Nederland heeft in de ogen van veel opiniemakers calvinistische kenmerken. Hieronder worden onder meer deugden verstaan als hard werken, soberheid, ingetogenheid en rechtlijnigheid. Maar is Nederland eigenlijk wel calvinistisch (geweest), of gaat het hier om een achteraf aangebracht etiket? Over deze thematiek schreef historicus Peter van Dam het boek Een calvinistisch land? Religie in Nederland (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2018).
Peter van Dam is als universitair docent Globalisering, Religie en Transnationale Civil Society verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Eerder schreef hij het boek Staat van verzuiling (2011), waarin hij het concept verzuiling kritisch onder de loep nam.
Opzet van het boek
Van Dams boek behandelt de rol van het calvinisme in de Nederlandse geschiedenis over een periode van vijf eeuwen. Hij doet dit op in totaal 168 pagina’s, waardoor hij zich moet concentreren op de hoofdlijnen uit de Nederlandse kerkgeschiedenis. Vooral bepalende momenten in relatie tot het calvinisme komen aan de orde, zoals de publieke rol die de gereformeerde kerk kreeg tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), de Synode van Dordrecht (1618-1619), de veranderingen in de verhouding kerk-staat sinds de Verlichting, de periode van de organisatorische ‘verzuiling’ (een woord dat Van Dam in zijn boek zoveel mogelijk probeert te vermijden) en de ontzuiling die vanaf de jaren 1960 op gang kwam.
Waar religie doorgaans onderzocht wordt op twee manieren, namelijk de rol van instituties en het geloof van individuele mensen, kiest Peter van Dam voor religie als een maatschappelijk fenomeen en wil hij een…
“…sociale geschiedenis van religie schrijven.” (8)
De auteur onderscheidt twee confessionele tijdvakken in de vijf eeuwen kerkgeschiedenis die hij in vogelvlucht beschrijft. Ten eerste de periode 1550-1750, toen het protestantisme trachtte om zijn ‘wil’ aan de samenleving op te leggen. De Verlichting in de achttiende eeuw markeerde een omslag naar de tweede confessionele periode die Van Dam begrenst in het tijdvak 1850-1960: in deze fase trok de overheid zijn handen steeds meer van religie af en probeerden orthodoxe protestanten en katholieken samen de samenleving te vormen.
De geschiedenis van religie als maatschappelijk fenomeen
Het boek beschrijft de Nederlandse geschiedenis van religie als maatschappelijk fenomeen alleen in grote hoofdlijnen. Van Dam doet dit in deel één op een knappe manier door de belangrijkste gebeurtenissen en hoofdmomenten langs te gaan. Zo komen de internationale invloeden bij het ontstaan van de calvinistisch georiënteerde gereformeerde kerken aan bod. In de jaren 1560 en 1570 stroomden eerder gevluchte protestanten uit het Duitse Emden en uit Londen binnen, die de calvinistische leer meenamen, evenals de circa 35.000 hugenoten die naar de Republiek kwamen. De Renaissance, de Godsdienstvrede van Augsburg (1555), relatieve tolerantie ten opzichte van de islam, religieuze veranderingen onder leiders als Jean de Labadie en Balthasar Bekker, de ‘Paniek van 1734’ (toen de protestanten een katholieke opstand vreesden) en de Nijkerkse Beroeringen (1749): Van Dam slaat nauwelijks iets over.
In deel twee laat Van Dam zien hoe protestanten en katholieken steeds vaker samen optrokken om de samenleving van de kenmerken die sinds de Franse Revolutie opgang maakten, te ontdoen. En hoe de overheid, die aanvankelijk onder koning Willem I poogde religieuze eenheid af te dwingen, de handen vanaf de jaren 1840 meer en meer van de kerken af trok. Over deze omslag schrijft Van Dam:
“Juist toen Willem I en zijn medestanders het ideaal van een verlicht koninkrijk gingen uitdragen, botsten de uiteenlopende visies op geloof en burgerschap. Met name katholieken en orthodoxe protestanten verzetten zich tegen de nauwe banden tussen het verlichte landsbestuur en hun kerkelijke organisaties. Na deze periode waarin de nationale staat zich sterk mengde in religieuze zaken en de conflicten hoog opliepen, kwam in de jaren 1840 een minder dwingende visie op christelijk burgerschap op de voorgrond te staan.” (69,70)
Een land vol religieuze diversiteit
De twintigste eeuw laat een schommeling zien in de relatie tussen christendom en de maatschappij. Aanvankelijk waren het protestantisme en katholicisme stevige bolwerken met eigen organisaties en media, maar vanaf de jaren 1960 sloeg de ontzuiling toe. Van Dam beschrijft deze periode in de context van onder meer de Koude Oorlog.
Terecht legt Van Dam in zijn slotbeschouwing de vinger bij de religieuze diversiteit die Nederland kende. Hij trekt hierbij de opmerkelijke conclusie dat Nederland, als het gebied en de tijd van het kolonialisme meegerekend worden, eigenlijk pas vanaf 1949 een protestante meerderheid heeft gekend:
“Nederland was niet zozeer een protestants land vanwege de dominante aanwezigheid van het protestantisme, maar vanwege de dominante aanwezigheid van het protestantisme in een land vol religieuze diversiteit.” (150)
Open vragen
Hoe knap de samenvatting van vijf eeuwen calvinisme ook is, Van Dam laat veel vragen open. Nadat ik het boek dichtklapte, bekroop mij het gevoel dat ik een beetje misleid was door de titel van het boek: Een calvinistisch land? Religie in Nederland.
Afgaande op de titel verwacht je een boek dat de diepte ingaat en voortborduurt op het historisch debat dat al decennia gevoerd wordt. Een historicus die dit eerder en zeer diepgravend deed, was G.J. Schutte in diens oratie Het calvinistisch Nederland. Mythe en werkelijkheid (1988, in 2000 in uitgebreidere versie als boek verschenen). Van Dam gaat het debat met Schutte echter totaal niet aan en plaatst diens stelling dat Nederland toch minder calvinistisch was dan wel is verondersteld, niet in de context van de historiografie. Hierdoor blijven tal van relevante vragen liggen. Om enkele voorbeelden te noemen:
- Kan calvinisme los van zijn religieuze inhoud gedefinieerd worden als een maatschappelijk verschijnsel? En zo ja, wat betekent het calvinisme dan als maatschappelijk verschijnsel? Welke stereotypen en karaktereigenschappen worden bedoeld als de term ‘calvinistisch Nederland’ gebezigd wordt?
- Wat heeft de these van Max Weber – over de relatie tussen het protestantisme en economische groei – over de interpretatie van het calvinisme te zeggen?
- Hoe en door wie is de beeldvorming van Nederland als calvinistisch land de wereld in geholpen? En waarom sloeg deze betiteling aan?
- Hoe veranderde de inhoud van de term ‘calvinistisch’ in de loop der tijd, van positief tot pejoratief en/of vice versa? Hoe kan het dat het calvinisme sinds de jaren 1960 meer en meer een synoniem werd van begrippen als gierigheid, strengheid en benepenheid?
Natuurlijk, de antwoorden op bovenstaande vragen zijn al grotendeels gegeven door historicus G.J. Schutte. Maar als je jezelf serieus in het debat wilt mengen, kunnen de genoemde vragen/thema’s niet verzwegen worden. Van Dams boek, hoe knap geschreven ook, blijft hierdoor te oppervlakkig van inhoud om echt iets bij te dragen aan het historisch debat over de betekenis van het calvinisme in relatie tot ‘de’ Nederlandse volksaard.
Ten slotte: de discussie die Peter van Dam aanzwengelt is al bijna zeventig jaar oud. Het was de historicus Johan Huizinga die al in 1941 – en niet als eerste – de volgende constatering deed over de bewering dat Nederland in de zeventiende eeuw een calvinistisch land geweest zou zijn:
“De vreemdeling, die van onze geschiedenis kennis nemen wil, gaat meestal uit van de meening, dat de Republiek onbetwist een Calvinistische staat in een Calvinistisch land is geweest. Wij Nederlanders weten wel beter…” [zie: Huizinga’s ‘Nederland’s beschaving in de zeventiende eeuw. Een schets‘ in Verzamelde Werken deel II (Haarlem 1948) 451]
Boek: Een calvinistisch land? – Peter van Dam