Toen de leiders van de grote mogendheden op de vredesconferentie van Parijs eind april 1919 de laatste hand legden aan het vredesverdrag met Duitsland, kregen ze van de Belgische gedelegeerden te horen dat de vredesvoorwaarden voor hun land onaanvaardbaar waren. Pas na een ultiem aanbod zouden de Belgen schoorvoetend met het Verdrag van Versailles instemmen. Wat was er gebeurd?
Toen in januari 1919 in Parijs de conferentie begon die vrede moest brengen na de Eerste Wereldoorlog, waren de Belgische vertegenwoordigers in de marge al druk bezig hun eisen kracht bij te zetten.
Formeel had België drie gedelegeerden op de conferentie. Delegatieleider was de minister van Buitenlandse Zaken, de voorstaande liberaal Paul Hymans. Hij zou zich een handig diplomaat tonen en later nog een grote rol in de Volkenbond spelen. Daarnaast was er minister van Justitie Emile Vandervelde, de onbetwiste leider van de Belgische Werkliedenpartij en een van de weinige socialisten op de conferentie. Ten slotte de katholieke minister van Staat Jules Van den Heuvel, een prominent jurist en voormalig gezant bij de Heilige Stoel. Deze drie werden bijgestaan door experts, waaronder nogal wat belangrijke bankiers, vanwege de zware financiële dossiers.
Harde eisen
De Belgische eisen waren niet mals. Ten eerste wilde men de “herziening van de verdragen van 1839”, die de scheiding tussen België en Nederland hadden geregeld. Door die verdragen had België delen van Limburg en Luxemburg moeten afstaan en die eis impliceerde dat men die gebieden geheel of gedeeltelijk terug wilde. Er werden ook aanspraken op Zeeuws-Vlaanderen geformuleerd, was paste bij een andere eis: een “verbetering van het statuut van de Schelde”, om de scheepvaart naar Antwerpen te bevorderen. Dat hield ook een verbetering van het kanaal Gent-Terneuzen in. Van Duitsland eiste België de gebieden rond Eupen en Malmedy terug (die in 1815 door Pruisen waren geannexeerd), met daarbij het aangrenzende gebiedje Neutraal-Moresnet. Daarnaast wilde België een uitbreiding van zijn koloniaal gebied in Afrika ten nadele van de Duitse kolonies. Last but not least eiste het van Duitsland vergoedingen voor de geleden oorlogsschade.
Die eisen wogen niet allemaal even zwaar. De aanspraken op Nederlands grondgebied bleken onrealistisch, ook al omdat Nederland aan de oorlog niet had meegedaan. De Nederlanders zelf wilden uiteraard geen centimeter grond afstaan, ook niet in ruil voor Duits gebied, zoals even werd gesuggereerd. Een verbetering van de toegang tot Antwerpen was trouwens bespreekbaar zonder gebiedsafstand. Luxemburg was intussen bezet door de Fransen, die er duidelijk hun invloed wilden uitbreiden. De aanhechting van Eupen-Malmedy was meer realistisch, zeker wat het Franstalige Malmedy betrof. Ten slotte hadden Belgische troepen het noordwesten van Duits-Oost-Afrika tijdens de oorlog veroverd. Ze wilden dit houden of nog liever ruilen voor ander koloniaal gebied in Afrika: een stuk Angola aan de monding van de Congostroom, of delen van Uganda en Soedan.
Deze territoriale eisen kwamen vooral van kleine, maar invloedrijke groepen die druk uitoefenden en een groter en machtiger België wilden. De gewone bevolking en zelfs de meeste politici hadden andere zorgen, want het ging er in het bevrijde België ellendig aan toe. De eis om vergoeding, herstelbetalingen dus, werd daarentegen door vrijwel de hele bevolking gedragen. Er was geld, veel geld nodig om de rampzalige situatie te boven te komen. “Het ging om het leven”, zo schreef minister Hymans.
De Duitse inval en bezetting in België was inderdaad een ramp geweest. Onnoemelijk veel huizen, gebouwen, wegen, spoorwegen, bruggen, akkers en diverse voorzieningen waren vernietigd. De schade was het grootst in de Westhoek, met de totaal vernietigde steden Nieuwpoort, Diksmuide en Ieper. Ook elders, zoals in Dendermonde, had de strijd zware verwoestingen veroorzaakt. Bovendien hadden de Duitsers bij hun inval verschillende plaatsen geteisterd met vernielingen en moordpartijen onder de burgerbevolking. Men sprak niet voor niets van de “martelaarssteden” Wezet, Andenne, Aarschot, Tamines, Dinant en Leuven. In die laatste stad hadden de Duitsers ook de universiteitsbibliotheek in brand gezet, waarbij zo’n 300.000 boeken verloren waren gegaan. Een ongeziene vorm van barbaarsheid, vond men in de Geallieerde landen.
Onder de Duitse bezetting waren voedsel en grondstoffen opgeëist, hele fabrieken leeggehaald en ook duizenden burgers opgevorderd voor verplichte arbeid in Duitsland. Zelfs toen ze in november 1918 moesten vertrekken, namen de Duitse troepen nog heel wat mee: wagens, spoorwegmaterieel en vee, tot kippen toe.
Toen het grondgebied eenmaal was bevrijd, drong de ernst van de situatie pas goed door. De economie lag stil: de treinen reden niet, bruggen waren gesprongen, fabrieken waren vernield of van hun machines beroofd. De werkloosheid was enorm. In de modder van de slagvelden lagen nog duizenden lijken en miljoenen niet-ontplofte granaten. Ondertussen moest het Belgisch leger in paraatheid worden gehouden om een deel van Duitsland te bezetten. Dat alleen al was een enorme kostenpost.
En het was niet alles. Omdat het overgrote deel van het land vier jaar lang bezet was geweest, had de Belgische regering al die tijd geen inkomsten uit belastingen gekregen, terwijl de bezetter intussen de Belgische provincies en gemeenten zware heffingen en boetes had opgelegd. Bij gebrek aan eigen middelen had de Belgische regering, die intussen een leger op oorlogsvoet moest onderhouden, geleefd met geleend geld, vooral van Frankrijk en Groot-Brittannië. Daardoor zat België met een enorme schuld. Was het niet fair om deze op Duitsland te verhalen?
Tijdens de bezetting waren de Belgen ook verplicht geweest betalingen met Duits geld te aanvaarden tegen een voor de Duitsers voordelige koers. Iedereen die deze Duitse marken ontving, wilde daar van af, in de – terechte – veronderstelling dat dit geld na de oorlog minder waard zou worden. De Nationale Bank van België had uiteindelijk die munten tegen dezelfde koers uit circulatie genomen en zat nu met zo’n 7 miljard mark aan Duits geld in haar kluizen. België eiste nu dat Duitsland dit enorme bedrag zonder koersverlies omwisselde.
Bij gebrek aan inkomsten was de Belgische Staat ook in de maanden na de bevrijding geld blijven lenen bij de bondgenoten. Uiteindelijk werd er een grote lening voor nationaal herstel bij de eigen bevolking uitgegeven, die trouwens een succes werd. Maar de regering rekende vooral op herstelbetalingen van Duitsland om de situatie recht te trekken.
In de landen die tegen Duitsland hadden gevochten was men niet onverschillig voor het leed dat de Belgen hadden gekend. De Britten, die officieel aan de oorlog hadden deelgenomen om het neutrale België ter hulp te komen, hadden de gruwelen in Poor Little Belgium (soms fel overdreven) gebruikt in hun oorlogspropaganda. De Belgen hoopten dus op Britse steun. De Britse minister van Buitenlandse Zaken Arthur Balfour had voor het begin van de vredesconferentie zowel België als het bezette Duitse Rijnland bezocht. Hij merkte op dat, terwijl de Duitse industrie op volle toeren draaide, er in België niet één fabrieksschoorsteen was waar rook uit kwam. Ook bij de Amerikaanse delegatie in Parijs was er begrip. Dat gold in elk geval voor de latere Amerikaanse president Herbert Hoover, die tijdens de oorlog de internationale voedselhulp voor het noodlijdende België had georganiseerd, en voor kolonel Edward House, de zeer invloedrijke adviseur van president Wilson.
Bevoorrechte positie
De Belgische afgevaardigden op de vredesconferentie drongen erop aan dat hun land een bevoorrechte positie zou krijgen bij de Duitse herstelbetalingen. Ze herinnerden eraan dat de Geallieerden al in 1916 beloofd hadden dat België vergoed zou worden voor de schade die het had opgelopen en dat ze hulp zouden bieden voor het financieel herstel van het land. En de Amerikaanse president Wilson had in zijn befaamde Veertien Punten gesteld dat België zou moeten worden “ontruimd en heropgebouwd”. Dat engagement hield ook in dat er voldoende geld voor de heropbouw moest komen, zo vonden de Belgische afgevaardigden.
Toch hadden de Belgische onderhandelaars het moeilijk met de financiële eisen. Voor politici was dit onderwerp een stuk moeilijker om te volgen dan de eisen voor meer grondgebied. De minister van Economische Zaken klaagde er zelfs over dat zijn collega’s in Parijs de financiële belangen van België verwaarloosden vergeleken met de “politieke” (territoriale) doelstellingen. Bovendien slaagden de Belgen er niet in precieze informatie over de geleden schade voor te leggen. Een vage schatting kwam op minstens 35 miljard toenmalige Belgische frank.
Om de ergste noden te ledigen eisten de Belgen van Duitsland 10 miljard Belgische frank als voorschot op de herstelbetalingen. Kolonel House wilde die eis steunen, maar drong er een paar keer op aan dat bedrag te verminderen. Uiteindelijk werd het 2,5 miljard frank, waar de Belgen dan weer supplementaire eisen aan koppelden. De Fransen, die opmerkten dat ook een groot deel van het Franse grondgebied enorme schade had opgelopen, werkten tegen. Ze dreigden zelfs om intussen geen verder krediet aan België te verlenen.
De Belgen leken overal bot te vangen. Zo verdeelden Britten en Fransen de geconfisqueerde Duitse koopvaardijschepen onder elkaar, zonder rekening te houden met België, dat tijdens de oorlog zowat de helft van zijn schepen had verloren.
Op 31 maart werd de Belgische delegatie voor het eerst gehoord door de Raad van Vier, de regeringsleiders van de grote mogendheden die op de vredesconferentie de eigenlijke beslissingen namen: Georges Clemenceau (Frankrijk), David Lloyd George (Groot-Brittannië), Vittorio Emanuele Orlando (Italië) en Woodrow Wilson (VS). Het gesprek verliep onaangenaam. Hymans was zeer verontwaardigd toen Lloyd George opmerkte dat er in Vlaanderen meer soldaten uit de Britse dominions waren gesneuveld dan Belgen.
Koning Albert vliegt naar Parijs
De Belgen besloten daarop een troef in te zetten: hun koning. Op verzoek van Hymans vloog koning Albert I op 1 april naar Parijs (Albert I was zowat het eerste staatshoofd dat zich per vliegtuig verplaatste: hij beschikte al tijdens de oorlog over een tweezittersvliegtuig met piloot). Zijn komst was een verrassing en kreeg veel aandacht in de pers. Het was uiteraard hoogst ongewoon dat een monarch van een parlementair regime persoonlijk deelnam aan onderhandelingen, maar Albert had tijdens de oorlog, mede door de Franse en Britse propaganda, de status van een held gekregen door de wijze waarop hij jarenlang met zijn leger achter de IJzer had standgehouden. De Geallieerde leiders zouden nu met de gerespecteerde “Koning-Ridder” worden geconfronteerd.
Na door de Franse president Poincaré te zijn ontvangen had Albert ontmoetingen met diverse prominenten, ook met Lloyd George, Wilson en Orlando. Telkens voerde de koning aparte gesprekken en hoewel hij Hymans achteraf op de hoogte stelde, maakte hij daarbij zijn eigen mening duidelijk. Lloyd George mocht zo van Albert vernemen dat de meeste Belgen, en hijzelf nog het minst van al, geen belangstelling hadden voor de aanspraken van zijn regering op Nederlands grondgebied.
Op 4 april werden de koning en de Belgische gevolmachtigden door de Raad van Vier ontvangen. De “Grote Vier” waren daarbij niet volledig. Wilson was ziek en liet zich door House vervangen, terwijl Orlando pas later arriveerde.
Het overleg verliep aanvankelijk vlot. Lloyd George, gecharmeerd door Alberts gematigdheid, was nu veel inschikkelijker en noemde de Belgische eisen redelijk. Zo was er begrip voor de Belgische aanspraken op Eupen-Malmedy. Ook de eis om de toegang tot Antwerpen op de Schelde te verbeteren ondervond weinig tegenstand.
Clemenceau toonde zich minder inschikkelijk. De Franse staatsman leek er zich aan te storen dat de populaire vorst van een klein land zijn invloed kwam aanwenden. Toen er over Luxemburg werd gepraat werd Clemenceau zelfs woedend over de Belgische aanspraken. Uiteindelijk leverde Alberts bezoek weinig op, al had de Belgische positie door zijn bezoek meer aandacht gekregen.
Dramatisch onderhoud
De volgende weken nam de Raad van Vier de belangrijkste beslissingen. Op voorstel van de commissie voor Belgische aangelegenheden van de vredesconferentie werd de overdracht van Eupen-Malmedy naar België goedgekeurd. Een argument daarvoor was dat de waardevolle bossen in dat gebied een compensatie vormden voor de 22.000 hectare Belgische bossen onder de Duitse bezetting verdwenen waren. Wat de andere eisen betreft, behaalden de Belgen geen resultaat. Ze kregen het advies rechtstreeks met Nederland te gaan praten over verbetering van de toegang tot de Schelde. De verdeling van de Duitse koloniën, onder de vorm van mandaatgebieden van de Volkenbond, zou later worden beslist. Erger was dat niet werd ingegaan op de financiële eisen.
De Belgische publieke opinie begon zenuwachtig te worden. De economische situatie bleef ernstig. In de Kamer werden vragen gesteld naar de verwachte vergoedingen. Die vormden volgens veel politici en journalisten een kwestie van leven of dood voor het land.
De Belgische delegatie besloot om aan te dringen en had op 29 april een nieuwe ontmoeting met de Raad van Vier (die nu gereduceerd was tot drie, omdat Orlando enkele dagen eerder kwaad was weggelopen). Ditmaal ging het er hard aan toe. De Belgen legden op dramatische wijze uit hoe zwaar de toestand in hun land was. De socialist Vandervelde zei dat er in België 900.000 werklozen waren. Hij insinueerde dat er sociale revolutie zou komen als de werkende klasse haar hoop zou verliezen.
De Grote Drie zegden toe dat Duitsland 2,5 miljard frank voorschot aan België moest betalen, maar dan wel door leveringen in natura – voornamelijk steenkool en vee – terwijl de Belgen een betaling in goud of harde valuta hadden gewild. Verder kregen de Belgen geen toezeggingen. Hymans speelde het hard. Hij zei dat dit onvoldoende was en liet weten dat België wel eens de vredesconferentie zou kunnen verlaten en dus het vredesverdrag niet zou ondertekenen.
Zowel Wilson, Clemenceau als Lloyd George reageerden onthutst. Over een dikke week zouden de Geallieerden de vredesvoorwaarden aan Duitsland overhandigen. De tekst van het verdrag moest tegen die tijd rond zijn. Zouden de Belgen roet in het eten gooien? Eigenlijk konden ze zich niet permitteren dat België zou wegblijven. Italië was al weggelopen en er waren grote problemen met China en Japan (China zou uiteindelijk weigeren het verdrag te tekenen). Vooral voor de Britten, die altijd beweerd hadden de oorlog te zijn begonnen om België ter hulp te komen, was dat gênant.
Uiteindelijk kwamen de Grote Drie met een tegenbod. België zou zijn oorlogsschulden aan de Geallieerden niet terug hoeven te betalen. De Geallieerden zouden die schuld verhalen op Duitsland. Dat was niet niks. Maar de Belgen vroegen tevergeefs hoeveel ze in totaal zouden krijgen en wanneer. De omvang van de herstelbetalingen moest op zijn laatst in 1921 worden vastgelegd door een internationale commissie, waar ook een Belgische afgevaardigde zou zitten. Ook over een omwisseling van de massa Duitse marken in de kluizen van de Nationale Bank kregen de Belgen geen toezegging. De Belgische delegatie moest daarentegen beloven dat ze het verdrag zou ondertekenen.
Onder zware druk verklaarde de delegatie zich akkoord. Hymans telegrafeerde het resultaat meteen naar Brussel. Diezelfde avond vergaderde de Belgische ministerraad onder leiding van de koning over de kwestie. Maar die kon er uiteindelijk niet mee instemmen.
Onrust in België
Een crisis dreigde. Op 1 mei begaven drie andere ministers zich voor informatie naar Parijs. Ze kregen van Hymans, Vandervelde en Van den Heuvel te horen dat er niets beters te bekomen was, waarna ze hun begrip toonden.
De Belgen wilden wel allerlei preciseringen over de regeling, waardoor ze nogmaals overleg pleegden met de financiële experts van de conferentie. De bekende econoom John Keynes, die als expert voor Groot-Brittannië optrad, liet toen weten dat Lloyd George geïrriteerd was over de houding van de Belgen.
Intussen begon de publieke opinie zich in België te roeren. Velen vreesden dat ze niet zouden krijgen waar ze recht op hadden. In de grote steden werden betogingen georganiseerd om de Belgische eisen kracht bij te zetten. In Antwerpen waren er vooral eisen voor “een vrije toegang naar zee” te horen, wat inhield dat ook Nederland concessies zou moeten doen over de Scheldemonding.
Vrijwel iedereen, links of rechts, Vlamingen en Walen, toonde zich bezorgd. Vooral patriottische organisaties waren actief in het opstellen van petities. De inwoners van de martelaarssteden (Leuven, Dinant…) lieten hun stem horen. Gemeenteraden, diverse verenigingen en groepen burgers stuurden protesten. Geallieerde ambassades kregen woedende brieven.
De regering raakte het er niet over eens. Men eiste vooral dat de 2,5 miljard in goud of cash zou worden betaald. Eerste minister Léon Delacroix behoorde tot degenen die tegen ondertekening van het verdrag waren, maar ook koning Albert zelf deelde die mening.
Op 5 mei kwam in het Koninklijk Paleis een kroonraad (een vergadering van ministers en ministers van Staat onder voorzitterschap van de koning) bijeen om de knoop door te hakken. Hymans, die eerder in Parijs gebleven was, kwam speciaal naar Brussel om het compromis te verdedigen. Hij sprak meer dan twee uur en dreigde op te stappen als het niet aanvaard werd, waarna de kroonraad unaniem akkoord ging.
De crisis was voorbij. Door even te dreigen het vredesverdrag niet te ondertekenen had België toch meer gekregen dan aanvankelijk mogelijk leek. Op 28 juli konden Hymans en Van den Heuvel hun handtekening onder het Verdrag van Versailles zetten.
Los van het vredesverdrag werden intussen afspraken gemaakt over de verdeling van de Duitse koloniën. Probleem was hier dat de Britten heel Duits Oost-Afrika opeisten, ook het deel dat door Belgisch-Congolese troepen was veroverd. Na sterk te hebben aangedrongen mocht België dan toch een deel van zijn veroveringen houden in de vorm van het mandaatgebied Ruanda-Urundi (nu Rwanda en Burundi). Wat Luxemburg betreft, dat zou in 1921 een economische unie met België vormen, nadat een dergelijke unie met Frankrijk door de Fransen zelf was afgewezen. En met Nederland werd inderdaad een verdrag over een verbeterde toegang tot Antwerpen gesloten, dat uiteindelijk door het Nederlandse parlement werd verworpen, mede door de agressieve Belgische eisen.
Wat België kreeg
Het Verdrag van Versailles bepaalde dus dat de Belgische oorlogsschulden aan de Geallieerden (inclusief de rente) voor rekening van Duitsland kwamen.
Het verdrag legde ook betalingen in natura op. Duitsland moest aan België 8 miljoen ton steenkool leveren en een grote hoeveelheid vee: 50.000 melkkoeien, 40.000 vaarzen, 20.000 schapen, 15.000 zeugen, 5.000 merries “van het ras van Belgische trekpaarden”, 2000 stieren, enzovoort… Bovendien moest Duitsland een grote hoeveelheid boeken en manuscripten afstaan ter compensatie van de verliezen van de in 1914 verwoeste universiteitsbibliotheek van Leuven.
Ten slotte moesten ook enkele schilderijen in Duitse musea terug naar België. Het ging om zijpanelen van twee wereldberoemde drieluiken: De aanbidding van het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck in de Gentse Sint-Baafskathedraal en Het Laatste Avondmaal van Dirk Bouts in de Leuvense Sint-Pieterskerk. Die zijpanelen bevonden zich in musea in respectievelijk Berlijn en München. Het verdrag sprak overigens van “teruggeven”, terwijl de kunstwerken in de loop van de negentiende eeuw eerlijk waren gekocht door de koningen van Pruisen en Beieren.
Dat alles vormde enkel een voorschot. Toen later de verdeelsleutel van de herstelbetalingen werd vastgelegd, kreeg België 8 procent toegewezen. Volgens de afspraken van de conferentie van Londen (1921) zou dat 10,1 miljard goudmark betekend hebben. Uiteindelijk ontving België in totaal 2,95 miljard goudmark. Veel minder dan voorzien dus, maar het betekende meer dan 8 procent van het totaal aan herstelbetalingen, vooral vanwege dat belangrijke voorschot.
Poor Little Belgium kwam er dus relatief goed van af. België zou zich wel in de eerste jaren na de oorlog samen met Frankrijk zeer hard blijven opstellen tegenover Duitsland. En het uitblijven van Duits geld voor de wederopbouw zou ook voor grote binnenlandse moeilijkheden zorgen.