Hoewel de mens al eeuwenlang de wereldzeeën bevoer en er steeds minder mysterieuze locaties op de kaart resteerden, was Antarctica tegen het einde van de negentiende eeuw nog grotendeels een blinde vlek. Pas in 1820 werd het bestaan van deze zuidelijkste landmassa ontdekt en sindsdien waren slechts enkele kustlijnen schetsmatig in kaart gebracht.
Romanschrijvers, met Jules Verne voorop, fantaseerden erop los hoe dit poolgebied eruit zag, maar in feite was het geeneens bekend of het werd gevormd door een continent of slechts door een massa zee-ijs. In 1894 legde de vijfentwintigjarige Belgische luitenant Adrien de Gerlache een gewaagd plan voor aan de Société Royale Belge de Geógraphie in Brussel. Hij wilde in de voetsporen treden van de fictieve ‘kapitein Nemo’ en onder Belgische vlag een ontdekkingsreis op poten zetten, op zoek naar de geomagnetische zuidpool. In Waanzin aan het einde van de aarde vertelt de journalist Julian Sancton hoe het hem en zijn team verging.
Belgica
Na voldoende geld ingezameld en een bemanning samengesteld te hebben, vertrok De Gerlache in augustus 1897 met het schip de Belgica vanuit Antwerpen naar het zuidelijkste continent. Wie bekend is met de topografie van Antarctica kent ongetwijfeld de naam van Gerlache, aangezien een zeestraat aan de noordwestkust van het Antarctisch Schiereiland zijn naam draagt. Behalve de Straat van Gerlache verwijzen ook andere topografische namen naar de expeditie, zoals het Antwerpen- en Brabanteiland en de Vlaanderenbaai. Er was De Gerlache dan ook veel aan gelegen om zijn kleine vaderland te eren.
Het liefst had hij zijn bemanning samengesteld uit alleen maar Belgen, maar het landje kende geen grootse maritieme traditie en daarom moest hij ook wel buitenlanders in dienst nemen, zowel scheepvaarders als wetenschappers. Twee namen binnen het internationale team vallen het meest op en dat zijn die van de Noor Roald Amundsen en de Amerikaan Frederick Cook, respectievelijk de tweede stuurman en de scheepsarts. Eerstgenoemde zou enkele jaren na de missie met de Belgica, in 1911, als eerste de geografische zuidpool bereiken. Laatstgenoemde beweerde als eerste de geografische noordpool bereikt te hebben, in 1908, een claim die al snel werd betwist.
Met behulp van soms bijna poëtisch geschreven dagboeken en memoires van verschillende bemanningsleden lukt het de schrijver om het reilen en zeilen aan boord van de Belgica tot leven te brengen. Met jonge mannen van verschillende nationaliteiten aan boord, geleid door een onervaren commandant, ging het aan boord al gauw mis. Onderweg werden enkele Belgische matrozen in Montevideo van boord gezet vanwege disciplineproblemen. Er stonden echter nog veel grotere beproevingen te wachten. Een groot drama was het verlies van een overboord geslagen bemanningslid. De bemanningsleden kregen het echter het zwaarst te verduren toen ze Antarctica bereikten, waar hun schip door een besluit van De Gerlache, die ten koste van alles de geomagnetische zuidpool wilde bereiken, in het pakijs beklemd raakte. De Belgica kon gedurende een jaar lang geen kant meer op. Hoewel er voldoende proviand aan boord was en er gejaagd kon worden op pinguïns en zeehonden viel het geïsoleerde bestaan vrijwel alle achttien overgebleven bemanningsleden zwaar. “We zijn geen zeelieden meer,” zo citeert Sancton uit het dagboek van De Gerlache, “maar een kleine kolonie gevangenen die hun straf uitzitten.”
Lichttherapie en pinguïnvlees
Vooral gedurende Poolnacht, waarin de zon wekenlang niet boven de horizon kwam, werd er aan boord zowel lichamelijk als geestelijk geleden. Volgens Cook werden de mannen in dertig dagen tien jaar ouder. Verschillende bemanningsleden vertoonden kenmerken van wat tegenwoordig het ‘overwinteraarssyndroom’ wordt genoemd. Vermoedelijk vanwege het ontbreken van zonlicht kregen de mannen te maken met verschillende gezondheidsklachten, zoals een onregelmatige hartslag, vermoeidheid, neerslachtigheid en geheugenverlies. Hoewel het een ziekte leek uit het verleden, kampten verschillende bemanningsleden, inclusief De Gerlache, ook met scheurbuik. De door dokter Cook gevonden remedie – het eten van zo rauw mogelijk pinguïnvlees – bleek echter succesvol. Als behandeling voor wat we tegenwoordig kennen als ‘winterdepressie’, bedacht hij dat de mannen naakt bij een open vuur moesten zitten om het licht en de warmte van de vlammen in zich op te nemen – lichttherapie avant la lettre.
De auteur benadrukt dat de Amerikaanse arts en ontdekkingsreiziger weliswaar de geschiedenisboeken is ingegaan als oplichter, maar dat zijn rol als alom geliefde scheepsdokter aan boord van de Belgica van onschatbare waarde was. Mede dankzij zijn goede zorgen en slim bedachte therapieën zouden alle bemanningsleden, op één na, de overwintering in het pakijs overleven.
Toerisme
Sancton slaagt er niet alleen in de ontberingen en onderlinge relaties aan boord van de Belgica levendig te beschrijven, maar neemt zijn lezers ook mee naar het wonderschone Antarctische landschap. Dat doet hij aan de hand van de ervaringen van de bemanningsleden van toen. “De vlakte, die besprenkeld lijkt met diamanten ligt te schitteren in het felle zonlicht”, zo haalt hij de observatie van De Gerlache aan.
“IJsbergen en sneeuwwallen pronken met hun zilveren kammen en werpen doorschijnende schaduwen achter zich die zo zuiver blauw zijn dat het lijkt of ze zijn onttrokken aan de hemel. Geulen vormen kronkelpaden van lazuur en langs de randen neemt het verse ijs een zeegroene tint aan.”
De door Cook genomen zwart-wit foto’s in het fotokatern zijn beeldschoon. Om met eigen ogen het poollandschap te kunnen aanschouwen, nam de schrijver in de zuidelijke zomer van 2018-2019 zelf ook deel aan een cruisetocht naar Antarctica. Zijn gevoelens waren ambivalent: de ervaring verrijkte zijn kennis van het gebied, maar hij voelde zich schuldig om onderdeel te zijn van een vorm van toerisme die het kwetsbare gebied verstoort. Het gebied dat voor de expeditie van de Belgica nog grotendeels onontdekt was, is tegenwoordig een gewilde bestemming voor rijke toeristen die in comfortabele cruiseschepen het natuurschoon bewonderen, zonder ook maar iets te ervaren van de ontberingen van toen.
Wetenschap
Waanzin aan het einde van de aarde is een spannend geschreven en uitstekend onderzocht boek. Het werd kundig vertaald vanuit het Engels door Frans Reusink. Julian Sancton laat de lezer meeleven met de bemanning, bijvoorbeeld bij hun moeizame pogingen om uit het ijs te breken. Ze proberen dit onder meer door een kanaal door het ijs te hakken. De auteur legt uit dat de expeditie een hoger avontuurlijk dan wetenschappelijk karakter had, maar dat deze desondanks ook op academisch vlak zijn verdiensten kende. Zo ontdekte de meereizende Roemeense bioloog en zoöloog Emil Racoviță honderdtien onbekende organismen, van korstmossen tot een vleugelloze mug, die de Belgica antarctica zou gaan heten. “De mannen op de Belgica waren de eersten mensen die dit sublieme landschap bewonderden”, zo verklaart Sancton.
“Terwijl ze opstoomden in de zee-engte, werden ze heen en weer gewiegd tussen 1500 meter hoge bergen die aan beide zijden van het schip uit de zee oprezen. Ze waren de bewoners van een ijzig Eden, gaven een naam aan elk eiland, elke kust, elke kaap en elke diersoort die daarvoor nog niet ontdekt was, en elke centimeter die ze voeren vormde een uitbreiding van de menselijke kennis over de wereld.”
Boek: Waanzin aan het einde van de aarde
Lees ook: Adrien de Gerlache – Belgische ontdekkingsreiziger
…of: Belgische zuidpoolexpeditie start onder slecht gesternte