In de Zuid-Indiase deelstaat Kerala weet ieder schoolkind wie de roemruchte VOC-bevelhebber Eustache de Lannoy was. Er staat niet voor niks een gedenkzuil voor hem. In zijn moederland kent niemand hem. Het is in India een van de vele ‘aandenkens’ aan de VOC, die er eeuwenlang talrijke handelsvestigingen bezat. Ze lagen vooral langs de zuidelijke oost- en westkust om te handelen in bedrukte stoffen (sits), kruiden en specerijen.
Hoofdplaats van de VOC aan de oostelijke Coromandelkust was Pulicat, vijftig kilometer ten noorden van Chennai (vroeger Madras geheten) in een waterrijk gebied vol lagunen met pelikanen en witte reigerachtigen. Vanaf een brug over de rivier is te zien hoe vissers vanuit hun bootjes uitwaaierende ronde netten uitwerpen. Langs het rivierstrand wordt in een markthal vis verhandeld. Ernaast bevond zich ooit Fort Geldria, maar tijdens een bezoek blijkt dat er alleen nog overgroeide fundamenten zijn. De organisatie Aarde (Art & Architecture Research Development & Education Foundation) beijvert zich voor behoud van natuur- en cultuurmonumenten ter plekke. Aan de overkant van de straat hangen in een gebouwtje in het Engels en het Tamil informatieborden met de VOC-geschiedenis van Pulicat aan de muren:
‘1607 the Dutch reach Pulicat. 1613 construction of Fort Geldria. Headquarters of Coromandel Coast till 1689…’
Vanuit de handelspost Pulicat werden stoffen geëxporteerd als ruilmiddel voor specerijen op de Molukken. De grootste handelsstromen van de VOC gingen niet naar Nederland, maar waren inter-Aziatisch. Fort Geldria, een vierkant bastion met uitkragende hoekpunten, gesticht door Wemberich van Berchem, werd in 1806 door de Engelsen gesloopt. Er is tevens een getekende impressie van Fort Geldria en een foto van een half vervallen gebouwtje, dat zich bij het huidige ziekenhuisje bevindt:
‘This building could have been used as port-building during the Dutch days’.
Even verderop in de straat bevindt zich het Hollandse Buytenkerkhoff, gesticht in 1656. De beheerder van de ommuurde dodenakker, gewaarschuwd door een vrouw van het infocentrum, opent met een sleutel het lichtblauwe traliehek in een rijk bewerkte stenen toegangspoort met aan weerszijden twee levensgrote, uitgehouwen skeletten. Het verhaal gaat dat het ene skelet, de schedel in gepeins ondersteund door een hand, het geraamte van de gouverneur verbeeldt, die zich ten koste van de lokale bevolking verrijkt zou hebben; de bevolking zou tijdens het voorbijlopen uit minachting op het beeld hebben gespuwd.
Op de sluitsteen van de poortboog de tekst ‘Salich zijn se die in de Heere sterven, Sij rusten van haren Arbeyt…’. Er staan prachtige, deels verbrokkelde grafmonumenten, waaronder een obelisk en drie opengewerkte koepelgraven met zwaar stenen, geornamenteerde daken. Geiten grazen rond en liggen op grafstenen. In het oudste graf ligt Pieter van Bart van Delft, koopman in dienst van de VOC. In een ander met de prozaïsche hoofdtekst ‘Wij vallen af, als een blad!’ ligt ‘verhuyst uit al dit aardsch geweemel’ Petronella Jacoba Leembruggen, vrouw van ‘de Koopman en Opperhoofd ten deze Casteele Geldria’. De beheerder wijst eveneens op een grote liggende grafsteen waarop Fort Geldria in reliëf staat afgebeeld.
Een inmiddels gearriveerde medewerker van ‘Aarde’ toont op het terrein van het lokale ziekenhuis het vermeende voormalige havenkantoor met ronde pilaren op verpulverde, loszittende stenen. Het heeft als hospitaaltje gediend (aan een binnenmuur hangen nog aanwijzingen hoe bloed af te nemen), maar is nu opslagruimte van het huidige ziekenhuis. Enkele straten verderop toont hij een Hollands gebouw van enkele verdiepingen hoog, met in de voorruimte een mooie stenen bank met een gewelfde zijleuning en naast het gebouw kleine Hollandse winkeltjes, niet veel meer dan kleine stenen hokjes.
Historicus Bauke van der Pol schreef in 2011 een boek over de aanwezigheid van de VOC in India. Hij vertelt:
Chennai en Sadras: digitalisering en Devadasi
Voortreizend langs de zuidoostkust blijkt dat in de Tamil Nadu Archives in Chennai veelal ernstig door de tijd aangetaste VOC-documenten uit heel India zijn bijeengebracht. Daaronder documenten op palmbladeren, plattegronden en tekeningen van forten, waterwegen en huwelijksakten. Omstreeks 2014 werden ze middels het Indiaas-Nederlandse TANAP-project (Towards a New Age of Preservation) gedigitaliseerd, waardoor 150.000 scans nu online geraadpleegd kunnen worden.
Samen met de Assistent-Commisioner Preservations, Santhana Gopalan, loop ik langs stellingen vol dikke boekwerken, op de zwart katoenen ruggen in wit krijt de catalogusnummers aangebracht. Hij toont een oude catalogus van de Dutch Records. Al bladerend passeren een verslag van een commandeur over ruzies tussen heersers langs de Malabarkust, een handelsbrief met een klacht over kapotte vaten, een oproep aan de heerser van Madras om de plaatselijke christenen niets aan te doen en een melding over een gestrand schip: De Samaritaan. Gopalan:
‘Ik wist niet wat in die documenten stond, totdat mensen van het Nationaal Archief uit Nederland hier kwamen voor de digitalisering en vertelden wat er in stond.’
Is er van Fort Geldria in Pulicat weinig over, veertig kilometer zuidelijk van Chennai bestaan bij kustplaatsje Sadras de ommuring en de toegangspoort met uitkijktorentje van het plaatselijke VOC-fort nog wel, evenals de begraafplaats. In Sadras verbleef ook anti-kolonialist Jacob Haafner. Wat Multatuli voor Nederlands-Indië is op literair gebied, is de veel onbekendere Haafner voor India. Hij reisde in een palankijn (draagstoel) helemaal van het noorden van de Coromandelkust tot Madras, waarbij hij onderweg verliefd werd op een devadasi, een danseres, die hem het leven redde tijdens een boottocht op zee, maar daarbij zelf omkwam. Haafner schrijft daar prachtig over.
Colachel: vijand wordt vriend
Dertig kilometer boven de zuidpunt van India ligt aan de westelijke Malabarkust het plaatsje Colachel. Hier bevindt zich een zwarte gedenkzuil met het opschrift ‘This pillar commemorates the victory of the Travancore army over the Dutch at Colachel on the 31st july 1741 A.D.’ De zuil staat tegenover een school en op een muur is op een reliëfafbeelding te zien hoe VOC-bevelhebber Eustache de Lannoy op het nabijgelegen strand een knieval maakt voor de maharadja. In 2004 gaf India een postzegel uit, waarop de knieval eveneens staat afgebeeld, om zo de slag bij Colachel te herdenken.
Eerder al had de Indiase ambassadeur in Nederland, Venu Rajamony, zelf afkomstig uit Kerala, me verteld, dat hoewel vrijwel niemand in ons land zijn naam kent, alle kinderen in Kerala wel weten wie De Lannoy is. Dat krijgen ze op school onderwezen. En niet alleen omdat hij een roemloze nederlaag leed. Rajamony:
Daarnaast zorgde hij voor de bouw van forten en verdedigingswerken om Travancore te beschermen. Hij trouwde de Engelse, katholieke Margaret, maar haar familie wilde niet dat ze met een protestantse man trouwde. De maharadja was zo gesteld op zijn kapitein, dat hij gezegd zou hebben: Als ze niet toegeven, stuur ik mijn leger op hen af.
Iets verderop, het binnenland in, bevindt zich bij de overblijfselen van een voormalig VOC-fort, in een kapel zonder dak, het graf van De Lannoy, bewerkt met militaire attributen. Een groep scholieren komt net terug van een bezoek aan het graf. Op een bord staat dat hij in 1777 overleed en dat naast zijn graf ook zijn vrouw, zoon John en zijn generaal Peter Flory begraven liggen.
Op een steenworp afstand hier vandaan ligt het houten paleis van de maharadja van Travancore: Padmanabhapuram Palace, nu toeristenattractie, waar op de dag van Pongal, het oogstfeest, honderden bezoekers in rijen door het paleis gevoerd worden. Ze schuifelen in een halfdonkere ruimte langs een houten hemelbed met rode roesjes, dat de VOC aan de maharadja schonk, met als bijzonderheid, dat het gemaakt is met vierenzestig soorten hout met medicinale eigenschappen en fijn uitgesneden voor- en achterpanelen. Een paleis-medewerker wijst op een aesculaap, met een slang, die rond een mensenlichaam (symbolisch weergegeven met een T) kronkelt, terwijl een adelaar het tafereel van bovenaf bespiedt om het lichaam te bevrijden van de slang.
Kochi: Vlaamse lampen in de synagoge
Iets verder naar het noorden langs de Malabarkust ontmoet ik historicus Binu John in de synagoge van Kochi. Er hangen tientallen kroonluchters in de kleurrijke hoofdruimte en groene, rode en blauwe bolvormige lampen aan een verlaagd plafond bij de ingang. De kroonluchters, gemaakt in België, zijn volgens Van der Pol door VOC-schepen vanuit Amsterdam hier gebracht.
Op de vloer liggen blauwwitte keramische tegeltjes met afbeeldingen van treurwilgen, afkomstig uit China. Binu John studeerde tien jaar geleden in Leiden en deed onderzoek naar de aanwezigheid van de VOC in Kerala. Hij vertelt:
‘In Kochi had de VOC zijn hoofdvestiging van de Malabarkust en van hieruit werden kruiden uit het achterland (zoals kardemom, peper, kruidnagels) verhandeld en vervoerd.’
Wat was volgens hem de positie van de VOC en de Hollanders destijds en hoe kijken de huidige Indiërs aan tegen die toenmalige ‘koloniale invasie’? Binu John:
Schiereiland Fort Kochi is nu een toeristische trekpleister en niet alleen vanwege de gracieus gewelfde Chinese netten langs de oever, die in hangconstructies met tegengewicht uit het water getild worden, maar ook vanwege de vele nog aanwezige pakhuizen, Hollandse woningen, kerken en andere koloniale herinneringen. Een tijdlang deden enkele oud-Hollandse villa’s en bungalows dienst als musea, maar nu zijn daar luxe hotels in gevestigd.
Door Fort Kochi lopend, zegt Binu John dat er behalve de synagoge nog maar weinig overblijfselen ongeschonden de tand des tijds hebben doorstaan. In de Burgher street, vlakbij de Prinse- en de Peterseliestraat, lopen we langs oud-Hollandse huizen met daarvoor haaks op de gevel staande stenen ‘kletsbankjes’. Daar konden de kolonisten vroeger in de schaduw bijpraten en uitpuffen van de tropische hitte.