De oorlog in en tegen Indonesië (1945-1950) staat weer volop in de belangstelling door de resultaten van ‘het grote onderzoek’ door drie wetenschappelijke instituten. Luttele dagen voor de presentatie van die uitkomsten verscheen een boek dat ook zeer de moeite waard is. Het belicht deze oorlog nu eens van de Indonesische kant. Dat is heel zinvol, voor Nederland, maar óók voor Indonesië, want op de officiële geschiedschrijving daar over 1945-1950 valt best wat af te dingen.
Over de dekolonisatie-oorlog lezen we in Nederland vrijwel alleen publicaties die de zaken benaderen vanuit Nederlands perspectief. Dat vertrekpunt is op zichzelf wel begrijpelijk. De allereerste vraag bij zulke ingrijpende gebeurtenissen is immers wat ‘we’ hebben gedaan en hoe dan. Maar als het daarbij blijft, ontstaat een eenzijdig beeld.
Verheugend is het daarom dat de Leidse wetenschappers Henk Schulte Nordholt en Harry Poeze een boek hebben geschreven waarin voornamelijk wordt beschreven wat zich in die dramatische jaren aan Indonesische kant afspeelde: Merdeka. De strijd om de Indonesische onafhankelijkheid en de ongewisse opkomst van de Republiek 1945-1950. De auteurs snappen uiteraard best dat er veel is geschreven over de rol van de diplomatie, maar ze ‘verwerpen het overheersende Nederlandse perspectief’.
“In plaats van nadruk te leggen op de oorzaken van het Nederlandse verlies (‘Wat ging er mis’), vinden wij de Indonesische overwinning belangrijk en concentreren ons op de opkomst van de Republiek.”
Heel nuttig voor Nederlandse lezers om kennis van te nemen.
Eendimensionaal en rooskleurig beeld
Maar ook in Indonesië is bijstelling van het historische verhaal over deze jaren zinvol, stellen de schrijvers.
“In de Indonesische geschiedschrijving vormt de strijd om de onafhankelijkheid het glorieuze fundament waarop de natiestaat werd gevestigd. Hieraan ontleent het leger nog altijd zijn legitimatie als hoeder van de nationale eenheid. (. . .) Slecht zijdelings komen ernstige interne breuklijnen in beeld en is er betrekkelijk weinig aandacht voor geweld.”
Bijstelling van dat eendimensionale en rooskleurige beeld is een taak voor Indonesische historici, zou je zeggen. Maar zo simpel ligt het volgens Schulte Nordholt en Poeze niet. Ze schrijven: ,,Hopelijk kan de Indonesische vertaling van dit boek bijdragen aan een verruiming van de monolithische opvatting die de officiële Indonesische geschiedschrijving nog altijd domineert.’’ Veelzeggend is deze opmerking: ,,Tijdens vele gesprekken met Indonesische collega’s is ons expliciet gevraagd dit boek te schrijven om (…) het gesprek over deze periode in Indonesië te verruimen.’’
De auteurs openen hun boek met een fragment waarin hun nu 86-jarige Indonesische collega Taufik Abdullah beschrijft hoe Mohammad Hatta op 18 juni 1970 een bezoek brengt aan Soekarno, drie dagen voor diens overlijden. “Toen Hatta naast het bed van Soekarno zat, fluisterde hij: ‘Hoe is het ermee, No?’. Soekarno opende zijn ogen en vroeg: ‘Ben jij het, Hatta? ’ Hij kon nauwelijks meer praten. Ze hielden elkaars hand vast. Veel hoefden ze ook niet te zeggen, want ze wisten: het is ons gelukt.’’
Ja, het was ze gelukt de Republik Indonesia tot leven te wekken én in leven te houden. Maar lange tijd was dat allerminst zeker. Op 17 augustus 1945 proclameerde het duo de onafhankelijkheid van Indonesië en kort daarna werd Soekarno de eerste president en Hatta de eerste vice-president. Maar wat was die staat aanvankelijk eigenlijk, anders dan een breed onder de bevolking levend verlangen om zich, na de capitulatie van de Japanse bezetter, niet opnieuw door Nederland te laten overheersen maar voortaan de eigen boontjes te doppen? Niet voor niets noteren de auteurs dat het…
“…gerust een wonder (mag) heten dat de Republiek vijf jaar later de vorming van de eenheidsstaat kon vieren’’.
Mythe
In die vijf jaar hadden Soekarno en Hatta zich met hun medestanders moeten weren tegen politiek andersdenkende Indonesiërs, waren Indonesische legeronderdelen en gewapende strijdgroepen met elkaar en onderling in conflict geraakt en soms ook met Soekarno en Hatta. En dan was er ook nog de sterkste tegenstander: Nederland. Dit dynamische tijdsgewricht was aan Indonesische kant een aaneenschakeling crises. “Dit proces staat’’, aldus de schrijvers…
“…haaks op de latere nationale beeldvorming in Indonesië, waarin de mythe over een gedeelde revolutionaire dynamiek, eensgezinde pemuda (jongeren, red.) als drijvende kracht van de revolutie en de heroïsche rol van de militairen als redders van de revolutie de boventoon voeren.’’
Voor veel Nederlandse lezers zal de Indonesische kant van het verhaal op het eerste gezicht nogal chaotisch zijn. Dat is geen verwijt aan Schulte Nordholt en Poeze, het komt simpelweg doordat in deze jaren heel wat tegenstellingen dwars door elkaar liepen en inderdaad een behoorlijk chaotisch geheel vormden. Het is dan ook best een prestatie dat de schrijvers het allemaal in 400 pagina’s hebben kunnen persen.
Geoefende volgers van de Indonesische geschiedenis kan soms het gevoel bekruipen dat dit boek een ‘light’-versie is van Poezes monumentale werk Verguisd en vergeten. Tan Malaka, de linkse beweging en de Indonesische revolutie (Leiden, 2007). In drie delen had hij toen 2200 pagina’s nodig om het verhaal goed te vertellen. Genoemd gevoel over een ‘light’-versie is overigens terecht. In Merdeka wordt vermeld dat bepaalde hoofdstukken of flinke delen daarvan zijn gebaseerd op Verguisd en vergeten. Daarnaast zijn uiteraard ook heel wat nieuwe wetenschappelijke bevindingen verwerkt.
Revolutie?
Voor de Indonesische jaren 1945-1950 gebruiken de auteurs geregeld het woord ‘revolutie’. Maar was de dekolonisatie-oorlog eigenlijk wel een revolutie? Werden de maatschappelijke verhoudingen wel radicaal veranderd? Voor zover Indonesië zich bevrijdde van het koloniale juk is het antwoord natuurlijk: ja.
Maar voor een ander deel is het antwoord: nee. Soekarno, Hatta en hun medestanders waren burgerlijke nationalisten die een behoorlijk geordende, onafhankelijke staat Indonesië nastreefden. Maar meer of minder vergaande veranderingen in de overige maatschappelijke verhoudingen waren een ander verhaal. Die stonden juist wél op het programma van linkse leiders als Amir Sjarifoeddin, Moeso en Tan Malaka (waarbij vooral Moeso Tan Malaka dan weer verketterde). Zij dolven echter het onderspit.
Andere maatschappelijke verhoudingen stonden ook de pemuda (jongeren) voor ogen die zo ongeduldig waren dat ze in augustus 1945 Soekarno en Hatta ontvoerden naar Rengasdengklok, tachtig kilometer ten oosten van Jakarta. De twee voorlieden werden onder druk gezet onmiddellijk de onafhankelijkheid uit te roepen, zonder dat de Japanners die zouden besmetten.
Soekarno en de Japanners
Met dat laatste komen we aan een punt dat bepaalde kringen in Nederland (tot in het kabinet aan toe) zeer hoog opnamen. Soekarno en Hatta hadden in de Tweede Wereldoorlog samengewerkt met de Japanners omdat ze meenden daardoor de Indonesische onafhankelijkheid te kunnen bevorderen. Vooral Soekarno werd na de Japanse nederlaag vanuit Nederland beticht van collaboratie en landverraad. Soekarno-biograaf Lambert Giebels (Soekarno, 1999 en 2001) vond dat laatste verwijt – landverraad – nogal bizar. Hij wees erop dat Soekarno als Indonesiër slechts ‘Nederlands onderdaan’ was, geen Nederlands staatsburger.
Maar ook een aantal Indonesische nationalisten nam Soekarno en Hatta hun samenwerking met de Japanners kwalijk. Twee van hen waren de al genoemde Tan Malaka en de sociaaldemocraat Soetan Sjahrir. Zij hadden zich in de Tweede Wereldoorlog verre gehouden van de bezetter.
De gewelddadige bersiap
Maar terug nu naar de pemuda, die na de Japanse capitulatie zo snel mogelijk spijkers met koppen wilden slaan. Daarbij hadden ze het voorzien op mensen die ze vereenzelvigden met het verfoeide kolonialisme, temeer omdat ze – terecht – vreesden dat Nederland de archipel wilde herbezetten. Europeanen en Indo-Europeanen kregen het zwaar te verduren. Pemuda zaaiden dood en verderf en gingen zich niet zelden aan wreedheden te buiten. Ook onder meer Chinezen en Molukkers werden hard aangepakt. Onder Indische Nederlanders staat deze periode in de tweede helft van 1945 en de eerste maanden van 1946 bekend als ‘bersiap’. Dat betekent ‘wees paraat’ – een padvinderskreet die de pemuda overnamen.
Schulte Nordholt en Poeze beschrijven dat dit geweld onderdeel was van een bredere beweging. Pemuda richtten zich ook tegen Indonesische bestuurders (van sultans tot dorpshoofden) die nauw hadden samengewerkt met eerst koloniaal Nederland en daarna de Japanners. Jongeren pakten hen aan onder het motto ‘kedaulatan rakjat’ (volkssoevereiniteit).
Verdergaande initiatieven om de maatschappelijke verhoudingen te veranderen strandden. Pogingen tot socialistische omwentelingen in Banten en Pekalongan (beide op Java) liepen op niets uit. Later vormde Tan Malaka de linkse eenheidsbeweging Persatoen Perdjoeangan met als eisen onder meer: 100% merdeka (vrijheid) en dus geen concessies aan Nederland, een volksregering en onteigening van ondernemingen in de landbouw, industrie en mijnbouw. Mede doordat Tan Malaka kansen voorbij liet gaan om beslissend naar voren te treden werd het geen succes.
Communistische machtsgreep
De voor Soekarno en Hatta bedreigendste poging de maatschappelijke verhoudingen te wijzigen was de communistische machtsgreep in en rond de Javaanse stad Madioen in september 1948. Later probeerde de communistische partij (PKI) de eigen rol klein voor te stellen. Maar feit is dat de PKI tot grote activiteit en tot de machtsgreep in Madioen kwam, nadat communist Moeso in zijn vaderland was teruggekeerd. Er werd een nieuwe organisatie gesmeed: het Front Demokrasi Rakjat (Democratisch Volksfront).
In de jaren twintig had Moeso op Java een prominente rol gespeeld, maar na nederlagen moest hij Nederlands-Indië verlaten. In 1948 keerde hij vanuit Moskou terug, vervuld van wat hij beschouwde als het geniale leiderschap van Sovjet-machtige Stalin. Poeze en Schulte Nordholt vermelden het niet, maar het is niet toevallig dat de Madioen-crisis zich precies in het jaar voordeed waarin de Tsjechoslowaakse communisten in Praag de macht grepen. Volgens Stalin was de tijd voor dergelijke stappen rijp.
Het FDR en zijn militairen werden in Madioen echter verslagen door de Siliwangi-divisie van het officiële republikeinse leger, de TNI (Tentara Nasional Indonesia). Interessant is dat Poeze en Schulte Nordholt beschrijven hoe restanten van de verslagen FDR-troepen (met in hun kielzog vrouwen en kinderen) begonnen aan een ‘lange mars’ om uit handen van de TNI te blijven (zie kaart). Niet alleen in Nederland maar ook in Indonesië is dit vrijwel onbekend.
De eerste opstandelingenleider die onderweg het loodje legde, was Moeso. In het dorp Balong werd hij op 31 oktober tijdens en vuurgevecht dodelijk getroffen. Ali Sjariffoedin, de oud-minister en oud-premier die zich als communist had ontpopt, hield het langer vol. Eind november eindigde de ongeveer vijfhonderd kilometer lange mars bij het plaatsje Klambu ten oosten van Semarang, niet ver van de demarcatielijn tussen Nederlands en Republikeins gebied. Tegen de TNI was de colonne niet opgewassen. Amir werd op 29 november opgepakt. Krap een maand later werd hij geëxecuteerd, op de dag waarop Nederlandse troepen Djokjakarta binnentrokken (19 december 1948).
Al met al wisten Soekarno en Hatta linkse vernieuwingspogingen steeds te verijdelen. Of zoals Schulte Nordholt en Poeze schrijven:
“Staatsvorming won het van pogingen om ook een sociale revolutie tot stand te brengen. Die werden hardhandig onderdrukt.’’
Bijzonder was in juni 1946 een wat klungelig uitgevoerde poging van militairen in Djokja tot een staatsgreep. Zelfs opperbevelhebber Soedirman had er zijn goedkeuring aan gegeven. Maar ook deze poging het leidende nationalistische duo uit het zadel te wippen faalde.
Krachtmeting met Nederland
Parallel aan al die intra-Indonesische tweespalt ging de krachtmeting met Nederland natuurlijk gewoon door. Die eindigde pas met de officiële soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949. Maar omdat de auteurs van Merdeka zich in de eerste plaats op de Indonesische kant richten, loopt hun verhaal nog wat door. Ze beschrijven hoe het door Nederland opgelegde federale staatsbestel in 1950 stap voor stap bezweek, zodat op 17 augustus dat jaar kon worden gevierd dat Indonesië vijf jaar na de proclamatie van de onafhankelijkheid de eenheidsstaat was die oorspronkelijk in de bedoeling had gelegen.
Ook besteden de auteurs aandacht aan gewelddadige crises die het gevolg waren van de ondergang van het door Nederland geëntameerde federalisme. Denk daarbij aan twee revoltes op Sulawesi en aan de uitroeping van de Zuid-Molukse Republik Maluku Selatan (RMS). In alle drie de gevallen greep de TNI in.
Maar ook nog veel later dan 1950 werkte de krachtmeting met Nederland door in Indonesië. Tegen de herbezetting moest Indonesië zich gewapenderhand verdedigen. Naast het officiële leger kwamen tal van losse strijdgroepen tot stand. Toen Nederland eind 1948 de politieke top van de Republiek gevangen nam, stonden de strijdkrachten er alleen voor, maar zij hielden vol. Voor het verwezenlijken van de staatkundige bevrijding was dat uiteraard heel goed, maar in later jaren heeft Indonesië daarvoor wel een prijs betaald.
Geen helden maar criminelen
Om te beginnen leverden de leden van strijdgroepen die na 1949 weer in de burgermaatschappij moesten worden geïntegreerd aanzienlijke problemen op. “Geweld’’, aldus de auteurs, “was een wreed en explosief bijproduct van de jaren veertig dat de samenleving ernstig besmette.’’ Ze halen een verhaal aan over een feestelijke bijeenkomst in 1950 in Malang (Oost-Java) om uit de bergen teruggekeerde guerrillastrijders te verwelkomen. Hun leider, majoor Isman, sprak treffende woorden:
“Prijs ons alsjeblieft niet als helden. Wij zijn geen helden, wij waren criminelen, wij hebben (onze eigen) mensen vermoord, wij hebben hun huizen overvallen en in brand gestoken. Wij zijn nog jong, maar onze handen zijn besmeurd met bloed. Ja, wij handelden uit naam van de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië. Maar wij waren moordenaars. Help ons. Behandel ons niet als misdadigers, maar geef ons de kans om weer normale mensen te worden, gewone burgers in de samenleving om ons land op te bouwen.’’
En dan was er natuurlijk het reguliere leger, de TNI. Tijdens de strijd tegen Nederland, dat een blokkade rond de Republiek had gelegd, werkten sommige commandanten nauw samen met Chinese handelaars om aan wapens te komen, bijvoorbeeld uit Singapore. In omgekeerde richting ging onder meer rubber. Zulke samenwerkingsverbanden werden na de oorlog voortgezet en zelfs uitgebreid. Het bevorderde een giftig mengel van vriendjespolitiek en corruptie.
De strijdkrachten ontleenden aan hun rol tijdens de oorlog tegen Nederland het recht om een bijzondere positie te claimen. Dat was trouwens al zo toen het conflict nog woedde. Zo bleek Nederlandse onderhandelaars dat ze wel konden proberen afspraken te maken met (toen nog) minister van defensie Amir Sjarifoeddin, maar dat dat nog lang niet betekende dat de TNI zich daaraan ook wenste te houden.
Na 1949 hebben de militairen de term ‘dwifungsi’ (dubbelfunctie) bedacht. De strijdkrachten moesten niet alleen hun militaire rol spelen, maar ook in de burgersamenleving een dikke vinger in de pap hebben. Het leidde onder meer tot een gegarandeerd aantal parlementszetels voor militairen. Sinds het aftreden van president (en oud-militair) Soeharto in 1998 is de greep van de strijdkrachten op de samenleving wel afgenomen, maar helemaal ‘normaal’ volgens de uitgangspunten van een moderne rechtsstaat is het nog steeds niet. Met ‘dank’ aan het Nederlandse optreden in Indonesië in de jaren 1945-1950.
Boek: Merdeka – Harry Poeze & Henk Schulte Nordholt
Categorie: Nederlands-Indië