, een nieuwe gouden tijd, de grote vaderlandse zeehelden, evenals – dat was een constante – de rol van God bij de totstandkoming van deze vrede.
Het beeld dat uit de gelegenheidslyriek van 1678 oprijst, is dat van een krachtig en eendrachtig Nederland. Alle auteurs kenden aan de Republiek een zekere superioriteit toe ten opzichte van het buitenland. Hierbij werd gewezen op bijvoorbeeld de moed van de Hollandse zeevaarders of de daadkrachtige bestuurders, al dan niet van het huis van Oranje. Maar daaronder klonk ook bezorgdheid door: er was nu wel eindelijk vrede, maar onderhuids en op nationaal niveau bleef er sprake van spanningen. Jensen:
“De anonieme auteur van het betogende pamflet ‘Korte aanteikeninge van Jan Hagel’s praat’ (1678) velde een snoeihard oordeel over mensen die vrede met de mond beleden, maar intussen anderen in een kwaad daglicht stelden. Hij sprak zijn afgrijzen uit over de lasteraars die dagelijks hun ‘zwadder’ over regeerders aan beide zijden van het politieke spectrum uitbraakten. Dat soort ‘monsters’ waren in zijn ogen schadelijker voor het welzijn van het land dan buitenlandse vijanden. Waarom konden deze ‘Woelgeesten’ niet inbinden?” (67)
Epiloog
Terecht stelt Jensen in de epiloog dat er in de historiografie veel meer aandacht is (geweest) voor gewapende conflicten en oorlogen, terwijl ‘vredes’ vaak een ondergeschoven kindje zijn. Verder constateert ze dat de diverse vredes – volgens een telling besloeg het in heel Europa bijna 200 vredesverdragen tussen 1648 en 1815 – telkens leidden tot grootse vieringen. Dat gold internationaal, maar ook in de Republiek. Jensen concludeert:
“Vaste ingrediënten in de vredesgeschriften waren onder meer de aankondiging van een nieuwe gouden eeuw, de verheerlijking van nationale (zee)helden en de benadrukking van de speciale band met God. Van meet af aan hadden deze geschriften betrekking op de Republiek als geheel.” (183,185)
Boek: Vieren van vrede
Fragment uit het boek: Vredesvieringen belangrijk voor ontstaan Nederlandse identiteit