Vlektyfus. Biografie van een bacterie
‘Ofwel de luizen zullen het socialisme ten val brengen of het socialisme zal de luizen verslaan,’
…zou Lenin verzucht hebben toen tijdens de Pools-Russische oorlog (1919-1920) tienduizenden soldaten en burgers ten prooi vielen aan vlektyfus. Het is moeilijk voorstelbaar hoe een ziekte die in de westerse wereld tegenwoordig nauwelijks meer voorkomt en bovendien met een eenvoudige antibioticakuur probleemloos kan worden behandeld, decennialang een doorslaggevende rol speelt op het wereldtoneel. De grote angst voor de ziekte bij de nazi’s en de grote aantallen slachtoffers die de ziekte maakt onder de leden van de Waffen-SS en de Wehrmacht zijn, via een omweg, levensreddend geweest voor Ludwik Fleck en Nan Trésoor.
Nadat een kleerluis de bacterie eenmaal op de mens heeft overgebracht, verspreidt R. prowazekii zich via het bloed naar de huid, het hart, de hersenen, spieren en nieren. Tien tot veertien dagen na een besmetting begint de ziekte met koude rillingen, hevige hoofdpijn, spierpijn en hoge koorts. Na enige dagen verschijnen er karakteristieke roze vlekken op de romp, die zich later ontwikkelen tot huidbloedinkjes. Na een lichte infectie kunnen patiënten die beschikken over een goede afweer binnen een week of twee spontaan opknappen. Maar ook bij tevoren helemaal gezonde mensen die tijdens de ziekte goed verzorgd worden kan het twee tot drie maanden duren voordat ze weer helemaal de oude zijn. Bij ernstige infecties, ondervoeding of uitputting kan als gevolg van de ziekte het bewustzijn veranderen. Patiënten worden slaperig, suf. Het Griekse tyfus, τυφος, verwijst naar de rook, damp en beneveling waardoor het bewustzijn van patiënten ogenschijnlijk is aangetast. Patiënten nemen objecten in hun onmiddellijke nabijheid anders waar (illusoire vervalsingen) of er kunnen spontane drogbeelden ontstaan (hallucinaties). Dergelijke verschijnselen van een delier kunnen zich ook bij veel andere infectieziekten voordoen. Zonder de doelgerichte bestrijding van de bacterie, die pas na ontdekking van antibiotica mogelijk werd, overlijdt ongeveer 40% van de patiënten. Dit percentage loopt op tot meer dan 80% overledenen bij slechte hygiëne, ondervoeding of onvoldoende verzorging, zoals het geval was in de getto’s en concentratiekampen.
De eerste min of meer wetenschappelijke beschrijvingen van vlektyfus dateren uit de zestiende eeuw. Naar aanleiding van uitbraken in die eeuw onderscheidde de Florentijnse arts Francastoro de vlektyfus van andere pestachtige ziekten. Naar schatting zouden honderdduizend soldaten van het napoleontische leger bij hun vergeefse mars naar Moskou ten prooi zijn gevallen aan R. prowazekii. Vlektyfus komt vooral voor bij gebrekkige hygiëne, zoals die in het verleden niet alleen gold voor de minderbedeelden of sociaal zwakken. Ook prins Alexander van Oranje overleed in 1884 op 32-jarige leeftijd aan de infectie. Ruim een week voor zijn overlijden schreef het Algemeen Handelsblad over de ziekte van de prins:
‘Heden evenwel was het duidelijk waar te nemen dat het typhus-proces zijn invloed op het geestesleven uitoefende. Niet geheel delireerende, was duidelijk dat Z.K.H. evenmin geheel present was.’
In de twintigste eeuw had de bacterie, met de kleerluis als noodzakelijk vehikel, vooral vrij spel tijdens de verschillende oorlogen.
Een vaccin
Voor de productie van een vaccin is het essentieel om eerst in een goed toegerust laboratorium de bacterie op ruime schaal te kweken. Dan kan door bewerking van de aanvankelijk levende bacteriën precies uitgezocht worden welke componenten van de bacterie het geschiktst zijn en hoe deze geïsoleerd kunnen worden voor vaccinproductie. In zijn goed gedocumenteerde boek The Fantastic Laboratory of Dr. Weigl beschrijft de Amerikaanse wetenschapsjournalist Arthur Allen in detail de belangrijke rol die Rudolf Weigl, de leermeester van Fleck, in de jaren twintig en dertig speelt bij pogingen om de R. prowazekii-bacterie in handen te krijgen, als eerste stap op weg naar een vaccin. In zijn laboratorium in Lwów werkt Weigl samen met zijn vrouw en assistenten. Het echtpaar Weigl beheert ten behoeve van het vlektyfusonderzoek een ware fokkerij voor kleerluizen. Gezonde, niet met R. prowazekii geïnfecteerde kleerluizen worden daar gekoesterd en met zorg gevoed. De enige voeding die de luizen krijgen bestaat uit menselijk bloed.
Het Weigl-vaccin tegen vlektyfus blijkt effectief te zijn. Het principe werkt. Het grote probleem is echter de opschaling, de fabrieksmatige productie van de noodzakelijke, grote hoeveelheden van het vaccin. Voor één enkele vaccinatie zijn darmstelsels nodig van ongeveer 100 tot 300 kleerluizen. Behalve het echtpaar Weigl en de medewerkers van zijn laboratorium worden midden jaren dertig tientallen luizenvoeders onder de bevolking van Lwów geworven. Tegen een kleine vergoeding laten deze mensen gedurende enkele uren een paar doosjes vol met kleerluizen op beide bovenbenen plaatsen. Zo kan één luizenvoeder met de donatie van steeds minuscule hoeveelheden bloed, na de beet van een luis, in een week circa 30.000 kleerluizen tot volle wasdom brengen. Dit zou voldoende zijn voor vaccinatie van maximaal 300 personen. Na kunstmatige infectie van de kleerluis moet deze eerst nog een tijdje in leven worden gehouden om de bacteriën de kans te geven zich te vermenigvuldigen. Dus ook geïnfecteerde kleerluizen moeten gevoed worden door middel van de beschreven voederdoosjes. Alleen luizenvoeders die zelf al eens vlektyfus hebben doorgemaakt komen hiervoor in aanmerking, omdat Weigl aanneemt dat zij inmiddels zelf immuun zijn tegen een nieuwe infectie. Maar Weigl zelf heeft ervaren dat deze gedachte niet altijd opgaat. Na een eerste episode met vlektyfus maakt hij zelf een tweede infectie door, alhoewel het recidief minder ernstig verliep dan de eerste infectie. Dit complete productieproces is omslachtig en stelt in technisch en praktisch opzicht hoge eisen. Er is veel tijd mee gemoeid en ook als er onder optimale laboratoriumomstandigheden secuur wordt gewerkt zijn de risico’s groot. In het laboratorium van Weigl zijn er, in het team van de ‘voeders’, regelmatig doden door vlektyfus te betreuren.
De nazi’s gaan daarom al in de begindagen van de Tweede Wereldoorlog op zoek naar alternatieve methoden in landen die inmiddels bezet zijn door de Duitsers. Onderzoekers van het Institut Pasteur in Parijs, Paul Durand en Hélène Sparrow, zijn op de goede weg met een methode waarbij geen luizen en dus ook geen menselijke ‘voeders’ betrokken zijn. Zij ontwikkelen een methode waarbij gebruik wordt gemaakt van proefdieren. In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde wordt deze nieuwe methode in 1942 besproken onder het kopje ‘Actueele vraagstukken’ onder leiding van de vooraanstaande professor Ruitinga. Kunstmatige infectie van muizenlongen lijkt een effectief vaccin op te kunnen leveren en het klinkt instemmend:
Daar bij het vergelijkend immuniserend onderzoek op caviae bleek, dat het ‘konijnenlong-vaccin’ gelijkwaardig was in zijn immuniseerende eigenschappen aan het ‘muizenlong-vaccin’, was hiermede de mogelijkheid om grootere hoeveelheden vaccin te bereiden geen bezwaar meer in de weg gelegd. Meer en meer begint men dus het beoogde doel te bereiken.
Boek: Denkdwang – Pim van Gool
Vaccinatiebewijs: het pokkenbriefje (19e eeuw)