In 1371 gaf de Franse koning Karel V aan Raoul de Presles de opdracht om De civitate Dei (‘De stad Gods’) van de kerkvader Augustinus in het Frans te vertalen. De koning vond dat dit werk, dat fundamenteel was voor de verhouding tussen kerk en staat in de Middeleeuwen, ook toegankelijk moest zijn voor de leden van zijn hof die het Latijn niet beheersten. Raoul de Presles voltooide zijn vertaling in 1375.
Toen Gerard Meerman in 1764 de handschriftencollectie van het Parijse Collège de Clermont kocht, trof hij daarbij een foliodeel aan met de tekst van de boeken 11 tot 22. Vijf jaar later kocht hij op een veiling in Parijs een eerste deel, eveneens folio op perkament, maar veel luxer en fraaier uitgevoerd. Dit laatste handschrift, met de tekst van de boeken 1 tot 10, werd vervaardigd in opdracht van Jacques d’Armagnac en na diens terechtstelling in 1477 voltooid in opdracht van de Franse diplomaat en kroniekschrijver Philippe de Commines. Het bevat 11 grote en 275 kleinere miniaturen. Op de eerste grote miniatuur zien we hoe de Franse koning de vertaling krijgt aangeboden.
Meerman bezat nu twee handschriften die inhoudelijk wel bij elkaar aansloten, maar niet qua uitvoering. Om ze toch tot een stel te maken, liet Meerman beide banden eraf ‘slopen’ (de woordkeuze is van boekhistoricus P.C. Boeren), waarna hij ze liet voorzien van een zogenoemde Jansenistenband, een eenvoudige, nauwelijks versierde band van leer.
Weten we toevallig hoe de oorspronkelijke band om deel één eruit heeft gezien? Ja, want het tweede deel dat bij het Haagse eerste deel hoort, is bewaard gebleven in de stadsbibliotheek in Nantes. Die band heeft houten platten die met rood fluweel zijn bekleed. Daarop zijn schelpen van zilver aangebracht die overeenkomen met de schelpen in het wapen van de familie de Commines.
~ Ewoud Sanders – Museum Meermanno
Het boek is tot en met 1 maart 2015 te zien in de tentoonstelling ‘Ik geef om jou! Naastenliefde door de eeuwen heen’ in Museum Catharijneconvent, Utrecht.