Tijdens het jagen in het noordoostelijke Afghaanse heuvellandschap trof koning Mohammed Zahir Sjah in 1961 ter hoogte van de samenvloeiing van de Amu Darja en de Kokcharivier nabij het dorp Aï-Khanoum enkele opvallende constructies aan. Hierin herkende hij de zuilkapitelen: ze behoorden onmiskenbaar tot de Korinthische bouworde. Vervolgens nodigde hij de Délégation Archéologique Française en Afghanistan (DAFA) onder leiding van Daniel Schlumberger uit voor nader onderzoek. Het was geen geheim dat er ooit hellenistische vorsten heersten over deze afgelegen contreien. Tevens vestigden in hun kielzog verschillende Griekse-Macedonische kolonisten zich hier tussen 327 en circa 150 v.Chr.
Het bronnenmateriaal beperkte zich vóór de jaren zestig echter slechts tot schaarse en dubbelzinnige literaire verwijzingen en wat munten met de beeltenissen van deze semi-legendarische Griekse vorsten. Om die reden bleef dit gedeelte van de hellenistische geschiedenis niet meer dan materiaal voor speculatie en een inspiratiebron voor dromerige, romantische zielen. Met de geleidelijke blootlegging van de gevonden ruïnes, gedurende de jaren 60 en 70, realiseerden de Franse archeologen zich dat ze voor een unieke ontdekking stonden: een hellenistische kolonie in Centraal-Azië. Voor het eerst werd voor de onderzoekers de Grieks-Macedonische aanwezigheid in dit gebied een aanschouwelijk gegeven. De quasi-legende werd plots een stuk tastbaarder. Dit artikel zal de geschiedenis van deze hellenistische kolonie uit Afghanistan bespreken en in een bredere historische context plaatsen.
Grieken in Centraal-Azië en het ontstaan van Aï-Khanoum
De regio Bactrië en de lokale situatie vóór de komst van Alexander de Grote
De ruïnes van de hellenistische kolonie Aï-Khanoum bevinden zich in het noordoosten van Afghanistan. Dit gebied komt ruwweg overeen met de antieke regio van Bactrië. Deze streek beschouwden de oude Grieken vóór de komst van Alexander de Grote als een mysterieus randgebied van de toen gekende wereld. Haar afgelegenheid en onbekendheid zorgden ervoor dat Bactrië het voorwerp werd van mythe- en legendevorming. Zo slaagden volgens de overlevering enkel de onbevreesde held Herakles en de reizende god Dionysos erin om zich tot in deze gewesten te begeven. Dit waren dan ook de voorbeelden waaraan Alexander de Grote zich later zou spiegelen tijdens zijn veldtocht naar het Oosten.
Aan de vooravond van Alexanders grote veroveringstocht was Bactrië een provincie van het uitgestrekte Perzische rijk der Achaemeniden. Om die reden betekende zijn overwinning op de Perzische Grootkoning dat hij recht had op dit land. Hij annexeerde Bactrië dan ook tussen 329 en 327 v.Chr. Net zoals het geval was bij de andere veroverde gebieden, kon de wereldveroveraar zich tevredenstellen met slechts beperkte aanpassingen aan de organisatie van deze satrapie. De Achaemeniden waren immers bekwame en efficiënte administratoren. Het volstond dus de lokale instellingen van het Achaemenidische rijk te behouden en de provincieambten eenvoudigweg toe te wijzen aan zijn eigen vertrouwelingen. Daarnaast wilde Alexander zoveel mogelijk profijt hebben van de Bactrische natuurlijke rijkdommen, die nagenoeg mythische proporties aannamen. De uitbuiting van zo’n verre regio, zou een organisatorisch huzarenstukje zijn gebleken voor de veroveraar. Over deze kwestie moest Alexander echter zijn hoofd niet breken. Het gaat hier immers om een streek die de autochtone bevolking zelf van oudsher systematisch exploiteerde. Bijgevolg kende Bactrië een gesofisticeerde en exploitatiegerichte infrastructuur die weinig te wensen overliet. Zulks zal ook blijken uit de volgende alinea.
De grote rivier Oxus, de huidige Amu Darja, maakte sommige delen van Bactrië uiterst vruchtbaar. Van deze stroom was de gehele regio en haar bevolking in grote mate afhankelijk. Hij bepaalde als het ware het lot van dit land. De Britse historicus William Woodthorpe Tarn vond daarom dat de vergelijking met de situatie van Egypte opging:
“Bactria almost was the Oxus, in the sense that Egypt was the Nile.” (The Greeks in Bactria and India, p. 102)
Archeologische missies hebben aanwijzingen gevonden dat de Bactrische boeren reeds sinds de vroegste periode deze gebieden grootschalig ontgonnen. Herontdekte kilometerslange irrigatiekanalen zijn hier een stille getuige van. Bij hun aankomst konden de Grieks-Macedonische kolonisten weliswaar enkele irrigatietechnieken importeren, maar verder was er weinig reden tot aanpassingen aan de lokale agricultuur. Een van de grootste bronnen van inkomsten voor Bactrië waren wellicht de lapis lazuli-steengroeven in het Oostelijke Badachsjan-gebergte. Dit gesteente werd er gewonnen sinds 7000 v.Chr. en de oude Egyptenaren waren reeds sinds 3000 v.Chr. grote klanten van de Bactrische mijnuitbaters. Het spreekt dus voor zich dat tegen het hellenistische tijdperk, de ontginning en verhandeling van deze grondstof eveneens weinig verdere organisatie vereiste. Tenslotte was Bactrië binnen de wijdere regio van groot strategisch belang, aangezien er door het gebied verschillende interregionale verbindingswegen liepen, waaronder een belangrijke toegangsweg tot Indië. Hiervan maakte de Centraal-Aziatische handelaarsgemeenschap dankbaar gebruik en aldus werden de Bactrische steden drukke ruimtes van intercultureel contact.
Het ontstaan van Aï-Khanoum
Al deze factoren die de Bactrische rijkdom waarborgden, kwamen nergens zo geconcentreerd samen als in het oostelijke gedeelte van het land. Het is in deze geografische context dat duidelijk wordt waarom de hellenistische overheersers de plaats Aï-Khanoum uitkozen voor een nederzetting. Deze ligt immers in een vruchtbare vlakte die grenst aan het lapis lazuli-rijke Badachsjan-gebergte en niet ver verwijderd is van de handelsweg die leidt tot het noordwesten van Indië. Om al deze bronnen van rijkdom te kunnen controleren, moest men dus op zoek gaan naar een goed verdedigbare en centraal gelegen locatie. De kolonisten hoefden niet verder te kijken dan de heuvel die zich verheft tussen de kruising van de Amu Darja en de kleinere Kokcharivier. Hier konden de nieuwkomers zeer handig een driehoekvormig stadsplan inpassen waarvan twee zijden gedekt worden door de rivieren en de landszijde, door de heuvel die de omgeving domineert. Er was wel een kleine open ruimte tussen de Amu Darja en de heuvel: deze vereiste de bouw van een circa achthonderd meter lange verdedigingsmuur. Voor het overige kon men zich geen betere locatie indenken. Het verhaal van Aï-Khanoum begon echter niet in de hoedanigheid van de latere monumentale hellenistische nederzetting. De archeologie wijst immers uit dat de ontwikkeling tot een echte stad pas enkele decennia na de stichting plaatsvond. Alexander hield het dus voorlopig bij de bezetting van de heuvel door een garnizoen, gelegerd in een citadel.
Ondanks onze beperkte kennis over Aï-Khanoum is het mogelijk dat we de naam kennen van de officier die deze site moest bezetten. In de Griekse wereld was het namelijk gebruikelijk om de herinnering in ere te houden van de persoon die als de stadsstichter gold. Rond deze figuur kon een lokale cultus groeien die een belangrijke uitdrukking was van de identiteit van de stedelingen. In het centrum van Aï-Khanoum staat het zogenaamde Heroön van Kineas: een mausoleum waar een zekere Kineas begraven lag. Rond deze figuur ontstond een cultus. Zulks valt af te leiden uit de openingen in de grafkamer waardoor men plengoffers kon sprenkelen. Daarenboven, door zijn ligging nabij het administratieve kwartier vervulde het Heroön onmiskenbaar een representatieve functie binnen de stad. Om deze redenen gaan archeologen ervan uit dat het hier dus inderdaad zou gaan om zo’n typische stichterscultus. Kineas zou dus niemand minder zijn dan de aartsvader van Aï-Khanoum.
De locatie lijkt echter zo voor de hand liggend dat onderzoekers betwijfelen of dit aan de Achaemeniden voorbij zou zijn gegaan. Niet in het minst omdat er al een Perzische burcht verrees op een nabije heuvel binnen het gezichtsveld van Aï-Khanoum. Aldus circuleert er onder historici de theorie dat er eerder al een Perzische citadel stond op de akropolis. Voorlopig is hiervoor nog geen concreet archeologisch bewijs vanwege de tot nog toe oppervlakkige opgravingswerken. De ontwikkeling tot een uitgebreide stad is alleszins toe te schrijven aan de hellenistische periode.
De groei van Aï-Khanoum onder Antiochos I: van citadel tot provinciestad
Na de dood van Alexander de Grote in 323 v.Chr. braken de decennialange Opvolgersoorlogen uit tussen zijn generaals die vochten om een deel van het enorme rijk. Tijdens deze bloedige krachtmetingen wist de diadoch Seleukos vanuit zijn basis in het Tweestromenland (het huidige Irak) het Oostelijke deel van het Alexanderrijk in te palmen. Tegen de jaren 280 v.Chr. ontstond er min of meer een status quo tussen drie overblijvende opvolgers van de wereldveroveraar. De Antigoniden bemachtigden het koningschap over het vaderland Macedonië. De Ptolemaeën hielden stevig het overvloedige Nijlland in hun greep. Tenslotte kwam het Aziatische deel van het Alexanderrijk toe aan de dynastie van Seleukos, de Seleukiden.
In 294 v.Chr. droeg koning Seleukos I (r. 305-281 v.Chr.) zijn zoon en mede-heerser Antiochos I (281-261 v.Chr.) op om in de Oostelijke provincies van zijn rijk de Seleukidische macht te consolideren en verder uit te bouwen. De meest voor de hand liggende methode hiertoe was via stichtingen van Griekse-Macedonische kolonies. Deze konden immers als belangrijke steunpunten dienen in de verafgelegen gebieden. De plaatsen die Antiochos zou uitbouwen tot de pijlers van het Seleukidische gezag, waren eerdere stichtingen van Alexander, die tegen die tijd al in verval waren geraakt en grotendeels verlaten. Spijtig genoeg is er zeer weinig bekend over de kolonisatie- en bouwactiviteiten van Antiochos in Bactrië. Desalniettemin weten we dat hij in deze provincie de stad Baktra handhaafde als de regionale hoofdstad. Verder stichtte hij meer naar het westen de kolonie Antiochië-in-Margiana (nu Merv). Daarnaast knapte hij zuidwaarts de bestaande kolonie van Alexandria Artakoana op en stichtte hij Herakleia op de plaats van een inheemse nederzetting. De geschreven bronnen lichten ons echter niet in over zijn activiteiten in het oosten van Bactrië. Men zou hieruit kunnen opmaken dat dit wijst op een tekort aan interesse. De archeologie spreekt dit echter volmondig tegen: Aï-Khanoum groeide in deze periode uit tot een uitgebreide stad. Het is trouwens ondenkbaar dat een man met zulk strategisch inzicht geen aandacht zou besteden aan dit belangrijk grensgebied.
Aï-Khanoum werd onder Antiochos I het belangrijkste centrum van Oost-Bactrië. De kolonie barstte uit haar voegen en haar grenzen bleven niet meer beperkt tot de contouren van de heuvel. De burcht ontwikkelde zich tot een omvangrijke stad met een grotendeels natuurlijke omwalling die een terrein van zo’n 150 hectaren beschermde. Het is van belang hierbij te vermelden dat deze ruimte niet werd volgebouwd. Vooral het terrein direct tegen de stadsmuur bleef braakliggend, maar niet zonder reden: een passerend leger kon hier bivakkeren. Daarnaast diende deze grond hoogstwaarschijnlijk als toevluchtsoord voor de omwonende plattelandsbevolking in tijden van gevaar.
Van provinciestad tot koninklijke stad: Bactrië wordt een onafhankelijk hellenistisch koninkrijk
In 281 v.Chr. ontving Antiochos vanuit het Westen het nieuws over de plotselinge moord op zijn vader tijdens diens veldtocht in Thracië. Terstond moest de troonopvolger zich westwaarts spoeden om orde op zaken te stellen. Zo werd hij gedwongen zijn projecten in het oosten stil te leggen. Aï-Khanoum bleef zich weliswaar verder ontwikkelen, maar duidelijk in een lager tempo. De volgende decennia spendeerden de Seleukidische koningen hun tijd in het westelijke gedeelte van hun rijk. Enerzijds werd hun aanwezigheid aldaar noodzakelijk vanwege de aanslepende oorlogen tegen hun Ptolemaeïsche rivalen uit Egypte. Anderzijds moesten ze dynastieke twisten bedwingen die de Seleukidische troon onophoudelijk teisterden. Bijgevolg ontsnapten de oostelijke provincies aan het oog van de koningen en lagen ze er nogal verwaarloosd bij. Dit vormde dus de perfecte gelegenheid voor ambitieuze gouverneurs om zich af te splitsen van het centrale gezag en hun eigen koninkrijk te stichten. Rond het midden van de derde eeuw v.Chr. nam de Parthische satraap afstand van het centrale gezag. Deze werd echter kort daarop op zijn beurt van de troon gestoten door een nomadische groep uit de noordelijke steppen, de Parni. Aldus ontstond het Parthische rijk.
Ook Bactrië bleef niet gespaard van een rebelse gouverneur. De satraap aldaar, Diodotos, beschikte immers over een land van buitengewone rijkdom dat daarmee uitermate geschikt was voor de uitbouw van een persoonlijke machtsbasis. Niet lang na de Parthische onafhankelijkheid riep Diodotos zich uit tot koning (ca.250 v.Chr.) en zag het Grieks-Bactrische rijk het levenslicht. Een eerste poging vanwege de rechtmatige Seleukidische vorsten om de opstandelingen te beteugelen, liep uit op een fiasco. Op het einde van de derde eeuw v.Chr. ondernam koning Antiochos de Grote tijdens zijn Oostelijke veldtocht een nieuwe poging. Hij slaagde erin om door te stoten tot in het hart van Bactrië. Daar belegerde hij gedurende twee jaar de hoofdstad Baktra, maar kon hij het afvallige koninkrijk niet tot op de knieën krijgen. Wat volgde was een verdrag waarbij beide partijen concessies moesten aanvaarden. Enerzijds werd de Grieks-Bactrische koning een vazal die steun moest beloven in de vorm van troepen en geld. Anderzijds erkende koning Antiochos de onafhankelijkheid van deze hellenistische staat.
De bloeiperiode van het Grieks-Bactrische rijk en Aï-Khanoum
Na de laatste oorlog met de Seleukiden genoot het Grieks-Bactrische rijk tijdens de eerste helft van de tweede eeuw v.Chr. van een ware bloeiperiode. Deze voorspoed manifesteerde zich onder andere in de snelle groei van Aï-Khanoum. De monumentale bouwactiviteiten moesten duidelijk aantonen dat deze kolonie nu een centrum was geworden van een machtig hellenistisch koninkrijk en niet louter een provinciestad.
Aï-Khanoum tijdens de late bloeiperiode
Men verfraaide en breidde het centraal gelegen paleis uit om de lokale dynasten op een waardige manier te kunnen ontvangen. Dit gebouw vertoont op ruimtelijk en functioneel niveau zowel Perzische als hellenistische invloeden waardoor het zich laat vergelijken met de andere paleizen uit de hellenistische wereld. Toch zijn er enkele kenmerken die dit bouwwerk authentiek Grieks-Bactrisch maken: zo is er het grondplan met een ingewikkeld gangensysteem dat verschillende kamers isoleert. Onderzoekers hebben treffende verbanden kunnen leggen met andere paleizen uit de regio, waardoor we kunnen spreken van een eigen Grieks-Bactrische paleisstijl. Het spreekt voor zich dat er andere voorbeelden bestaan van typisch Grieks-Bactrische kunst, maar dat ligt buiten de opzet van dit artikel.
Zeer interessant zijn de monumenten uit deze periode die duidelijk met trots uitdrukking moesten geven aan de Helleense identiteit van de inwoners. De twee meest voor de hand liggende voorbeelden zijn het theater en het gymnasium. Deze behoorden immers tot de belangrijkste ruimtes in een Griekse stad waar de Helleense cultuur diende te worden overgedragen. Het theater van Aï-Khanoum kon plaats bieden aan zo’n 4000 à 6000 toeschouwers en had een diameter van 84 meter. Deze capaciteit en afmetingen maakten het tot een van de grootste theaters uit het hellenistische oosten. Dat de kolonie de Griekse literatuur koesterde, blijkt eveneens uit de vondst van enkele literaire papyri in de bibliotheek van het paleis. Hiertussen trof het archeologisch team een tekst aan die men veelal aanziet als het fragment van een filosofisch dialoog afkomstig uit de school van Aristoteles. Een ander papyrus bevat een gehavend fragment dat geschreven is in de jambische trimeter, het metrum van de Atheense tragedie. Aan de hand van de vocabulaire en de historische context, pleit prof. dr. Douglas Olson voor de identificatie als een werk van niemand minder dan de dramaturg Sophocles. Verder is ook het gymnasium van Aï-Khanoum met haar afmetingen van 100 op 100 meter een van de grootste uit de Griekse wereld. In het hellenistische tijdperk werden gymnasia de belangrijkste centra van hun cultuur. Hier wijdde men de toekomstige burgers niet enkel in de Griekse waarden en de muzische kunsten in, maar deed men ook aan sportieve activiteiten in een centrale binnenplaats, de palaestra. Fysieke gezondheid vonden de oude Grieken immers van even groot belang als een scherp intellect. Uit deze bouwwerken van het Laat-Grieks-Bactrische tijdperk wordt wel duidelijk dat de koningen Aï-Khanoum wilden omvormen tot een prestigieuze stad die zich kon meten met de andere grote centra van de hellenistische wereld.
Ondanks deze treffende voorbeelden van hellenisering in Centraal-Azië, mag men zich hier niet op blindstaren. Het verhaal van Aï-Khanoum is niet eenzijdig Grieks-Macedonisch. Wat betreft etniciteit waren niet alle inwoners afstammelingen van de kolonisatoren. Er bestond immers ook een grote “autochtone” wijk, gelegen op de heuvel. Zelfs voor de gehelleniseerde bevolking staat het niet volledig vast of zij ook puur Grieks-Macedonisch waren. Vroeger was men ervan overtuigd dat er in Grieks-Bactrië een raciale apartheid bestond. De specialiste ter zake, Rachel Mairs, is echter overtuigd van het tegendeel. Ze beweert dat apartheid onhoudbaar zou zijn geweest in deze regio. Het aantal kolonisten was gewoonweg te klein om zich te kunnen handhaven. Bovendien kon men deze Grieks-Macedonische minderheid moeilijk aanvullen vanwege de verre ligging van het thuisland. Bijgevolg waren gemengde huwelijken onvermijdelijk. Wat we wel met enige zekerheid kunnen leren uit Aï-Khanoum, is dat de rijkere bevolking, al dan niet van Grieks-Macedonische afkomst, in meeste gevallen de Griekse cultuur omarmde en zich er graag mee associeerde.
Dan dringt zich tenslotte de vraag op of er dan op ruimtelijk vlak een strak onderscheid bestond tussen gehelleniseerden en niet-gehelleniseerden. Op het eerste gezicht zou men denken van wel. De hoger gelegen Bactrische wijk was duidelijk afgescheiden van de lagergelegen gehelleniseerde wijk. Toch waren er enkele ruimtes waar de twee cultuurgroepen elkaar konden treffen en vervolgens in dialoog konden treden. Zo is het doel van de hoofdtempel, the Temple with the Indented Niches, ambigu. Enerzijds zijn er elementen die wijzen op de verering van de Griekse god Zeus. Anderzijds trof men hier sporen aan van de cultus van de Frygische godin Kybele en de Indo-Iraanse god Mithra. Mair concludeerde hieruit dat zowel de kolonisten als de inboorlingen deze tempel gebruikten.
Het Laat-Grieks-Bactrische rijk
Ondertussen verzilverden de vorsten van Grieks-Bactrië deze voorspoed door ze om te zetten in een ambitieuze expansiepolitiek. Eerst marcheerden de koninklijke legers zuidwaarts over de hoogtes van de Hindoekoesj om Arachosië op te eisen voor de Grieks-Bactrische kroon. Arachosië was een antieke regio die deels overeenkomt met het zuidoosten van Afghanistan en het Noorden van Pakistan. Daarna ondernam koning Demetrios I de Onoverwinnelijke (r. c.200-c. 180 v.Chr.) een grootschalige expeditie vanuit Oost-Bactrië richting het noordwesten van het Indische subcontinent, de Gandhara-regio. De val van het eens zo machtige Mauryarijk liet er immers een machtsvacuüm achter dat voor de eerzuchtige koningen haast te aantrekkelijk was om links te laten liggen. Tijdens deze veldtocht speelde Aï-Khanoum hoogstwaarschijnlijk een essentiële rol als uitvalsbasis vanwege de nabije ligging van de bergpas die leidt tot de Gandhara-streek. Dat de stad profiteerde van Demetrios’ verse verovering, blijkt uit de vondst van heel wat Indische artefacten in haar schatkisten.
Tegen het einde van deze bloeiperiode leidde de legendarische vorst Eukratides zijn soldaten noordwaarts en zouden uiteindelijk de koninklijke banieren in de straten van Samarkand in het huidige Oezbekistan wapperen. Deze veroveringstocht vormde echter de prelude op de ondergang van het eens zo machtige rijk. Eukratides rukte immers op naar het noorden als reactie op een groot gevaar: de Indo-Scythische nomaden uit de Centraal-Aziatische steppen. De aantrekkingskracht van de Bactrische rijkdom betekende haar ondergang en de nomaden begonnen steeds agressiever druk uit te oefenen op de grenzen van het koninkrijk. Toen Eukratides na zijn succesvolle veldtochten een tragisch lot onderging door een fatale dolkstoot van zijn al te ambitieuze zoon, waren de dagen van het Grieks-Bactrische rijk geteld. De daaropvolgende dynastieke twisten verscheurden het land en stuurden een signaal van zwakheid naar buiten toe, een uitnodiging waar haar vijanden maar al te graag op ingingen.
Rond het midden van de tweede eeuw v.Chr. werd het Grieks-Bactrische rijk onder de voet gelopen. De muren van Aï-Khanoum moesten meerdere aanvallen doorstaan. De hellenistische kolonie wisselde orde in voor wanorde. Rond 145 v.Chr. stortten de stad en haar hellenistische bestuur als een kaartenhuis in elkaar. De openbare gebouwen kregen een nieuwe bestemming als private woningen. Wat opvalt, is hoe het gehelleniseerde element van de lokale bevolking in korte tijd verdween. Desondanks mogen we de val van het Grieks-Bactrische rijk niet al te veel dramatiseren. De nomaden konden zich snel aanpassen aan een sedentair leven en een groot deel van de vroegere organisatie overleefde de ondergang van de Oxusmonarchie. Opnieuw toonde Bactrië zich uitzonderlijk veerkrachtig. Uiteindelijk zou uit dit nieuwe machtsvacuüm het Kushanrijk groeien.
Een nauwere kijk op dit koninkrijk leert ons dat de hellenistische invloed op de regio diepgaand is geweest, ondanks het relatief korte bestaan van de staten die deze cultuur aldaar uitdroegen. Zo hanteerden de Kushankoningen het Griekse schrift en hellenistische beeldmotieven ter ondersteuning van hun eigen koninklijke ideologie (cfr. munten). De indrukwekkende uitstraling en aantrekkingskracht van het hellenisme wapenden haar cultuur om de tand des tijds te kunnen doorstaan in Centraal-Azië en dit tot diep in de tweede eeuw na Chr. Daarna sloeg de vergetelheid meedogenloos toe en bleef het Griekse verhaal in Afghanistan slechts een legende gedurende zo’n achttien eeuwen. Sinds de Tweede Wereldoorlog echter is het onderzoek naar deze Aziatische Grieken sterk in opmars. Beetje bij beetje wordt het duidelijker wat er zich ginds afspeelde. Aï-Khanoum heeft een belangrijke rol gespeeld in dit verhaal, maar is nog lang niet uitgesproken. Eens de vrede is wedergekeerd in Afghanistan kunnen de opgravingswerken hervat worden. De toekomst van dit verleden ziet er inderdaad veelbelovend uit.
Ook interessant: De cultus van Kybele
Boek: The Greeks in Bactria and India
Bronnen ▼
-Grainger, J., the Rise of the Seleukid Empire, 2014.
-Kosmin, P., the Land of the Elephant Kings: Space, Territory, and Ideology in the Seleucid Empire, 2014.
-Mairs, R., the Hellenistic Far East, 2014.
-Martinez-Sève, L., “Aï-Khanoum and Greek Domination in Central Asia”, Electrum, Vol. 22, 2015, pp. 17-46.
-Olson, D., “Sophocles in Afghanistan”, The Classical Quarterly, Vol. 69/2, 2019, pp. 898-901.
-Schmitt, H., Untersuchungen zur Geschichte Antiochos‘ des Grossen und seiner Zeit, 1964.
-Tarn, W., the Greeks in Bactria and India, 1951 (1938).