Aardbeving in Japan
Aardbevingen zijn in Japan een bijna dagelijks fenomeen. Liefst 20 procent van alle aardbevingen in de wereld met een kracht van 6,0 of meer op de schaal van Richter vindt plaats in of rond dit land. De reden is Japans ligging aan wat de Ring of Fire wordt genoemd, een gebied in de Stille Oceaan met veel tektonische activiteit. Meer recent toonde de aardbeving voor de kust van Fukushima op 11 maart 2011, 9,0 op de schaal van Richter, hoe kwetsbaar Japan blijft voor de gevolgen van onderzeese verschuivingen van tektonische platen.
Een van de grootste aardbevingen in de Japanse geschiedenis vond plaats op 1 september 1923, om twee minuten voor twaalf in de voormiddag. Het epicentrum lag in de de Sagamibaai, aan de Pacifickust van Japan waar HonshÅ«, het hoofdeiland, omlaag krult. Aan de oostkant van de Sagamibaai bevindt zich de toegang tot de Baai van Tokio, waaraan de hoofdstad en ās lands belangrijkste havenstad Yokohama liggen. Deze regio wordt KantÅ genoemd, zodat de beving op 1 september de geschiedenis in ging als de Grote KantÅ-aardbeving. Gemeten aan alle normen was het een krachtige beving, zoān 7,9 op de schaal van Richter. De directe bron was een seismische breuklijn tien kilometer onder de baai.
Voor veel mensen voelde het die dag als Ć©Ć©n schok die nogal lang duurde, in werkelijkheid ging het om drie bevingen binnen tien minuten, gevolgd door een groot aantal nabevingen. De enige seismograaf van de Universiteit van Tokio die de bevingen overleefde, noteerde in de drie dagen na 1 september zoān zevenhonderd naschokken. Een paar minuten na de eerste schok volgde al een tien meter hoge tsunami in de Sagamibaai. Het water in de ingesloten Baai van Tokio werd opgestuwd en kon geen andere kant op dan over de kades heen.
Er is nooit een goed moment voor een aardbeving, maar het tijdstip, zo net voor het middaguur, was wel heel erg ongelukkig. Het was een zaterdag, veel arbeiders kwamen na een halve dag werk terug naar huis, net als de kinderen voor wie het de eerste schooldag was na de zomervakantie. Overal waren mensen bezig met het bereiden van het middagmaal, zoals altijd kokend op gasstelletjes of houtskool-komfoortjes. De combinatie van open vuur en houten huizen zou dodelijk blijken te zijn.
De huizen in de dichtbevolkte arme wijken van Tokio, gebouwd op instabiele grond langs de rivier de Sumida, stortten direct in. Binnen de kortste keren stonden grote delen van naar Yokohama en Tokio in brand, waarbij de sterke wind, het restant van een tyfoon die de dagen tevoren had gewoed, het vuur van straat naar straat joeg. Andere huizen werden weggevaagd in aardverschuivingen. Een instortende heuvelwand veegde het dorp Nebukawa, aan de Sagamibaai, in zijn geheel de zee in, een trein met meer dan honderd passagiers meeslepend.
De snelheid waarmee het vuur zich verspreidde had iedereen verrast. Na een middag van branden werd het tegen de avond niet minder maar juist erger. Steeds grotere gebieden waren gehuld in vuur en rook. Nergens was nog voedsel, drinkwater en onderdak te vinden. Er heerste panische angst voor een nog grotere beving, er waren mensen die dachten dat de hele Baai van Tokio zou worden verzwolgen door een tsunami. Er was een gerucht dat Mount Fuji, de iconische stille vulkaan, zou uitbarsten en heel Japan onder de golven zou verdwijnen.
Beelden van de aardbeving
De hitte veroorzaakte een opwaartse luchtstroom die de wind verder aanwakkerde en die alles op zijn pad de lucht in joeg, een ware wervelstorm. Het resultaat was een zwarte draaikolk, rondtollend en vuur spuwend. āDrakenwervelsā, soms honderden meters hoog, zwierden over Tokio, in het hart van de wervel alles opzuigend en verbrandend wat op hun weg kwam. Om vier uur ās middags landde een van deze wervels op Hihukusho, een grote open plek waar ooit een uniformdepot van het leger was gevestigd. Zoān 40.000 mensen hadden er een goed heenkomen gezocht. De karren vol bezittingen die ze hadden meegebracht waren brandstof voor het vuur. In een paar minuten resteerde enkel een berg van geblakerde lichamen.
De branden woedden drie dagen lang tot er letterlijk niets meer te branden over was. Minstens 100.000 mensen, waarschijnlijk meer, werden geplet, verbrandden of verdronken in de rivier toen de bruggen waarop ze stonden onder hun voeten wegzonken. In het centrum van Tokio stortte 90 procent van de gebouwen in, de helft van alle huizen werd vernietigd of zwaar beschadigd, in het hele stedelijke gebied van de hoofdstad ging het om de huizen van 65 procent van de inwoners.
In Yokohama was het niet veel beter. Ook hier waren veel woningen gebouwd op een instabiele, zompige bodem. De beving was voldoende om ze allemaal te laten instorten. Aan de havenkant spoelde de tsunami verwoestend over alles heen. Volgens ooggetuigen die de stad zagen schudden en branden vanaf schepen in de haven, leek het op een scĆØne uit Dantes Hel. Enkel een paar geblakerde skeletten van kantoorgebouwen bleven overeind.
Trage reactie
De filmregisseur Akira Kurosawa, toen een schooljongen, schreef later hoe hij met zijn broer door de puinhopen in Tokio liep:
āOveral lagen lichamen. Op sommige plekken vormden de op elkaar gestapelde lichamen kleine heuvels. Boven op een van die heuvels zat een zwartgeblakerd lichaam in de lotushouding van Zenmeditatie.ā
Honderden geishaās en prostituees uit Yoshiwara, de amusementswijk van Tokio, verbrandden levend. De overlevenden vonden hun weg naar het terrein van de Senso-ji-tempel. De schrijver Yasunari Kawabata zag dat ze er binnenstroomden āals een veld van wilde bloemenā. Deze tempel bleef gespaard, volgens bewoners van de wijk dankzij de bescherming door het standbeeld van een kabuki-acteur dat de vlammen zou hebben weggeleid.
De Japanse overheid reageerde traag, vooral omdat het land net op dat moment zonder minister-president zat. Op 24 augustus was de premier, admiraal Tomasaburo Kato, overleden aan een hartaanval. Hij werd algemeen gezien als pro-westers, anglofiel en hij was bevriend met westerse diplomaten. Onder de omstandigheden waren het vooral de burgemeester van Tokio en de politieautoriteiten die op eigen houtje probeerden iets van orde te handhaven en hulp te bieden.
Op 2 september werd een nieuwe regering geĆÆnaugureerd, onder leiding van graaf GonnohyÅe Yamamoto, een admiraal die al eerder premier was geweest. De plechtigheid vond plaats op het grasveld voor het Akasaka-paleis omdat alle andere ministeriĆ«le gebouwen te onveilig werden geacht of niet meer overeind stonden. De regering besloot het verzoek van de legerleiding te honoreren om in het oosten van Japan meer troepen te stationeren. De noodtoestand werd uitgeroepen in de hoop dat daarmee een betere bevelsstructuur kon worden opgezet om de troepen die de stad instroomden te coƶrdineren. Het werd de grootste militaire mobilisatie die ooit in vredestijd had plaatsgevonden. Met de 52.000 soldaten die naar Tokio waren gestuurd leek de stad nog meer op een oorlogsgebied dan door de verwoestingen al het geval was.
Aanvallen op Koreanen
Al snel sloeg paniek toe, met de wildste geruchten als gevolg. Zo was er een verhaal over een machine die aardbevingen kon veroorzaken, ontworpen door een westers land en nu getest in Japan. Dodelijker waren de geruchten dat Koreanen de waterbronnen, die modderig waren door de beving, zouden hebben vergiftigd en de chaos zouden gebruiken om de Japanse regering omver te werpen. Anderen zeiden dat de Koreanen de branden hadden aangestoken. De zorg over Koreanen was gemakkelijk te verklaren. In 1905 had Japan Korea bezet, het behandelde het land als een kolonie. Er was altijd angst voor een onafhankelijkheidsbeweging door de onderdrukte Koreanen en er was weinig nodig om het gerucht dat die nu actief was rond te laten gaan. Rondtrekkende bendes van burgerwachten joegen de Koreanen in Tokio en Yokohama op en vermoordden waarschijnlijk meer dan 6000 van hen.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken gaf opdracht aan de politiehoofden om van orde en veiligheid een topprioriteit te maken. Meer dan 23.000 Koreanen in heel Japan werden in ābeschermende hechtenisā genomen, in Tokio alleen al 12.000. Er werd gezegd dat de politiechef van Tsurumi in het openbaar water uit de bron had gedronken om de geruchten de kop in te drukken. Andere verhalen stelden dat het juist soldaten en politiemensen waren die volop meededen aan de moordpartij of groepen Koreanen overdroegen aan de lokale bendes.
De burgerwachten stelden overal wegversperringen op die het hulpverleners nog lastiger maakten de getroffenen te bereiken. Premier Yamamoto ervoer zelf hoezeer de zaak uit de hand was gelopen toen hij op weg naar huis door een bende werd aangehouden en met knuppels werd bedreigd. De vigilantes hielden daar pas mee op toen ze in Yamamotoās auto een politieman zagen zitten. Het huis van de premier stond onder permanente bewaking, zijn familie werd geĆ«vacueerd.
Ondertussen gebruikten leger en politie de aardbeving als excuus om politieke dissidenten op te ruimen. Socialisten, anarchisten en de leider van de Chinese gemeenschap werden ontvoerd en gedood door de politie en het leger. Volgens de moordenaars zouden de radicalen de crisis willen gebruiken om de Japanse regering omver te werpen. De moord op twee anarchisten en een zevenjarige jongen, het neefje van een van hen, is bekend geworden als het Amakasu-incident. Zij waren op 16 september 1923, meer dan twee weken na de beving, gearresteerd door de militaire politie, geleid door Masahiko Amakasu. Ze werden doodgeslagen en in een ongebruikte put gegooid. Toen de zaak bekend werd, zorgden landelijke protesten ervoor dat Amakasu werd vervolgd en veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Hij werd drie jaar later vrijgelaten toen Hirohito keizer werd en een generale amnestie verleende.
De massamoord op de Koreanen kon moeilijk worden ontkend, maar werd door de Japanse overheid altijd toegeschreven aan individuen, niet aan grote groepen, laat staan aan de politie en de militairen. Een bijeffect was dat de regering in Japan wonende Koreanen nog lange tijd zou verbieden terug te keren naar hun land. Ze wilde voorkomen dat de verhalen over de lynchings in Korea tot onrust en nog meer verzet tegen de Japanse bezetter zouden leiden.
Conservatieve elites
De situatie voor overlevenden bleef penibel. Medische en reddingsteams moesten werken zonder ziekenhuizen en zonder hulpmiddelen. Veel mensen hadden zich verzameld op open plekken en vanzelfsprekend ging daar de eerste hulp heen, de stadsdelen waar het ging om kleinere aantallen kwamen er bekaaid af. Veel zwaar verbrande slachtoffers werden simpelweg opzijgezet om te sterven.
De kapotte bruggen maakten het moeilijk aan het vuur te ontsnappen en bemoeilijkten hulpverlening. Omdat de waterleidingen meestal over de ingestorte bruggen hadden gelopen, ontbrak het aan drinkwater en zat de brandweer zonder water. Publieke voorzieningen werkten niet meer, openbare gebouwen waren ingestort.
Op de middellange termijn was de hulp effectiever. Het ministerie van Landbouw gaf toegang tot rijstvoorraden in Osaka. Het was duidelijk dat nog maanden voedsel zou moeten worden aangevoerd. Was het relatief eenvoudig in andere delen van Japan geld en rijst los te krijgen, het vervoer bleef een logistieke uitdaging. Nu alle wegen en spoorlijnen beschadigd waren leek transport per schip de beste oplossing. Binnen een week had de marine 108 oorlogsschepen en 42 koopvaardijschepen ingezet. In het rampgebied werden punten ingericht voor de distributie van rijst.
Hulp in de vorm van voedsel en benzine kwam onder meer uit de Verenigde Staten. āEen overweldigende ramp heeft de mensen van de bevriende natie Japan getroffen,ā verklaarde president Coolidge op 3 september. Het Amerikaanse Rode Kruis waarvan hij formeel het hoofd was, leidde een nationale fondsenwerving, goed voor 12 miljoen dollar. Deze wederzijdse goede gevoelens duurden niet lang. De Japanners waren insulair genoeg om zich eraan te ergeren dat ze westerse bijstand nodig hadden, terwijl Amerikaanse politici Japan niet dankbaar genoeg vonden. Het was een indicatie van de onderliggende spanningen die in het gebied van de Stille Oceaan waren ontstaan nadat Japan in 1905 met zijn overwinning op Rusland een plaats onder de wereldmachten had opgeĆ«ist. De Verenigde Staten zag Japan als een steeds sterkere imperiale macht in de Pacific, met een militaire machine, een luidruchtig dreigende nieuwe macht die het Westen in AziĆ« zou gaan uitdagen.
Volgens veel historici versnelde de KantÅ-aardbeving de ontwikkeling van Japan in de richting van militarisme en oorlog. De conservatieve elites die zich toch al zorgen maakten over de ontwikkeling naar een meer op westerse leest geschoeid politiek stelsel, zag de kans schoon die trend te keren. De aardbeving stelde militairen in staat hun spierballen te laten rollen. In de loop van de jaren twintig begonnen militairen een meer dominante rol in de samenleving op te eisen. Aanvankelijk leek een democratische ontwikkeling in Japan een kans te hebben, maar geleidelijk aan kwamen er steeds meer wetten die oppositie onderdrukten. De repressie trof niet alleen radicaal links en anarchisten, tegen wie de wetgeving officieel gericht was, maar ook de sociaaldemocraten.
In The Making of Modern Japan betoogt de historicus Kenneth Pyle dat na de aardbeving het aantal uiterst rechtse patriottische groepen sterk groeide, wat uiteindelijk zou leiden tot Japans fascisme. Daartegenover staat de mening van zijn collega Peter Duus, die in The Rise of Modern Japan stelt dat het niet de aardbeving was die daartoe leidde, maar veeleer de groei van grote steden en populariteit van een westerse stijl die uiterst rechts zag als hedonistisch en materialistisch. Het een sluit het ander niet uit, het resultaat blijft hetzelfde.
Dicht tegen deze rechtse reactie aan schuurden Japanners die de vernietiging van beide steden zagen als een goddelijke straf voor de verwesterlijking van de samenleving. Het paste bij een klassiek thema in de Japanse literatuur dat grote rampen nodig zijn voor vernieuwing en creatieve activiteit. De teloorgang van het oude was een aanwijzing dat vernieuwing noodzakelijk was, voor sommigen was het een bevrijdend signaal. Daarbij hoorde de klassieke mythe van de meerval, de gigantische, alles vergeldende vis die onder de oppervlakte van Japan leefde en af en toe ruw bewoog, zijn staart zwaaiend en bevingen veroorzakend in tijden van spirituele, morele of sociale crisis.
Boek: 1923, het jaar van de omslag – Frans Verhagen