Het Aramees en zijn belang
Het Aramees is overal – aan een dergelijke conclusie kan niemand die de rijke geschiedenis van deze nu alleen nog onder specialisten echt bekende maar ooit overheersende zustertaal van het Hebreeuws bestudeert zich onttrekken. De naam als zodanig zegt velen wel iets.
Het Aramees behoort immers tot de westerse literaire canon omdat een deel van de Bijbel erin gesteld is, onder meer de hofverhalen van het boek Daniël, hoofdstuk twee tot zeven; die hebben vervolgens generaties van schrijvers, schilders en componisten geïnspireerd. Ook Jezus sprak het hoogstwaarschijnlijk toen hij zijn in het Nieuwe Testament bewaarde gelijkenissen en het Onzevader formuleerde. En de populaire cultuur van films en romans kent het als taal van oeroude wijsheid of als communicatiemiddel van geesten en demonen.
Er doen zich daarom talloze gelegenheden voor om zelfs in het dagelijks leven rechtstreeks in aanraking te komen met het Aramees in zijn meest uiteenlopende verschijningsvormen. De spreekwoordelijke uitdrukking ‘op lemen voeten’ gaat terug op de droom van Nebukadnezar over een sterk ogende maar uiteindelijk kwetsbaar blijkende kolossus in Daniël 2; zijn lemen poten zijn de ‘achilleshiel’. Op de vele afbeeldingen van het schilderij Het feestmaal van Belsassar van Rembrandt ziet men het ‘mene tekel’ van Daniël 5, een onheilsboodschap die door een hand met vurige letters in het Aramees geschreven wordt. Het menu van een willekeurig Indiaas restaurant bevat vast tandoorigerechten, een naam die gebaseerd is op het Aramese woord tannur ‘oven’, dat met het Perzische wereldrijk Centraal-Azië bereikte.
De kaddisj, een van de belangrijkste joodse gebeden, die ook door Ravel vertolkt werd, is in het Aramees. De nieuwtestamentische uitdrukking talitha kum, wat ‘Meisje, sta op!’ betekent, bleef als rituele uitspraak ook in de Griekse tekst van Marcus 5:41 in de oorspronkelijke verwoording staan en komt zo nog in Nederlandse vertalingen voor. In de media wordt men regelmatig geconfronteerd met de vernieling van standbeelden uit Palmyra, en die hebben vaak Aramese inscripties. In films zoals The Exorcist of The Passion of the Christ wordt deels of zelfs hoofdzakelijk ‘steenkolenaramees’ gesproken.
Wie langs de Onze Lieve Vrouwekerk aan de Keizersgracht in Amsterdam loopt, ziet aan de buitenkant een moderne Syrische inscriptie, want deze kerk wordt ook voor Syrisch-orthodoxe diensten gebruikt, en er zijn tal van epitafen in dezelfde taal op de begraafplaats van het Syrische klooster in Glane. In het openbaar vervoer zit men soms naast Nederlanders uit Tur Abdin in het zuidoosten van Turkije die bijpraten in hun Aramese moedertaal. En zo gaat het maar door.
Dat zijn de zwaartekrachtgolven van een eeuwenoude geschiedenis, beginnend omstreeks 1000 v.Chr., die het heden bereiken. De joodse en de christelijke Bijbel zijn in een Arameestalige context ontstaan en grotendeels daardoor gevormd (wat nog in de uitspraak van het Modern Hebreeuws sporen heeft achtergelaten), net als de Koran (waar een aantal Aramese leenwoorden in te vinden zijn). De wereldrijken van het Oude Nabije Oosten, waarvan op een gegeven moment zelfs Afghanistan en Pakistan deel uitmaakten, werden in het Aramees bestuurd.
En het Aramees is onlosmakelijk verbonden met de joodse tekstcultuur, tot en met de rabbijnse praktijk van vandaag, en is tegelijk de grondslag van de christelijke traditie van het Midden-Oosten. Zelfs de ‘Hebreeuwse’ letters, het zogenaamde kwadraatschrift, en het Arabische alfabet gaan terug op Aramese schriften. Vooral vanwege zijn belang voor de Bijbelwetenschappen is het Aramees in de een of andere vorm sinds de vroegmoderne tijd op westerse universiteiten aanwezig. Nog steeds wordt het actief gesproken door minderheden in Noord-Amerika, Europa en Australië die hun oorspronkelijke heimat op zoek naar een beter leven hebben verlaten, onder meer in Nederland. Tot nu toe hebben allerlei opeenvolgende generaties van machthebbers – universitaire bestuurders incluis – het dus niet helemaal uit kunnen roeien.
Bindmiddel
Daarom is het Aramees een hecht bindmiddel tussen het Oude Nabije Oosten en het moderne Midden-Oosten, ondanks alle sociale, politieke en culturele veranderingen waar deze regio door de eeuwen heen aan onderhevig is geweest. Zijn historische doorwerking illustreert twee van de voornaamste associaties die het Midden-Oosten in het Westen meteen oproept: die van oude beschavingen en moderne conflicten. Het Aramees vormt ook de gezamenlijke achtergrond van het jodendom, het christendom, de islam en kleinere, maar nog steeds levendige religieuze gemeenschappen zoals de Samaritanen en de Mandeeërs. Het zou geen overdrijving zijn om te stellen dat het Aramees de belangrijkste taal van het Midden-Oosten tussen de periode van de antieke wereldrijken en de komst van de islam is geweest.
Het antwoord op de vraag waarom juist deze taal zo weerbaar was, zit in drieduizend jaar geschiedenis; de zoektocht naar dit antwoord opent de deur naar een fascinerend onderzoeksgebied. Echter, vanwege zijn complexiteit en de versnippering van zijn bestudering in tal van academische disciplines is de cultuurgeschiedenis van het Aramees nooit op een toegankelijke maar wetenschappelijk gefundeerde manier beschreven. Het is de bedoeling van dit boek om daar verandering in te brengen, de samenhang tussen de verschillende soorten Aramees op een coherente manier uit de verf te laten komen en hun culturele impact te belichten.
Wat is dan het Aramees? De reeds in de oudheid gebruikelijke naam Aramees is afgeleid van de plaatsnaam Aram, die oorspronkelijk min of meer op het gebied van de Syrische Woestijn doelde. Wat het woord wellicht ooit echt betekend heeft, blijft onbekend; volgens Genesis 10:22 draagt de stamvader van de Arameeërs dezelfde naam, maar dat is waarschijnlijk een latere overlevering. Als bijvoeglijk naamwoord voor de Aramese taal en letters komt het begrip voor het eerst omstreeks 500 v.Chr. voor. Vanuit een modern historisch-taalkundig perspectief behoort het Aramees samen met het Hebreeuws, het Arabisch en verschillende andere talen, die tussen Ethiopië en Mesopotamië gebruikt werden en deels nog worden (hoewel geen zo lang als het Aramees), tot de Semitische taalfamilie. Daarbinnen is het onderdeel van de subgroep die nu meestal Noordwest-Semitisch wordt genoemd.
Deze verwantschap is zelfs voor een ongetraind oog gemakkelijk te herkennen, zoals ook familieleden regelmatig duidelijk op elkaar lijken zonder dat men de overeenkomsten altijd precies kan definiëren – het menselijk brein slaagt er immers vaak heel goed in om snel patronen te identificeren. Middeleeuwse joodse grammatici zagen de parallellen tussen het Aramese malk, het Hebreeuwse melech en het Arabische malik. Ze betekenen allemaal ‘koning’ en gaan kennelijk terug op dezelfde Semitische proto-vorm, net als het Nederlandse koning, het Duitse König en het Engelse king zich uit hetzelfde oudere Germaanse woord ontwikkeld hebben. Het kost iets meer moeite om uit te leggen waarom dat zo is en hoe het in detail werkt. Een stamboommodel van talen, maar ook van planten of diersoorten in de biologie, veronderstelt een gezamenlijke historische achtergrond. Bovendien impliceert het een in principe onafhankelijke ontwikkeling van de afzonderlijke talen, nadat zich een bepaalde groep sprekers van een voorheen gezamenlijke populatie afgesplitst heeft. Dit model berust op wetmatige en niet-toevallige overeenkomsten in vooral klanken en, in het verlengde daarvan, grammaticale vormen en woorden. (Aangezien er oneindig veel meer woorden zijn dan basale klanken, komt het ook voor dat woorden die historisch helemaal niets met elkaar te maken hebben, op elkaar lijken, maar daaruit kunnen uiteraard geen historische conclusies getrokken worden.) Als gevolg van wederzijds contact van sprekers door geografische nabijheid of sociale netwerken raken afzonderlijke talen regelmatig gaandeweg weer onder de invloed van gezamenlijke ontwikkelingen, maar men kan lang niet altijd met zekerheid zeggen of een parallel uit een gezamenlijke voorloper geërfd, later ontleend of onafhankelijk ontstaan is.
Pas stelselmatige en niet-triviale overeenkomsten en verschillen maken het daarom mogelijk talen rationeel te definiëren, van elkaar te onderscheiden of in verband met elkaar te brengen (de zogenaamde classificatie) en uiteindelijk tot onderwerp te maken van een specifieke wetenschappelijke discipline. Dit geldt ook voor het Aramees: ondanks alle diversiteit door zijn lange en decentrale ontwikkeling vertoont de gezamenlijke historische oorsprong een zekere eenheid die nog steeds in bepaalde karakteristieke grammaticale verschijnselen en woorden van alle Aramese talen terugkomt. Dat is de reden om het over ‘het’ Aramees te hebben. Het begrip slaat dus primair op de taal en gaat niet gepaard met enige coherente etnische of socioculturele afbakening van een uniform Aramees volk. Desondanks speelt dat laatste als een nostalgisch ideaal in de identiteitsvorming van moderne sprekers van het Aramees een zekere rol en werd het woord ‘Aramees’ in sommige periodes ook in de even algemene zin van ‘heidens’ gebruikt. Maar dat zijn secundaire betekenissen.
Onder het overkoepelende maar alleen als historisch-linguïstische abstractie bestaande begrip Aramees hebben zich diverse termen gevestigd voor de afzonderlijke Aramese talen (of dialecten, als het in eerste instantie om regionale spreektalen zonder schrijftraditie gaat; de neutrale categorie ‘variëteit’ omvat allebei). Daarvan zijn sommige in principe helder en eenduidig, zoals ‘Syrisch’ voor de literaire standaardtaal van het Syrisch christendom of ‘Bijbels Aramees’ voor de Aramese delen van het Oude Testament. Andere daarentegen zijn ambigu, zoals ‘Joods-Aramees’, dat in feite historisch en regionaal heel verschillende taalvormen omvat. (Vroeger werd het ook ‘Chaldees’ genoemd, omdat de Chaldeeërs, de geleerden en orakelpriesters aan het Babylonische hof, volgens Daniël 2:4 Aramees spraken en het Aramees van het boek Daniël in hetzelfde schrift is overgeleverd als de overige joodse Aramese schrijftalen.) Of ze worden met wisselende chronologische afbakeningen gebruikt, zoals ‘Oudaramees’ en ‘Rijksaramees’. En weer andere zijn gewoon misleidend, zoals ‘Modern Syrisch’ voor de hedendaagse Aramese spreektalen die niet rechtstreeks uit het Syrisch zijn ontstaan. Als het erover gaat hoe een bepaald woord of een bepaalde zin in ‘het Aramees’ luidt, moet men daarom, anders dan bijvoorbeeld bij het Latijn, altijd aangeven welke periode, regio of cultuur men bedoelt.
In tegenstelling tot de hebraïstiek en de arabistiek, die oorspronkelijk ook primair op talen gericht waren maar in de loop van de twintigste eeuw steeds meer terecht zijn gekomen in de schaduw van hun nakomelingen, de oudtestamentische Bijbelexegese en de islamwetenschap, heeft zich echter geen vaste aramaïstische vaktraditie ontwikkeld.
Hulpmiddel
De zojuist geschetste terminologische pluriformiteit en de afwezigheid van andere standaarden (zoals uniforme manieren van transcriptie in het Latijnse alfabet) zijn directe gevolgen daarvan. Dat heeft aan de ene kant te maken met de grote interne verscheidenheid van het Aramees en aan de andere kant met het feit dat er nooit één doorlopende Aramese cultuur of samenleving is ontstaan waarbinnen zich de verschillende taalvormen ontplooid hebben en die voldoende coherentie heeft om een eigen academische discipline te laten opkomen. Hun onderlinge samenhang is daarom veel minder evident en alleen in een historisch perspectief zichtbaar. Om deze redenen wordt het Aramees nauwelijks als doel op zichzelf bestudeerd (al is dat, zoals hier betoogd wordt, zeer de moeite waard), maar vooral functioneel. Dat wil zeggen: als hulpmiddel om tekstuele bronnen voor verdergaande vraagstukken toegankelijk te maken. Die bronnen zijn vervolgens wel van essentieel belang voor het onderzoek naar – wetenschapshistorisch ongeveer in deze volgorde – de Bijbel, het jodendom, het oosters christendom, het Oude Nabije Oosten, de Grieks-Romeinse oudheid, minderheden van het huidige Midden-Oosten, de vroege islam en in toenemende mate ook de algemene taalwetenschap.
Aramees als brontaal speelt derhalve voor het overgrote deel van zijn bestudering een onontbeerlijke maar dienende rol in verschillende gevestigde, vooral filologisch-historisch of sociaalwetenschappelijk geprofileerde academische disciplines. Dat betekent dat er zelfs in de wetenschap weinig besef is van een algeheel belang van deze taalgroep dat de afzonderlijke vakgrenzen overstijgt. En toch moet elke verantwoorde toepassing van een taal, zoals een taalcursus, een praktische grammatica of een vertaling, geworteld zijn in niet-functioneel, fundamenteel onderzoek. Alleen dat laatste poogt namelijk tot in de diepste diepte te ontrafelen hoe het grammaticale systeem werkt, wat de woorden in teksten uit een bepaalde periode echt betekenen en welke historische omstandigheden hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de taal.
Boek: De eerste wereldtaal – Holger Gzella