Noord-Nederland heeft een paar dagen in de diepvries gezeten. Bomen, elektriciteitsmasten en wegen bevroren, het leven kwam op een laag pitje te staan, tientallen auto’s gleden van het talud de weilanden of de sloten in, de scholen werden gesloten, de kinderen schaatsten op straat. De ouders vertelden dat zij die ijzel ook wel hadden meegemaakt, vroeger. In 1987, of in 1966.
IJzel doet zich wel vaker voor. Meestal aan het einde van een vorstperiode, als de temperatuur boven het vriespunt komt, en regen valt op de nog bevroren weg. Meestal is de gladheid dan met een paar uur verdwenen, samen met de vrieskou.
Maar de ijzel van begin 2016 was anders – net als die van 1987, 1966 of die in de legendarische vorstperiode van 1664. Er waren grote temperatuurverschillen in Nederland. In het noorden van het land kwam de temperatuur dagenlang niet boven het vriespunt, terwijl de thermometer elders tussen de 2 en 7 graden Celsius bleef steken. Intussen trokken regenbuien over het land, die in het noorden in een ijsregen veranderden. Er vormde zich een ijslaagje op alles waar de druppels vielen, dat groeide naarmate het langer duurde.
Het KNMI kondigde code rood af: ga niet de weg op als het niet noodzakelijk is. Dit is de situatie van het ogenblik.
IJzelramp van 1987
Meestal betekent ijzel hooguit een dagje ongemak. Zelden neemt de ijsregen onheilspellende proporties aan. Het KNMI memoreert in een verhaal IJzel door de jaren heen maar drie historische ‘rampen’; twee in de vorige eeuw en nog eentje in 1664.
De zware ijzel van 2 maart 1987 was volgens Wikipedia een bijzondere gebeurtenis in de Nederlandse weergeschiedenis.
“Door flinke regenval in het noordoosten van het land tijdens temperaturen onder nul werd een ijslaag van enkele centimeters dik gevormd. De elektriciteit viel op veel plaatsen uit, bomen braken onder het gewicht van de laag ijs en het openbare leven was deze en de dag daarna totaal ontregeld. Ook verkeer was nauwelijks meer mogelijk. In delen van Drenthe raakt 60% van de bomen beschadigd.”
In de rest van het land waren geen problemen. Limburg had op 3 maart zelfs nog een maximum temperatuur van bijna 9 graden boven nul. In het noorden van het land hield het winterweer nog aan tot en met 15 maart. In Hoogeveen kwamen twaalf ijsdagen voor, wat zelfs voor januari uitzonderlijk is.
De ijzel van 1966 (Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid)
Sneeuwstormen, ijzel en vorst in 1966
‘Precies vijftig jaar geleden ging Friesland gebukt onder de ergste ijzel in de historie’, stelt Fryslan 1 vast na een overzicht van de actuele ijssituatie.
‘Bijna twee weken lang was er ontwrichting in februari 1966. In sommige dorpen was de elektriciteit uitgevallen, het wegverkeer lag vrijwel stil, de busdiensten waren gestaakt. (…) Zo’n 25 millimeter neerslag maakte er een barre boel van met alle ontwrichtende gevolgen die te bedenken waren.’.
Er was sprake van extreem weer, en daarom kreeg (ook) de winter van 1965/1966 een plaats in Extreem weer!, het overzicht van weerhistoricus Jan Buisman van bizarre weersituaties in Nederland.
Het was een onstuimige winter, met 20 graden vorst in Brabant op 5 november 1965, sneeuw op 13 november, sneeuw en ijzel op 17 en 18, nog een sneeuwstorm op 29 en 30 november en storm op 10 december. Na een koude januari begon februari zacht, maar toen ging het spoken.
“Op de 7de [februari] dringt onverhoeds koude lucht tot het midden van Nederland door en blijft daar een kleine week lang steken. De grenszone, het front, golft al die dagen heen en weer, wat tot grote tegenstellingen tussen Noord- en Zuid-Nederland leidt. In een brede strook van west naar oost wisselen sneeuw, regen, ijsregen en ijzel elkaar af.
Het dagelijks leven, ook het verkeer, loopt volkomen in de war. Duizenden scholieren worden verrast met uitgevallen lesuren. Op 8 februari valt er in een 30 km brede strook over Noord-Nederland circa 25 mm (ijs)regen en ijzel. ‘s Avonds om 22 uur valt in Eelde ijsregen bij oostwind en -5 graden Celsius terwijl het in Twente, op 100 km afstand, droog is bij westenwind en +10 graden. Boven het noorden barst een sneeuwstorm los zoals in geen jaren. Talloze auto’s en enkele treinen blijven steken, dorpen sneeuwen in en door omgewaaide masten en gebroken draden ligt een groot gebied in duister gehuld. Op muren en ramen op het oosten zit tot 6 cm ijs!”
De ijzel van februari 1966 behoort volgens Buisman, met die van februari 1958, januari 1908 en december 1664 tot de ergste in de weergeschiedenis.
Brandende pektonnen in 1664
‘Nog nooit heeft iemand zoiets ellendigs gezien’, schildert Buisman in Extreem weer! de situatie die ontstond toen Amsterdam op 20 december 1664 werd overvallen door een catastrofale ijsregen.
“De grachten zijn onbegaanbaar door brokken ijs, afgescheurde takken en ontwortelde bomen. Veel mensen zijn in de nacht wakker geschrokken door een angstwekkend gekraak en nu ziet men bij licht wat er aan de hand is. Mannen met brandende pektonnen zijn druk bezig om de bomen aan Singel, Herengracht. Keizersgracht en Burgwallen te redden. Het water druipt eraf. De extreem zware ijzel is op de 17de begonnen en bereikt nu een hoogtepunt; takjes van een vinger dik groeien aan tot armdikte. (Het vriest niet eens hard!) Mensen die de Haarlemmerhout bezoeken staan als aan de grond genageld bij het zien van de schade! Daar staat tegenover dat het kruis op de Sint-Bavo en de weerhanen op de andere torens er in de zon zo mooi uitzien dat geen schilder het zou kunnen verbeteren. Het gebied met ijzel strekt zich uit tot aan Hamburg en zelfs tot Jutland, het vasteland van Denemarken.”
Jan Wagenaar
Buisman baseert zijn verhaal op bronnen van tijdgenoten in Amsterdam, waaronder de Historische Beschrijvinge van Amsterdam van prozaschijver en regent van de schouwburg van Van Campen Tobias van Domselaer, dat niet online beschikbaar is. Maar onder meer stadshistoricus Jan Wagenaar heeft zijn ervaringen doorgegeven voor het nageslacht.
In Amsterdam, in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterye, gilden en regeeringe, deel 1, 5e stuk, pag. 267 (1764, Google Books) beschrijft hij dat op 20 december 1664 overal in Holland ‘een zonderling uitwerksel van een schielyke vorst’ te zien was:
” ’t Hadt nauwelyks iets gevrooren, toen de bovenlugt, ‘s nachts ontlaatende, regen nederliet, die zo schielyk en dik om de takken der boomen vast vroor, dat een takje van een vinger dik, met aanvriezend ys, zo dik als een arm werdt. Aan veele takken hingen lange yskegels, zo zwaar, dat zy de takken scheurden. Geheele boomen werden, door de zwaarte van ‘t aangevrooren ys, van den wortel afgerukt; anderen gespleeten, of, tot op de helft, of, van boven tot beneden: veelen van byna al de takken beroofd; welk zondering verschynsel zig eerst met den dag vertoonde voor de ingezetenen, die ‘s nagts alleenlyk ‘t gekraak der scheurende stammen en takken gehoord hadden, met welken nu de voornaamste graften [grachten] alomme bestrooid lagen. Wy behoeven niet te zeggen, dat de straaten zo glad waren, dat zy bezwaarlyk gebruikt konden worden. Veele boomen werden nog behouden, door het branden van pektonnen onder dezelven, ‘twelk het ys smelten deed.”