Zwarte Sinterklaas in Indonesische context

Hoe ruim 700 Nederlandse bedrijven in december 1957 door Indonesische vakbonden werden overgenomen
14 minuten leestijd
Interieur van de tabaksonderneming Mariendal van de Deli Maatschappij aan Sumatra’s Oostkust. Vanaf 1958 vond veiling van de tabak plaats in Bremen in plaats van Amsterdam.
Interieur van de tabaksonderneming Mariendal van de Deli Maatschappij aan Sumatra’s Oostkust. Vanaf 1958 vond veiling van de tabak plaats in Bremen in plaats van Amsterdam.
Thomas Lindblad, gepensioneerd economisch-historicus van de Universiteit Leiden, publiceerde najaar 2018 de roman Het Jongenshuis. Het boek draait om een zoektocht door vijf jongens naar de geschiedenis van een chique villa in Yogyakarta uit de jaren vijftig. In dat kader passeert de hele geschiedenis van Indonesië sinds de onafhankelijkheid de revue. Naar aanleiding van de verschijning van zijn boek, schreef de auteur een achtergrondartikel over de overname van ruim zevenhonderd Nederlandse bedrijven in de eerste decemberdagen van 1957, de zogeheten ‘Zwarte Sinterklaas’. Deze geschiedenis komt ook in de roman uitgebreid aan bod.


Zwarte Sinterklaas in Indonesische context

De voorbereidingen voor de grote dag waren in volle gang toen de Nederlandse gemeenschap in Indonesië opgeschrikt werd door alarmerende berichten. Op dinsdag 3 december 1957 meldde de radio dat de KPM (Koninklijke Paketvaart Maatschappij), vlagschip onder de in het onafhankelijke Indonesië gebleven bedrijven, door de plaatselijke vakbond overgenomen was. Talloze Nederlandse bedrijven volgden in rap tempo: handelsbedrijven, bankkantoren, plantages, mijnbouwondernemingen, particuliere diensten.

Hoofdkantoor  van de KPM in Jakarta, waar de golf van overnames begon op 3 december 1957
Hoofdkantoor van de KPM in Jakarta, waar de golf van overnames begon op 3 december 1957
Bij de handelsfirma Borsumij & Wehry pakte de Nederlandse manager de sleutel van de kluis; zijn aanbod om te blijven besturen werd afgeslagen door de vakbondsmensen. Voor een generatie Nederlanders in Indonesië bleef ‘de Zwarte Sinterklaas’ onlosmakelijk verbonden aan die eerste week van december 1957, het begin van het einde van de Nederlandse aanwezigheid in de Indonesische archipel.

De Indonesische regering onder Soekarno reageerde met ongewone snelheid. Op donderdag 5 december nam de regering de verantwoordelijkheid voor de overnames over. Enkele dagen daarna werden de overgenomen bedrijven onder toezicht van het leger geplaatst. Nederlanders werden, voor zover niet strikt onontbeerlijk, opgedragen het land binnen enkele maanden te verlaten. Deze maatregel was in principe van toepassing op ca. 50.000 personen, inclusieve velen van gemengde Nederlandse en Indonesische afkomst. De Sinterklaasweek werd een tijd van spaardeposito’s leeghalen en tickets naar Singapore proberen te bemachtigen. De omslag in de houding tegenover Nederlanders was direct voelbaar. Betjahrijders in Bandung weigerde Nederlanders mee te nemen, sommige winkels in Malang en Surabaya bedienden Nederlandse klanten niet meer, Nederlandse waar werd geboycot.

Soekarno roept de onafhankelijkheid uit. Bron: soekarno.net
Soekarno roept de onafhankelijkheid uit.

Achtergrond

Hoe heeft het zover kunnen komen? Daarvoor moeten we de Indonesische context in ogenschouw nemen. Op 17 augustus 1945 had Indonesië de zelfstandigheid uitgeroepen. Pas na lange strijd en veel geweld bleek de Nederlandse regering bereid om te erkennen dat Indonesië onafhankelijk was en op 27 december 1949 vond de soevereiniteitsoverdracht plaats. Belangrijke voorwaarde van Nederlandse zijde was dat de Nederlandse bedrijven in het onafhankelijke Indonesië konden blijven opereren zoals voor de oorlog, met inbegrip van de mogelijkheid om de winsten naar Nederland te sturen. De Indonesische regering was daarmee akkoord gegaan; de soevereiniteitsoverdracht was de hoofdprijs. De politieke dekolonisatie, ofwel revolutie naar Indonesisch spraakgebruik, was voltooid, de economische niet. Of zoals de toonaangevende Indonesische nationalist Hadji Agus Salim nog in 1949 zei:

‘De economische revolutie moet nog beginnen.’

Bij de economische belangen van Nederland in Indonesië ging het allang niet meer in de eerste plaats om de handelsrelatie. In 1953 ging 23 procent van de Indonesische export naar Nederland; in 1957 was dat aandeel slechts 17 procent. Uit Nederland betrok Indonesië tot 1957 niet meer dan ongeveer 10 procent van haar totale invoer. Veel belangrijker voor Nederland waren de investeringen van Nederlands particulier kapitaal in handel, bankwezen, landbouw, mijnbouw, nijverheid en diensten. De BPM (Bataafsche Petroleum Maatschappij), dochter van de ‘Koninklijke’ en Shell, was het grootste industriële bedrijf in Indonesië. Vijf handelsbedrijven – Borsumij, Internatio, Jacobson van den Berg, Lindeteves en Wehry – domineerden de invoerhandel in consumptiegoederen. Drie particuliere banken – NHM (Nederlandsche Handel-Maatschappij, nu ABN-AMRO), de Handelsbank, de Escompto Maatschappij (allebei voorheen Nederlandsch-Indische) – overheersten in de financiële sector. De cruciale scheepvaart tussen al de eilanden was nog altijd grotendeels in handen van de KPM. De tinmijnen op de eilanden Belitung en Bangka werden gerund door de Billiton-Maatschappij. In de plantagebelt aan de oostkust van Sumatra liep de Deli Maatschappij nog voorop. Ontelbaar waren de rubberondernemingen en koffie- of theeplantages op Java en Sumatra.

Oude poster van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) - CC BY-SA 2.0 / Maritiem Museum / wiki
Oude poster van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) – CC BY-SA 2.0 / Maritiem Museum / wiki

De sterke positie van de Nederlandse bedrijven ter plaatse was de Indonesische regering een doorn in het oog. Vakbonden en politici van linkse signatuur als in de communistische partij PKI (Partai Komunis Indonesia) drongen aan op actie tegen de Nederlandse kapitaalsbelangen. Opeenvolgende kabinetten in de jaren vijftig voelden zich echter gebonden aan de afspraken die aan de soevereiniteitsoverdracht waren voorafgegaan. Bovendien was er in de jonge republiek een schrijnend tekort aan technologische en managementkennis. Indonesië had investeringskapitaal en kennis vanuit het buitenland hard nodig, dat beseften velen in verantwoordelijke posities. De Nederlandse bedrijfsleiders ter plaatse waren stellig ervan overtuigd dat ze onmisbaar waren in de Indonesische economie.

Wind der verandering

In de acht jaren tussen de soevereiniteitsoverdracht en de Zwarte Sinterklaas traden er acht kabinetten op, terwijl slechts een keer, in 1955, algemene verkiezingen werden gehouden.

In de eerste helft van de jaren vijftig kende Indonesië een bevolking van in totaal 80 miljoen inwoners, inclusief ruim 100.000 personen met de Nederlandse nationaliteit. Onder deze Nederlanders waren er velen die in Indonesië geboren en getogen waren; voor hen was dit het land waar ze zich thuis voelden. In bepaalde opzichten veranderde het leven voor deze mensen niet ingrijpend. Ze woonden nog altijd in de betere wijken van de steden. Dankzij particuliere instellingen bleef de Nederlandse taal gehandhaafd ook nadat ze door het Indonesisch op openbare scholen was vervangen. De toonaangevende bedrijven in wat bestempeld werd als de moderne sector van de economie, hadden Nederlandse eigenaren en werden geleid door Nederlandse managers. Zelfs aan het overheidsapparaat waren vele Nederlanders verbonden.

De Indonesische samenleving was echter wel radicaal veranderd. De oude koloniale structuur met haar differentiatie naar huidskleur en gebrek aan democratie had plaats gemaakt voor een maatschappij van gelijkwaardigheid, althans in principe. Het net ingevoerde systeem van parlementaire democratie fungeerde matig. In de acht jaren tussen de soevereiniteitsoverdracht en de Zwarte Sinterklaas traden er acht kabinetten op, terwijl slechts een keer, in 1955, algemene verkiezingen werden gehouden.

De Nederlandse bedrijven zagen zich geconfronteerd door problemen die in de koloniale tijd ondenkbaar waren geweest: vakbonden met ‘exorbitante’ looneisen, diefstallen op bedrijfsterreinen, krakers op plantagegronden, een enorme bureaucratie. Het economisch getij was echter vrij gunstig, mede aangedreven door de grote vraag naar olie en rubber tijdens de Koreaoorlog. De gemiddelde groei van het nationaal inkomen van Indonesië wordt voor de jaren 1950-1955 geschat op 5,6 procent per jaar, of 3,5 procent wanneer uitgedrukt per hoofd van de bevolking. Bij de bedrijven nam de omzet toe en werden er aardige winsten geboekt. Weinig Nederlandse bedrijven opteerden voor een exit-strategie.

De verstandhouding tussen Nederland en Indonesië stond onder zware druk. Binnen een jaar na de soevereiniteitsoverdracht werd de federale structuur voor Indonesië, destijds bedacht door luitenant gouverneur-generaal H.J. van Mook, vervangen door het type eenheidsstaat dat we kennen van Nederland en elders in West-Europa. In 1956 zegde Indonesië de unie met Nederland op, een constructie die opgelegd was door Nederlandse regering tijdens de onderhandelingen over de soevereiniteitsoverdracht. Tegelijkertijd staakte Indonesië de aflossingen van de grote schuld aan Nederland die bij de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië was opgelegd omdat het toenmalige Nederlands-Indië decennialang geld uit de Nederlandse schatkist had gekregen. Overigens was op dat moment meer dan 80 procent van deze schuld al afgelost.

Nederlands Nieuw-Guinea

Joseph Luns in 1979 (cc - Spaarnestad - Anefo - Rob Croes)
Joseph Luns in 1979 (cc – Spaarnestad – Anefo – Rob Croes)
De grote twistappel was natuurlijk Nederlands Nieuw-Guinea. Tijdens de onderhandelingen in 1949 was men hierover niet uitgekomen. De Nederlandse houding om aan Nieuw-Guinea vast te houden werd hardnekkig vertolkt door de toenmalige KVP-minister van Buitenlandse Zaken, J.M.A.H. Luns. De Indonesische regering eiste even hardnekkig het gebied op: Indonesië was immers gegrondvest op het territorium van het voormalige Nederlands-Indië. In de pers werd campagne gevoerd voor de ‘bevrijding’ van Irian Barat zoals de Indonesiërs het westelijk deel van het eiland noemden. Niet alle Nederlanders in Indonesië waren het met Luns eens. Zo liet de topman van Unilever, P. Rijkens, discreet aan Soekarno weten dat het plaatselijke Nederlandse bedrijfsleven geen bezwaar had tegen inlijving van Nieuw-Guinea bij Indonesië.

Een andere netelige kwestie betrof de toezegging door het Nederlandse bedrijfsleven om hoger Indonesisch personeel op te leiden opdat op termijn plaatselijk personeel het management zou kunnen overnemen. Deze toezegging werd gedaan bij wijze van concessie in ruil voor de garantie aan bedrijven dat ze onverstoord konden blijven functioneren in Indonesië na 1949. Concrete doelen of termijnen werden echter niet gesteld. In de praktijk pakte deze zogenaamde indonesianisasi van het management sterk verschillend uit. Sommige bedrijven investeerden veel in opleidingen, bijvoorbeeld de BPM. Andere bedrijven creëerden nieuwe categorieën van ‘Aziatische managers’ die voornamelijk bevolkt werden door Chinezen, niet inheemse Indonesiërs. Weer andere bedrijven lieten het bij het oude model met alleen Nederlanders op verantwoordelijke posities.

De ultieme indonesianisasi was de overname van het bedrijf door de Indonesische staat of Indonesisch particulier kapitaal. Gaandeweg gebeurde dat ook met een beperkt aantal bedrijven tussen 1949 en 1957 en wel steeds door middel van aankoop. In 1951 verwierf de Indonesische staat alle aandelen in de centrale bank, DJB (De Javasche Bank), die vanaf 1953 Bank Indonesia genoemd werd, met een Indonesische president en een hele bestuurslaag van Nederlandse directeuren. De KLM, die samen met de Indonesische overheid Garuda had opgezet, werd uitverkocht. Enkele elektriciteitsmaatschappijen verwisselden eveneens van eigenaar. Het behoorde echter niet tot de mogelijkheden voor Indonesië om op deze wijze alle Nederlandse bedrijven over te nemen. Het aantal bedrijven was te groot, terwijl de middelen te beperkt bleven.

Door wie bedacht?

Soekarno, de eerste president van Indonesië (Publiek Domein - KITLV)
Soekarno, de eerste president van Indonesië (Publiek Domein – KITLV)
Begin 1957 verhardde het politieke klimaat in Indonesië. De unie met Nederland was opgezegd, de matige vice president Mohammed Hatta was opgestapt uit protest tegen Soekarno’s militante houding. Zelf zette Soekarno de parlementaire democratie buiten spel door in maart 1957 een kabinet te installeren zonder partijpolitieke dekking. Met oog op de toenemende onrust in het land riep hij de noodtoestand uit. Deze achtergrond in de binnenlandse politiek van Indonesië is onmisbaar om te begrijp en waarom het tot een Zwarte Sinterklaas kwam voor de Nederlandse gezinnen.

Steeds vaker werden conflicten op de werkvloer tussen Nederlandse managers en inheemse arbeiders door vakbonden naar nationaal niveau getild, waarbij harde acties geëist werden tegen Nederlandse bedrijven. In augustus probeerde Indonesië met behulp van enkele andere ontwikkelingslanden succes het conflict over Nieuw-Guinea op de agenda van de Verenigde Naties te krijgen. Zonder succes. Eind oktober lanceerde Soekarno bij een massabijeenkomst in Jakarta de campagne ‘tot bevrijding’ van Irian Barat, zoals de Indonesiërs het westelijk deel van Nieuw-Guinea noemden. Begin november sprak hij op de Molukken over de ‘mogelijkheid’ om de Nederlandse bedrijven over te nemen, mocht het Indonesië weer niet lukken om de steun van de internationale gemeenschap in het conflict over Nieuw-Guinea te krijgen.

Een vraag die hierbij meteen opborrelt is of de Indonesische regering op de hoogte was van de acties door de vakbonden vanaf dinsdag 3 december, of zelfs achter de schermen de acties geënsceneerd heeft. De historici zijn het hierover niet eens. Sommigen zien Soekarno’s hand achter de overnames; ze wijzen op de dreigende taal van tevoren en de opvallende snelheid waarmee de regering het initiatief naar zich toetrok. Anderen wijzen op de afwezigheid van duidelijke bewijzen van coördinatie door de regering. Snel ingrijpen achteraf was nodig om te voorkomen dat deze aanzienlijke economische bezittingen in handen kwamen van de communistische partij. Het is mogelijk – maar dat is slechts mijn persoonlijke opinie – dat de Indonesische regering wist dat er iets stond te gebeuren zonder daar rechtstreeks bij betrokken te zijn.

Een bijkomend punt dat vaak over het hoofd gezien wordt, is dat de lang slepende onderhandelingen met Japan over schadeloosstelling vanwege de bezetting eindelijk afgerond werden vlak voor de overnames van de Nederlandse bedrijven. Op donderdag 28 november beloofde Japan herstelbetalingen ter waarde van 800 miljoen dollar; leningen werden ook in het vooruitzicht gesteld. Het is verleidelijk te concluderen dat de Indonesische regering zich hierdoor versterkt voelde in het conflict met Nederland.

Op vrijdag 29 november werd opnieuw in New York gestemd over het Indonesische verzoek de kwestie Nieuw-Guinea op de agenda van de Verenigde Naties te zetten. Weer werd de vereiste twee-derde meerderheid niet gehaald. In Jakarta, waar het al zaterdag was geworden, vond een aanslag op straat plaats op Soekarno, waarbij twee doden vielen en dertig mensen gewond werden terwijl de president ongedeerd bleef. Op zaterdag 1 december werd in het kabinet gesproken over maatregelen tegen Nederland, bijvoorbeeld het intrekken van de landingsrechten van de KLM en een verbod op Nederlandse kranten en films.

In de vroege ochtend van dinsdag 3 december stapte een delegatie van de vakbond de kamer van de directie van de KPM binnen. Aan de drie aanwezige directeuren werd medegedeeld dat het grootste scheepvaartbedrijf van het land, met 6.000 werknemers en bijna honderd schepen, voortaan bestuurd zou worden door de vakbond. Een van de directeuren probeerde weg te komen met een map informatie maar dat lukte hem niet. Om negen uur was iedereen weer aan het werk.

Het meest opmerkelijke van de Zwarte Sinterklaas in Indonesië in 1957 is wellicht dat de Nederlandse ingezetenen het niet zagen aankomen.

Na de Zwarte Sinterklaas

Een ware uittocht van Nederlanders volgde in de eerste helft van 1958. Naar schatting hebben 33.600 Nederlanders Indonesië verlaten tussen december 1957 en augustus 1958. Weinigen wilden of konden blijven; vaak waren dat Nederlanders die met een Indonesische getrouwd waren. De Nederlandse bedrijfsleiders werden massaal vervangen, soms door oudere inheemse werknemers die een snelle promotie maakten, soms door militairen, soms door Chinezen met managementervaring. De economische relaties tussen Nederland en Indonesië daalden tot een ongekend dieptepunt. De onderlinge handel kwam nagenoeg tot stilstand. In de jaren na de overnames ging minder dan een half procent van de Indonesische export naar Nederland en zorgde Nederland voor slechts drie procent van de Indonesische invoer.

Meer dan 700 Nederlandse bedrijven zijn in de vroege dagen van december 1957 overgenomen. Er waren echter uitzonderingen op de regel. De BPM en Unilever werden gemakshalve voor Britse ondernemingen gezien, wat niet helemaal waar was. Evenals alle buitenlandse bedrijven met niet-Nederlandse eigenaren werden ze buiten de overnames gehouden. Ook de drie Nederlandse particuliere banken (NHM, Handelsbank en Escompto Maatschappij) werden voorlopig ontzien omdat ze onontbeerlijk waren voor het geldverkeer met het buitenland.

Juridisch bleven de overgenomen bedrijven Nederlands bezit. Overname betekende niet automatisch onteigening. Pas op 27 december 1958 nam het Indonesische parlement de wet aan op grond waarvan de overgenomen bedrijven eigendom van de Indonesische staat werden. Dat leek op een perfecte illustratie van een destijds gangbare uitdrukking in Indonesië:

Eerst toeslaan, achteraf regelen. (pukul dulu, urusan belakang)

De tussenpoos van een jaar van overname naar wetgeving sterkt ons in het vermoeden dat de regering niet rechtstreeks betrokken was bij de voorbereiding van de overnames.

Wat er daadwerkelijk gebeurde in de overgenomen bedrijven in dat jaar 1958 blijft in nevelen verhuld. De Nederlandse manager waren weg, de bedrijfsarchieven van de Nederlandse eigenaren bevatten geen informatie hierover, in Indonesië is evenmin informatie beschikbaar over wie leiding gaf en op welke wijze de bedrijfsvoering werd voortgezet. Een zwart gat in de geschiedenis van de Nederlandse economische belangen in Indonesië. De situatie veranderde in de maanden februari tot en met april 1959. Honderden overgenomen bedrijven kwamen door opeenvolgende golven van onteigening in het bezit van de Indonesische staat. Vele bedrijven veranderden van naam. Toonaangevende handelsfirma’s kwamen naderhand in de handen van plaatselijke Chinese ondernemers.

Voormalig kantoor van de Deli Maatschappij in Medan, Deli, Sumatra (CC BY-SA 3.0 - wiki - Tropenmuseum)
Voormalig kantoor van de Deli Maatschappij in Medan, Deli, Sumatra (CC BY-SA 3.0 – wiki – Tropenmuseum)

Vanwege de nationalisaties hadden de Nederlandse eigenaren reden om in actie te komen. In juli 1959 kwam de zaak voor de rechter in Bremen, waar een lading tabak afkomstig van voorheen Nederlandse plantages aan de oostkust van Sumatra geveild werd. De Deli Maatschappij en Senembah tekenden protest aan. De Duitse rechtbank oordeelde dat de overname en nationalisatie van de tabaksondernemingen gezien moesten worden tegen de achtergrond van de ‘bevrijding van het kolonialisme’ (Befreiung von kolonialer Herrschaft). Een overwinning voor de Indonesiërs.

Hjalmar Schacht, president van de Rijksbank en minister van economische zaken in nazi-Duitsland
Hjalmar Schacht, president van de Rijksbank en minister van economische zaken in nazi-Duitsland
De Indonesische wet van december 1958 die ten grondslag lag aan de nationalisaties in 1959, stelde compensatie aan de Nederlandse eigenaren in het vooruitzicht. Dit was een belangrijk punt want daardoor kon met succes beweerd worden dat de nationalisaties niet in strijd waren met het internationaal recht. Dit heeft zeker een rol gespeeld bij de uitspraak door de rechtbank in Bremen over de tabak uit Sumatra. De Indonesische partij in de rechtszaak had zich dan ook verzekerd van gezaghebbende adviseurs als Hjalmar Schacht, de architect van de economie in Nazi-Duitsland en tot 1939 president van de Reichsbank.

De eigenaren van voorheen Nederlandse bedrijven zagen al gauw in dat de overnames en nationalisaties niet teruggedraaid zouden worden. Ze wensten uiteraard in aanmerking te komen voor de beloofde schadeloosstelling. Honderden bedrijven dienden schadeclaims in bij de Nederlandse regering die op haar beurt bereid was met de Indonesische autoriteiten hierover te onderhandelen. De onderhandelingen werden echter steeds opgeschort omdat de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen verbroken waren en daar kwam het verder oplopende conflict over Nieuw-Guinea nog bij.

In 1962 kwam het bijna tot een gewapend treffen in de stille wateren rond Nieuw-Guinea tussen een Nederlands oorlogsbodem en de Indonesische marine. Toen intervenieerde de regering van de Verenigde Staten. President Kennedy stuurde zijn broer Robert naar Jakarta. Onderhandelingen kwamen op gang die leidden tot een stapsgewijze overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea aan Indonesië via de Verenigde Naties. De overdracht had plaats op 1 mei 1963 maar de Indonesische vlag wapperde ter plaatse al in de tijd dat dat het gebied onder de VN viel. Opnieuw koos de Amerikaanse regering de kant van Soekarno in een conflict met Nederland. De eerste keer was geweest in 1949 toen de Verenigde Staten en de Verenigde Naties de wapenstilstand afdwongen die tot de soevereiniteitsoverdracht zou leiden. In beide gevallen ging het de Verenigde Staten om een groter belang dan de solidariteit met een bevriend land in West-Europa, namelijk het voorkomen dat Indonesië onder Soekarno in het communistische kamp zou terechtkomen.

In februari 1963 werden de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Indonesië hersteld. De Nederlandse zaakgelastigde in Jakarta, C.D. Barkman, was voornemens de compensatiekwestie aan de orde te stellen. De onderhandelingen kwamen traag op gang in Bali in augustus 1964 en in Bogor in augustus 1965. De regering-Soekarno gaf hier duidelijk geen hoge prioriteit aan. De situatie in het land werd steeds explosiever in verband met de machtsstrijd tussen het leger en de communisten. Het kwam tot een ontlading met de vermeende of daadwerkelijke couppoging op 30 september (eigenlijk 1 oktober al) 1965, die in de kiem gesmoord werd door Soeharto en die de val van Soekarno inluidde en het voorwendsel werd van massamoorden op honderdduizenden Indonesische burgers.

Compensatie

Pas nadat Soeharto zich geïnstalleerd had als de nieuwe machthebber in Indonesië werd overeenstemming bereikt over de schadeloosstelling. Op 7 september 1966 zegde de Indonesische regering een compensatie toe ter hoogte van 600 miljoen guldens. Het gehele bedrag, 689 miljoen inclusief rente, zou worden betaald aan Nederland over een periode van dertig jaar. De betalingen vingen aan in 1973 en liepen door tot januari 2003.

Het jongenshuis - Thomas Lindblad
 
Vaak wordt beweerd dat de Nederlandse bedrijven in Indonesië ingepikt werden zonder compensatie. Dat is onjuist. Er is wél compensatie betaald. De juiste is of er genoeg compensatie betaald is. Volgens de gedupeerde eigenaren van de Nederlandse bedrijven is er veel te weinig betaald. De boekwaarde van de overgenomen bezittingen bedroeg maar liefst 4,5 miljard guldens en de reële waarde van de genationaliseerde bedrijven werd geschat op 2,7 miljard. Het Indonesische tegenargument was dat de Nederlandse bedrijven sinds de oorlog weinig nieuwe investeringen hadden gepleegd, waardoor de waarde van de bezittingen feitelijk veel lag dan wat de boekhouding vermeldde. Slechts een nauwkeurige analyse van de schadeclaims, allemaal bewaard in het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken, zou uitsluitsel hierover kunnen geven. Het laatste woord over de overname en nationalisatie van de Nederlandse bedrijven in Indonesië is nog niet gezegd.

De Zwarte Sinterklaas had een lange en kleurrijke voorgeschiedenis, namelijk de geschiedenis van investeringen van Nederlands particulier kapitaal in de voormalige kolonie. De Zwarte Sinterklaas kende ook een nasleep die tot in de eenentwintigste eeuw reikt. Bij deze nasleep behoren ook de persoonlijke herinneringen van duizenden Nederlanders die op een cruciaal moment meegesleurd werden door de dynamiek van de Indonesische geschiedenis.

Boek: Het jongenshuis – Thomas Lindblad

Belangrijkste bronnen

-J. Thomas Lindblad, Bridges to new business. The economic decolonization of Indonesia (Leiden: KITLV Press, 2008).
-Els Bogaert en Remco Raben (red.), Van Indië naar Indonesië (Amsterdam: Boom, 2007).
-Itinerario. International Journal on the History of European Expansion and Global Interaction. Bijzondere aflevering over ‘The Indonesian economy in the early independence period’, vol. 34, nr. 1 (Leiden 2010).
-Lembaran Sejarah [‘Blad voor Geschiedenis’]. Bijzondere aflevering over ‘State and economy during modern Indonesia’s change of regime’, vol. 10, nr. 1 (Yogyakarta 2013).
0
Reageren?x
×