Je kan Vlamingen op twee manieren definiëren: op basis van hun etnische identiteit of op basis van hun taal. Vlamingen zijn niet zuiver Germaans, maar stammen grotendeels af van de Franken die in de derde eeuw vanuit het hertogdom Franken in het huidige Duitsland naar de gebieden trokken die de Romeinen in de derde eeuw hadden verlaten.
De Kelten, die in de zevende eeuw voor Christus vanuit Zuid-Duitsland kwamen, maar eigenlijk stammen uit een gebied nog veel verder naar het zuidoosten, zijn het eerste volk waarvan historische meldingen zijn gevonden. Die Kelten werden al snel veroverd door de Oude Belgen, vermoedelijk een semi-Germaanse stam met een Keltische taal. Uit plaatsnamen leidt men af dat de inwoners van het noorden van België in de Romeinse tijd Germaans-Keltische stammen waren die Keltische dialecten spraken. Vlamingen waren het nog zeker niet, maar Galliërs evenmin. In het zuiden van België woonde een van oorsprong alpien Keltisch volk, met donkerder gelaatstrekken dan de Germanen. Grootschalige migratie tussen de verschillende delen van België maken dat er allang geen duidelijke fysieke verschillen meer zijn tussen Vlamingen en Walen. Er zijn bijna evenveel mensen met blauwe ogen in Wallonië als in Vlaanderen.
Eén generalisatie die je gerust kan maken over de Vlamingen is dat ze het niet fijn vinden als mensen in algemene bewoordingen over hen spreken. Toch zijn er nog steeds bepaalde eigenschappen die de Vlaamse cultuur bepalen en die in Belgisch- en Frans-Vlaanderen – in mindere mate in Zeeuws-Vlaanderen – herkenbaar blijven. Iconen van die volkscultuur en folklore zijn bijvoorbeeld de belforten, de verklede reuzen in de processies, draagbare reliekschrijnen, bepaalde caféspelen, boogschieten, poppenspel, bier, wafels, wegkapelletjes en het katholieke geloof (hoewel dat in rap tempo verdwijnt). De Vlaamse samenleving is enorm geseculariseerd, al is er bij belangrijke aangelegenheden her en der nog wel sprake van een ‘folkloristisch katholicisme’. De belforten in de grotere steden blijven steevast het symbool van onafhankelijkheid en verzet, terwijl bier, wafels en carnavalsstoeten de tijdloze uitdrukking vormen van de Vlaamse identiteit. Ook deze emblemen van het ‘Vlamendom’ komen in dit boek aan bod.
Vlamingen voelen zich in de eerste plaats Vlaming op grond van de taal en de verknochtheid aan geboortedorp of -stad. Ze vinden Vlaanderen een geschikte plek om te wonen, een land waar je lekker eet en drinkt – denk alleen maar aan de wereldberoemde frieten, wafels, chocolade en honderden biersoorten. De term ‘bourgondisch’, die steeds vaker opduikt in Nederlandse reisgidsen, wordt opmerkelijk genoeg almaar vaker gebruikt als synoniem voor ‘Vlaams’. De term die stamt uit de periode dat Vlaanderen onder de heerschappij van de hertogen van Bourgondië (1384-1482) stond, staat nu voor ongeremd genot en verwennerij, gebrek aan dogmatiek en misschien zelfs voor teugelloosheid.
Vlaams- en Franstaligen
Negentiende-eeuwse historici deden de idee van de dubbele identiteit van de Belgen – Keltisch en Germaans – graag voorkomen als een bron van kracht. In realiteit zijn de twee culturen helaas nooit gelukkig getrouwd geweest in het verenigde Koninkrijk België dat in 1830 het levenslicht zag. België ligt op de scheidslijn tussen de Romaanse en Germaanse taal en cultuur in Europa, en de mengeling van het Nederlands en Frans in bepaalde streken, met name Brussel, is dan ook een van de meest kenmerkende eigenschappen. Geschiedenis en politiek hebben de Vlamingen daar het Frans opgelegd en later hebben de Vlamingen op hun beurt getracht hun taal te zuiveren van Franse invloeden, maar die zijn te hardnekkig om ze volledig te doen verdwijnen.
De Vlamingen hebben al een stugge verhouding met de Franse taal en cultuur sinds Vlaanderen in de vroege middeleeuwen onder Frans bewind kwam. Bovendien bestaat er een groot verschil tussen de manier waarop de Vlamingen naar de Walen of naar de Fransen kijken. Ze koesteren ook een wrok tegen de Vlamingen die hun taal hebben opgegeven ten gunste van het Frans om op te klimmen op de sociale ladder. De vijandigheid jegens de Fransen groeide in de zeventiende en achttiende eeuw naar aanleiding van de Franse invallen die een hoogtepunt bereikten met de verovering van heel België door de Franse revolutionairen. De Franse bezetter beroofde Vlaanderen van al zijn rijkdommen en liet zijn zonen vechten in de Napoleontische oorlogen. Frankrijk deed bijvoorbeeld ook niets liever dan landbouwproducten inruilen voor waardeloos papiergeld. De bezetting van Vlaanderen tot 1814 en de culturele dominantie van het Frans vanaf de onafhankelijkheid in 1830 vertraagde de heropleving van de Vlaamse cultuur en bezorgde de Vlamingen een onmiskenbaar complex ten opzichte van hun zuiderburen.
Al in de dertiende eeuw schreef Van Maerlant
Wat Walsch is, valsch is
Een zin die veel en vaak is gebruikt, ook toen eeuwen later de economie menige Vlaming noodzaakte naar Wallonië te verhuizen. De spanningen tussen de Germaanse Vlamingen en de Keltische Walen blijven het voortbestaan van België bedreigen. Buitenstaanders beschouwen dit meestal als een ‘etnisch’ probleem, maar het is wellicht eerder een kwestie van afwijkende karakters dan etniciteit op zich. Het vlakke van het Vlaamse landschap contrasteert met het heuvelachtige Wallonië. In Vlaanderen kun je je nergens verstoppen; je ziet de horizon en what you see is what you get. De Vlamingen zetten hun directe manier van praten graag af tegen de in hun ogen wollige of retorische stijl van de Walen (die natuurlijk het gewicht van de Franse cultuur met zich meetorsen).
Het is misschien geen toeval dat de Vlaamse Primitieven – met Jan van Eyck als grootste vertegenwoordiger – als eersten in een hyperrealistische stijl schilderden die in fel contrast stond met de geïdealiseerde kunst van de Italiaanse Renaissance. Vooral Pieter Bruegel de Oudere introduceerde medemenselijkheid en sociaal getint commentaar in zijn schilderijen en creëerde zo een aantal van de meest herkende beelden van de moderne wereld.
De derde grote Vlaamse pionier, Peter Paul Rubens, was een overgangsfiguur die renaissancistische en klassieke voorbeelden met Vlaamse energie en vitaliteit combineerde. Vrijwel elke Europese kunststroming is ontstaan vanuit zijn werk. De tweede grote golf van Vlaamse kunst ontstond aan het einde van de negentiende eeuw onder invloed van het Franse impressionisme en bereikte een hoogtepunt met het expressionisme van James Ensor, Permeke en Gustave De Smet. Terwijl de Vlamingen aan het begin van de twintigste eeuw grote symbolisten en expressionisten voortbrachten, pionierden Walen zoals René Magritte en Paul Delvaux in het surrealisme. Zij gaven uitdrukking aan de voorkeur van de Franstaligen voor een eerder filosofische en conceptuele kunst.
De Vlaamse heropleving
Je hoort vaak dat de Vlaamse cultuur haar hoogtepunt beleefde tussen 1400 tot 1585. Vlaanderen had weliswaar nog beroemde schilders in de zeventiende eeuw, maar na de opdeling van de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden in 1585 was de piek duidelijk voorbij. In 1830 werd het koninkrijk België opgericht en men ging ervan uit dat het Vlaams van de meerderheid van de bevolking weldra uitgeroeid zou zijn. In de tweede helft van de negentiende eeuw begonnen de Vlamingen echter terug te vechten en rond 1935 ontstond er gelijkheid op vlak van de taal. Met de ondergang van de Waalse industrie na de Tweede Wereldoorlog en de groei van de Vlaamse economie die vooral te danken was aan Amerikaanse investeringen, een uitstekende infrastructuur en de nabijheid van de zee, voltrok zich een enorme kentering: al ruim een halve eeuw zijn de Walen het zwakke broertje. Het Franstalige landsdeel beschikt niet over de Vlaamse economische spierkracht die is gebaseerd op industrie, handel, transport en nieuwe technologieën.
Vlaanderen kan tegenwoordig bogen op een van de hoogste levensstandaarden ter wereld. Vlamingen pakken niet graag uit met hun rijkdom, maar toch zie je aan hun auto’s en huizen, en ook aan de dorpen en steden, dat ze wel degelijk goed boeren. Toch zijn ze niet gewend aan rijkdom en laten ze de stedelijke cultuur, die ze in de middeleeuwen nota bene zelf hebben uitgevonden, aan zich voorbijgaan. Mensen met geld verlaten de stad en bouwen een villa; velen dromen van een grote tuin met kippen en konijnen.
Charlotte Brontë noemde België ‘Labassecour’ – het boerenerf – en of het nu te prijzen is of niet, veel Vlamingen staan nog steeds dicht bij hun eenvoudige komaf.
Boek: Vlaanderen. Een culturele geschiedenis – André de Vries