Dat sommige Belgische koningen het vaak niet zo nauw namen met de huwelijkstrouw is al lang geen geheim meer. Ook Leopold I (1790-1865), de eerste koning der Belgen, liet zich in dit domein niet onbetuigd. Zo had hij onder meer een kortstondige amourette met de Duitse actrice en operazangeres Caroline Bauer (1807-1877) en onderhield hij gedurende meer dan twintig jaar een passionele relatie met zijn minnares Arcadie Clairet (1826-1897) met wie hij twee buitenechtelijke zonen kreeg. Het verhaal:
Het begin van een liefdesverhouding
Leopold I leerde begin 1844 de toen amper achttienjarige Arcadie Clairet kennen met wie hij vrijwel onmiddellijk een verhouding begon. Hij kocht voor haar een luxueus pand in de Brusselse gemeente Sint-Joost-ten-Node. Hun relatie bleef evenwel niet lang onopgemerkt en werd in de pers uitvoerig becommentarieerd. Om de aanhoudende kritiek een halt toe te roepen, organiseerde de koning een schijnhuwelijk tussen zijn minnares en zijn stalmeester Ferdinand Meyer. In november 1849 bracht Arcadie in alle discretie in een klooster te Luik Leopold’s zoon Georg ter wereld.
Toen in het jaar daarna, in oktober 1850, Leopold’s echtgenote koningin Louise-Marie aan de gevolgen van tuberculose plots kwam te overlijden installeerde de koning kort nadien Arcadie op het kasteel van Stuyvenberg, dat zich slechts op enkele passen bevond van het koninklijk paleis te Laken. Het was op Stuyvenberg dat Leopold’s tweede buitenechtelijke zoon, Arthur, werd geboren.
Leopold’s grote frustratie
Hoewel beide jongens bij de burgerlijke stand onder de naam Meyer waren ingeschreven, zorgde Leopold ervoor dat ze op het kasteel een prinselijke opvoeding kregen. Het enige wat hen volgens hem ontbrak, was een Belgische adellijke titel. Ondanks herhaaldelijk aandringen weigerde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Alphonse Vandenpeereboom, de jongens een titel te geven. Leopold wendde zich daarop tot zijn neef Ernest II, de hertog van Saksen-Coburg en Gotha. Deze verleende aan de beide buitenechtelijke zonen van zijn oom de erfelijke titel van baron von Eppinghoven.
Ook Arcadie werd in de adelstand verheven en mocht zich voortaan barones noemen. Opnieuw gooide Vandenpeereboom echter roet in het eten door op een eerder Koninklijk Besluit te wijzen waarin bepaald werd dat buitenlandse adellijke titels in België niet erkend werden en dus geen aanleiding konden geven om deel uit te maken van de Belgische adel.
Baron Georg von Eppinghoven (1849-1904)
Georg Friedrich Ferdinand Meyer von Eppinghoven, zoals zijn naam voluit luidde, vertoefde na de dood van zijn vader Leopold enige tijd aan het hertogelijk Hof van de Coburgs en trad nadien als officier in dienst bij het Pruisisch leger. Hij bleef lange tijd vrijgezel, maar viel uiteindelijk voor de charmes van de veel jongere Anna Maria Brust, het kamermeisje van zijn moeder die de relatie afkeurde. Georg, die met Anna vrij snel drie kinderen had, wachtte tot na de dood van Arcadie om te huwen. Het koppel vestigde zich in 1901 op een landgoed in het Duitse Langenfeld. Kort daarna kwam Georg echter op amper vierenvijftigjarige leeftijd te overlijden.
Baron Arthur von Eppinghoven (1852-1940)
Christian Friedrich Arthur Meyer von Eppinghoven, zoals hij eigenlijk voluit heette, slaagde erin een succesvolle carrière uit te bouwen. Hij werd grootmaarschalk aan het Coburgse hertogelijk Hof en vleugeladjudant van de Bulgaarse koning Ferdinand I (1861-1948). In 1887 huwde hij Anna Harris, de dochter van een Britse consul. Het paar kreeg in 1894 een dochter, Louise-Marie, vernoemd naar haar doopmeter prinses Louise-Marie van België, de oudste dochter van zijn halfbroer koning Leopold II.
Na de Duitse nederlaag in 1918 keerde het tij voor de familie. Arthur verloor zijn positie aan het Coburgse Hof en bij Ferdinand I. Zonder inkomen geraakte het gezin algauw in grote financiële moeilijkheden. Noodgedwongen keerden ze begin jaren twintig terug naar België en vroegen er om hulp bij koning Albert I. Het eens zo bemiddelde huisgezin diende nu rond te komen met een bescheiden lijfrente die hen was toegekend.
Arthur kwam in november 1940 ziek en berooid te overlijden. Hij kreeg zijn laatste rustplaats op het kerkhof van Laken in een vrij eenvoudig graf dat ironisch genoeg op slechts een twintigtal meter verwijderd ligt van het imposante praalgraf dat voor zijn vader Leopold in de koninklijke crypte werd opgericht.
Na zijn dood zorgde prins-regent Karel ervoor dat de geldelijke en materiële steun aan zijn weduwe en dochter werden voortgezet.
Ook interessant: Louise, Stefanie en Clémentine: De drie dochters van Leopold II van België
Overzicht van boeken over het Belgische koningshuis