Angstaanjagend weer in de 18e eeuw

12 minuten leestijd

Op zaterdag 1 november 1755 werden in heel Nederland ‘waterschuddingen’ waargenomen. Kerkgangers in Amsterdam voelden de vloer bewegen, kroonluchters slingerden heen en weer. In het dok in Vlissingen botsten oorlogsschepen tegen elkaar. De Nederlandsche Jaerboeken IX (1755) spraken van…

… het zonderling geval eener vreemde en geweldige Beroeringe en Bruischinge in de Rivieren, Meeren, Graften, Kanalen, Vyvers en Slooten den 1 dezer Slagtmaend, tot verbazing van de meesten die het zagen, ondervonden en byna overal op hetselfde oogenlik, des voormiddags tusschen half elf en elf uuren, waergenomen.

En in de nacht van 22 op 23 juni 1783 sloeg rijp op de velden in Boxum, tussen Leeuwarden en Sneek. Er volgde een warme dag, dog niet heet. De zon ging rood onder en kwam de volgende ochtend zoo rood op als men zelden heeft waargenomen. Na deze ‘mooie morgenstond’…

… begon er eensklaps een zeer zwaare damp op te komen, die om 11 uren al zeer begon te drukken, een onaangename geur uitleverde en den gantschen dag tot den laaten avond toe aanhieldt met hitte. (…) De damp bleef ’s morgens vroeg nog gelyk.

Verontrustend was dat bomen en planten door het zeldzame natuurverschijnsel waren aangetast. De bladeren van de peer zagen er als verzengd uit, sommige hoogbruin, andere zwart en verdord. De wilg zag er ook slecht uit, de aardbeien waren aangetast, het gras was verflenst en blauwgeel geworden, maar de snijbonen vertoonden geen schade. Twee angstaanjagende, en aanvankelijk onverklaarbare incidenten uit de tweede helft van de achttiende eeuw. Ze zijn allebei te vinden in deel 6 van Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen van weerhistoricus drs. Jan Buisman waarin, op 1044 pagina’s, het weer in Nederland en wijde omgeving tussen 1750 en 1800 uitvoerig wordt besproken. In 1995 verscheen zijn eerste deel, vanaf het jaar 763. Daarvóór zijn de bronnen te schaars.

Jan Buisman

Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen VI
Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen VI
Sinds Jan Buisman (1925) in de barre winter van 1929 op vierjarige leeftijd bij zijn geboortestad Culemborg over het ijs van de dichtgevroren Lek liep is hij in de ban van het weer. Maar hij maakte er niet zijn beroep van. Hij studeerde af als historisch geograaf, stond bijna veertig jaar voor de klas en schreef zo’n twintig boeken; ook over het weer. Na zijn pensionering begon hij, in samenwerking met het KNMI, aan de omvangrijke serie Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen dat de weergeschiedenis van Nederland en wijde omgeving behandelt en acht delen moet omvatten. Uniek in de wereld, want nergens zijn de weergegevens van een land over een zo lange periode zo uitvoerig gedocumenteerd.

Daarvan is nu deel zes verschenen: 1750 tot 1800. Dat sinds deel vijf (1675-1750) acht jaar zijn verstreken komt volgens Buisman omdat het…

… door allerlei oorzaken een buitengewoon bewerkelijk boek bleek te zijn, dat meer tijd kostte dan in de bedoeling lag. (…) Het was een halve eeuw met bijzonder strenge winters en verzengende zomers, met hagel en hozen en negen zware watersnoden. Een tijd vol reuring, met tal van oorlogen en met het begin van de Franse tijd. Met een inval van de Pruisen en van de Fransen, een opstand in België en een heuse oorlog in Noord­-Holland. Vaak draaide het welslagen van een veldtocht om drie vragen: zijn de wegen begaanbaar (droog), is er genoeg gras voor de paarden en houden wij ons kruit droog?

Een deel van het oponthoud werd ook veroorzaakt doordat Buisman zichzelf ‘een adempauze’ gunde. Die werd weer voor een deel gebruikt voor de publicatie van Extreem weer!, een canon van weergaloze winters & zinderende zomers, hagel & hozen, stormen & watersnoden’. Intussen werkt hij, in goede gezondheid, stug door aan de laatste twee delen met het weer tot vandaag. Jan Buisman is 90 jaar.

Gewone man als ooggetuige

‘Duizend jaar weer…’ is geen gortdroog overzicht met jaren en bijbehorende temperaturen, al worden die droge statistieken ook vermeld. De ‘gewone man’ is zijn ooggetuige. Buisman baseert zijn onderzoek op zeer uiteenlopende gegevens: brieven, dagboeken, documenten, rapporten van sluiswachters, informatie over de oogst, verslagen van stadsbranden en veeziekten en overzichten van weeramateurs die dagelijks stug de weersomstandigheden bijhielden. In de achttiende eeuw kwamen daar de instrumentele waarnemingen bij, waardoor bij ‘warmer dan sinds mensenheugenis’ nu een vergelijkbaar getal kon worden geplaatst. In 1750 waren er 10 van zulke ‘stations’, in 1780 rond de 30 en aan het eind van de eeuw zo’n 15, wat kwam door de ‘ongunst der tijden’.

Met oude kronieken, die ook veel weersomstandigheden vermelden, is Buisman voorzichtig. Hij studeerde af bij historisch geografe dr. M.K. Elisabeth Gottschalk (1912­-1989), die in de jaren 1970 in Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland al genadeloos de schoffel haalde door tal van legendarische overleveringen, ontsproten aan het brein van obscure kroniekschrijvers en/of vermenigvuldiging van overstromingen door simpele overchrijffouten in jaartallen.

‘Onbegrijpelijk dat er nog steeds publicaties verschijnen waarin de auteur niet eens de moeite heeft genomen om te controleren of zijn bronnen nog wel betrouwbaar zijn’.

‘Ongewoone Waterbeweging in het Haarlemmer Meer, bespeurt op den 1 November 1755′ Gravure door T. Houttuyn (Provinciale Atlas Noord­Holland).
‘Ongewoone Waterbeweging in het Haarlemmer Meer, bespeurt op den 1 November 1755′ Gravure door T. Houttuyn (Provinciale Atlas Noord­Holland).

Het weer als historische factor

Het weer was een doorslaggevende factor bij verschillende staatkundige ontwikkelingen in de tweede helft van de achttiende eeuw. Bekend is de inval van de Fransen onder leiding van Pichegru op 27 december 1794, over het ijs van de Maas bij Empel, om de Patriotten te ondersteunen in hun strijd tegen de Prinsgezinden. In volgende veldslagen sneuvelden wel driehonderd Fransen, terwijl meer dan vyftig op het ys hebbende doodgevroren, maar nadat op die manier ook de Waal was overgestoken capituleerden op 18 januari 1795 de Staten van Utrecht en daarmee de hele republiek. Stadhouder Willem V nam de wijk naar Engeland en dat maakte de weg vrij voor de stichting van de Bataafse Republiek.

Het omhakken van de Vrijheidsboom in Alkmaar door Engelse troepen op 3 oktober 1799 (Tekening A. Stroo, 1804)
Het omhakken van de Vrijheidsboom in Alkmaar door Engelse troepen op 3 oktober 1799 (Tekening A. Stroo, 1804)
Veel minder bekend is de grote Brits-­Russische expeditie naar Noord­-Holland van 1799. Dat was een welbewuste poging om weer een eind te maken aan die nieuwe republiek, die werd gezien als een Franse vazalstaat. Het kwam zelfs tot een invasie bij Callantsoog en de verovering van Alkmaar op 2 oktober; zelfs kwam de erfprins, de latere koning Willem I, naar de bevrijde gebieden. Maar op 6 oktober leed de coalitie bij Castricum een gevoelige nederlaag. Buisman maakt duidelijk hoe dat kwam: Bij invallende duisternis en in een plensbui wist het Bataafs­-Franse leger de vijand op de vlucht te jagen. Engelsen en Russen hadden 2500 man verloren; Bataven en Fransen samen 1382. Midden november trokken Britten en Russen zich uit Noord­-Holland terug.

Oorzaak van de geallieerde mislukking was het weer, aldus Buisman.

‘De Engelsen en de Russen zijn pas in augustus geland. Veel te laat; dat had al in mei moeten gebeuren. Ze dachten: dan zijn de Nederlanders de Fransen allang zat, komen in opstand en dan kunnen wij het land bevrijden. Maar het werd herfst. Met buien, regen, modderwegen. Er braken ziekten uit, de soldaten leden honger en dorst. Ze werden tot de aftocht gedwongen.’

Kleine IJstijd

De winters waren in de beschreven periode over het algemeen koeler dan op het ogenblik. Het was de ’Kleine IJstijd’, die door Buisman tussen 1430 en 1840 wordt geplaatst. De gemiddelde temperatuur lag 1 tot 2 graden lager dan wat nu ‘normaal’ is, terwijl tegenwoordig steeds hogere records worden gebroken. Bloedhete zomers kwamen trouwens ook voor, net als bij ons soms een Elfstedentocht. Details in het boek; hier enkele hoofdlijnen:

De winter van 1762/63 was tussen half december en eind januari extreem koud, zoals ook het slavenschip d’Eenigheid ervoer, dat op de thuisreis uit Amerika noodgedwongen ruim een maand in de haven van Plymouth bivakkeerde. In West-­Europa bevroren meren en rivieren en het economische leven kwam tot stilstand omdat scheepvaart en daarmee vrachtverkeer niet meer mogelijk was.

Arresleden op het ijs van Amsterdam in de winter van 1763. (Tekening H. Schoute)
Arresleden op het ijs van Amsterdam in de winter van 1763. (Tekening H. Schoute)

In Amsterdam was er het unieke schouwspel van honderden arrensleeën op de grachten, maar ook werd in de Hoogstraat een doodgevroren vrouw met twee van haar kinderen aangetroffen; bovendien een derde kind nog in zijn kakstoel, ook dood.

In januari 1776 zakten de thermometers in Nederland ‘dieper dan diep’. Marten Houttuyn in de Amsterdamse Hortus, één van de bronnen van Buisman, tekende verbijsterd op 28 januari om 3 uur zelfs -­4 graden Fahrenheit aan (­-20 graden Celsius); dat was ‘ongehoord; het zakt buiten alle tekens!’

In 1784 is er weer een ouderwetse winter met veel sneeuw en ijs, veel ongemak en ijspret die op Ameland conternueelijk geduurt heeft van voor Kerstijd tot den 22 Februarij. Een echte ramp voltrok zich pas toen de Waal op 19 maart door ijsgang tegenover Nijmegen op twee plaatsen door de dijk brak. Het dorp Haalderen werd voor een groot deel verwoest en vijftien mensen kwamen om het leven.

Moderne kroniek

Buisman gebruikt bij voorkeur verslagen van ooggetuigen voor zijn onderzoek; mensen die met het weer te maken hadden als sluiswachters, ooggetuigen van gebeurtenissen en boeren. Daardoor lopen, behalve het weer, ook de historische ontwikkelingen als een rode draad door zijn verhalen. Dat maakt zijn reeks tot een moderne kroniek van het dagelijks leven in Nederland sinds het jaar 763. Het zijn verhalen die vaak een belangrijke aanvulling kunnen vormen op historisch onderzoek, zowel van professionals – die volgens hem het weer als bepalende factor vrijwel systematisch negeren als amateurhistorici en zeker ook bij de bestudering van de regionale geschiedenis.

Maarten ‘t Hart wijdde een roman aan de commotie over psalmenzang in ‘Het Psalmenoproer’
Maarten ‘t Hart wijdde een roman aan de commotie over psalmenzang in ‘Het Psalmenoproer’
Hij omschrijft talloze ongelukken, variërend van ontploffende kruitmagazijnen (o.m. in de Kleine Kerk van Amersfoort in 1787, waar kanonniers bezig waren met het vullen van bommen en handgranaten met kruit en een werkman wat roest van een bom wilde krabben: een vonk, een knal en 17 doden), talrijke schipbreuken en de brand die in 1772 de Amsterdamse Stadsschouwburg verwoestte tijdens een klucht, ten koste van achttien slachtoffers; zelfs op Texel vroeg men zich af waar die brand in de verte toch was. Hieronder een aantal vrij willekeurige voorbeelden.

  • In de gereformeerde kerken worden tot 1773 psalmen gezongen in de oude berijming van Peter Dathenus: een trage, slepende zang en antiek taalgebruik. Dan wordt een nieuwe berijming ingevoerd, die veel vlotter is. Maar de tegenstanders roeren zich. In Vrouwenpolder, Westkapelle, Vlaardingen en Maasluis breken onstichtelijke rellen uit en wordt de verwachting uitgesproken dat Gods rechtvaardige toorn het land nog duur zal komen te staan. De critici krijgen gelijk: in 1775 ontstaat een stormvloed; het zijn de verwachte ‘wateren der tuchtiging’. Wikipedia heeft trouwens een overzicht van gemeenten waar nu nog steeds volgens de psalmberijming van Datheen wordt gezongen.

  • Den Haag is stad, ontdekte Buisman in een memorie die de Haagse magistraat in 1765 optekende. Dat was op 11 oktober 1531 aangetekend in een octrooi van keizer Karel V, die het toen in de Nederlanden voor het zeggen had. De verwijzing was nodig omdat handel en nijverheid in buitengebieden moesten worden beperkt, maar voor steden, werd een uitzondering gemaakt, dus ook voor Den Haag.

  • Begin 1774 rekenen astronomen uit dat de planeten Mars en Mercurius zo dicht bij de aarde komen, dat ze die op 8 mei kunnen raken. Het veroorzaakt een golf van paniek: het eind der tijden is nabij. In Franeker windt Eise Eisinga zich op: het is volgens hem baarlijke nonsens: de mensen begrijpen niet hoe het zonnestelsel in elkaar zit. Het is voor hem aanleiding zijn Planetarium te ontwerpen, dat ook nu nog tot de belangrijkste Friese bezienswaardigheden behoort.

  • De zomer van 1779 was warm en droog, maar daardoor waren er ook slecht drinkwater, armetierige groenten en fruit en klaagden de mensen over ‘kwalijke dampen’. In elk geval ontstond er een epidemie van dysenterie, pokken en malaria die in juli begon en in september een hoogtepunt bereikte. Buisman citeert een verslag uit de Achterhoek:

    Steeds meer dorpen worden aangetast, de steden blijven vrij. De patiënten hebben bloedige stoelgang, hitte en huivering (koorts), snelle pols, dorst en zwakte. In Drempt zijn 235 mensen ziek en sterven er 76, onder Hoog Keppel van zeventien zieken negen en in Steenderen van 34 zieken twaalf. (…) Medio november dooft de epidemie hier uit.

    De overheid probeert de zieken te isoleren. Straten en markten moeten schoon zijn, van vis mogen aas en ingewanden niet in het water worden gegooid, er wordt vaker vuilnis opgehaald, kermis en markt worden verboden. Er is geen geneesmiddel, zeggen de artsen, maar kwakzalvers doen heel goede zaken.

  • De Franse revolutie van 1789 had volgens Buisman alles te maken met het weer, naast de politieke ontwikkelingen die aanleiding werden voor de volkswoede. De bestorming van de Bastille en het uitroepen van de 14e juli tot nationale feestdag kwam ook doordat het volk geleden had onder de barre weersomstandigheden. De lente van 1788 was droog geweest; de oogst dreigde te mislukken. In juli volgde een verwoestende hagel en daarna een barre winter in 1789, die tot in maart voortduurde. De Jaerboeken hadden in 1788 al gewaarschuwd:

    De gisting, welke algemeen in de gemoederen plaats heeft, wordt zeer aangezet door de schaarsheid en duurte der graanen, van welken, gelyk het doorgaans gaat, de schuld dan op desen, dan op geenen geworpen wordt.

Negen zware watersnoden

De grootste overstroming van de achttiende eeuw en misschien wel de ernstigste in West­-Europa ooit, staat niet in deel 6. Dat was de Kerstvloed van 1717, die door Buisman is beschreven in deel 5. In de periode 1751­-1800 resteren negen overstromingen die allemaal grote delen van ons grondgebied onder water zetten, en veel leed en verwoestingen veroorzaakten. Toch was, volgens tijdgenoten die in staat waren rampen met elkaar te vergelijken, de stormvloed van 14 november 1775 nog ernstiger. Buisman relativeert dat. Hij vat de gevolgen op achttien pagina’s samen en begint:

Het stormt wel erg, maar de wind heeft maar korte tijd in de riskante noordwesthoek gezeten. Het water wordt bijzonder hoog, gelukkig staat de maan niet ongunstig. De rivieren staan niet echt laag, maar evenmin abnormaal hoog. Maar alle optimistische verwachtingen ten spijt treft de stormvloed het gehele kustgebied van Vlaanderen tot Noord-­Duitsland. Overal lijdt men schade en op enkele plaatsen zijn de gevolge desastreus.

Vooral de Zuiderzee werd getroffen. De meeste slachtoffers zijn te betreuren aan de oostelijke en zuidelijke kusten, maar ook in Medemblik en Durgerdam zijn slachtoffers. Toch komt Buisman niet verder dan in totaal zeventig overstromingsdoden, ‘uiteraard zonder de tientallen schipbreukelingen’, terwijl de Kerstvloed ruim 2000 slachtoffers eiste.

Een gevolg van de ook veelvuldige rivier-overstromingen was dat met horten en stoten overleg op gang kwam over de verdeling van het Rijnwater. Eeuwenlang was de mentaliteit van rivierbewoners geweest dat een dijkdoorbraak bij de overburen betekende dat men zelf droge voeten hield, maar langzaam drong het besef door dat verdeling van het Rijnwater een algemeen belang was. In 1755 werd een eerste conferentie gehouden van afgevaardigden van Gelderland, Holland, Utrecht en Overijssel, maar die werd afgesloten zonder bruikbare afspraken. Alleen een nieuwe overstroming kan voor een doorbraak zorgen, en die volgt binnen een jaar. Het rivierenoverleg komt vervolgens regelmatig terug in het boek, maar kan niet voorkomen dat eind januari 1790 aan Rijn en Waal een rampzalige toestand ontstaat. Door ijsverstopping op de grote rivieren loopt het water over de dijken bij Nijmegen, waar grote delen van de stad onder water komen te staan, in Weurt een 85-­jarige man door een gat in het dak van zijn huis wordt gered, bij Millingen een dijkdoorbraak ontstaat en de huizen in de Liemers tot de vensters in het water staan.

De aardbeving van Lissabon van 1 november 1755 op een ongedateerde fantasietekening (Archiv für Kunst und Geschichte, Berlin)
De aardbeving van Lissabon van 1 november 1755 op een ongedateerde fantasietekening (Archiv für Kunst und Geschichte, Berlin)

Angstaanjagende omstandigheden

De angstaanjagende omstandigheden in het begin van dit verhaal bleken uiteindelijk heel natuurlijke oorzaken te hebben. Maar het nieuws ging toen nog hooguit met de snelheid van het paard of van het zeilschip, en bereikte soms na maanden de plaats van de commotie.

Op 1 november 1755 bleek de aardbeving van Lissabon de oorzaak, die niet alleen de Portugese hoofdstad vernietigde maar ook veel schade aanrichtte in het hele land en grote delen van Spanje. De schokgolf was voelbaar in half Europa.

Een onderzeese beving doet het water eerst terugwijken, waardoor de havens twintig minuten vrijwel droog komen te staan. Dat is een onheilspellend teken maar de meeste bewoners begrijpen het niet. Dan volgt een alles vernietigende tsunami, een vloedgolf. Een groot deel van de stad wordt verwoest en ook breken er vele branden uit die men pas dagen later meester kan worden. Het aantal slachtoffers loopt in de duizenden, ja tienduizenden – al wordt dat later naar beneden bijgesteld.

Vulkaan Laki - cc
Vulkaan Laki – cc

De ‘kwalijke dampen’ van juni 1783 werden veroorzaakt door de uitbarsting van de IJslandse vulkaan Laki. Op 8 juni stroomde daar onder oorverdovend lawaai lava naar buiten; naar schatting 14 vierkante kilometer. Voor het eiland betekende het een catastrofe.

Nachtelijk duister, tientallen meters hoog oplaaiende vlammen, bliksem en donder, dichte rook en een trillende bodem, alles vergezeld van angstaanjagend gehuil en gebulder in een nooit eerder vertoond schouwspel. Dat vuurwerk houdt wekenlang aan. Acht maanden later is de rust teruggekeerd, maar nog jaren blijft gas uitstromen.

Volgens Buisman verspreidde zich als gevolg van de vulkaanuitbarsting 50 miljoen ton schadelijke nevel over IJsland, Noord­-Amerika en West-­Europa, dus ook over Boxum. Wikipedia meldt dat de hongersnood die erdoor elders in Europa uitbrak mogelijk leidde tot de Franse revolutie.

~ André Horlings

Boek: Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen

Meer weten:

Deel 6 van Duizend jaar weer, wind en water van Jan Buisman is onderdeel van een serie die het weer in Nederland en wijde omgeving bespreekt sinds het jaar 783. De delen 7 en 8 zijn in voorbereiding en worden in de komende jaren verwacht.

André Horlings (1945-2023) was journalist en van 'vlak na de oorlog', wat mogelijk zijn interesse voor onder meer de Tweede Wereldoorlog verklaarde. Schreef het boek Arnhem Spookstad en verzorgde de (eind)redactie voor een publicatie over het Duitse dwangarbeiderskamp Rees (1944-1945). Verzorgde in 2011 twee uitvoerig gedocumenteerde verhalen: Bruidegom achter prikkeldraad en Het drama van de SS Pavon. Bladerde graag in Google Books. Zie ook archief sinds 1995.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×