Er schijnen twee levensfasen te zijn waarin mensen belangstelling hebben voor het verleden. De eerste is als we jong zijn, want dan zijn verhalen over vroeger vreemd en spannend. Vraag een achtjarige wat zijn/haar favoriete schoolvak is en het antwoord is geschiedenis. De tweede fase begint na je veertigste of vijftigste. Historici zeggen weleens dat dit is omdat mensen dan zelf een beetje geschiedenis beginnen te krijgen. De latere belangstelling is dan minder gericht op het vreemde en spannende, maar vloeit voort uit je herinnering. Dat dorp van toen, het is voorbij.
Dit was natuurlijk psychologie van de kouwe grond, maar het zou verklaren waarom ik pas de laatste jaren belangstelling krijg voor de geschiedenis van Apeldoorn, hoewel ik er toch ben opgegroeid en historicus ben geworden. Hoe dat ook zij: het kwam goed uit dat ik maandagmiddag, toen ik mijn krant ging kopen, bij de plaatselijke boekhandel Nawijn & Polak de Canon van Apeldoorn zag liggen, het net verschenen boek dat Sander Hurenkamp wijdde aan de geschiedenis van zijn geboorteplaats.
Geschiedenis in canonvorm
Hurenkamp laat geen twijfel bestaan over zijn doel. Apeldoorn mag dan betrekkelijk recent zijn uitgegroeid tot een echte stad, dat wil niet zeggen dat het geen verleden heeft. Die geschiedenis kun je vanzelfsprekend presenteren in de vorm van vijftig vensters, ongeveer zoals de canon van de Commissie Van Oostrom, maar je moet ook context bieden.
En dat doet Hurenkamp. Hij presenteert het grotere verhaal in tussenhoofdstukken, verwijst voortdurend heen en weer en biedt daardoor iets dat misschien minder een canon van Apeldoorn is dan een geschiedenis van Apeldoorn in canonvorm. Dit contextualiseren verraadt dat Hurenkamp werkzaam is in het onderwijs – hij doceert geschiedenis op mijn oude school – en je merkt het ook aan het feit dat hij niet te beroerd is dingen nog even te herhalen.
De onderwijspraktijk is ook te herkennen in Hurenkamps onderwerpkeuze, die altijd valt te herleiden tot plekken waar je naartoe kunt gaan. Dat betekent dat bijvoorbeeld de Willem III-kazerne ontbreekt, hoewel de staf van het Eerste Legerkorps bepaald niet onbelangrijk is geweest voor Apeldoorn. De kazerne is echter nog in gebruik, dus ik snap dat Hurenkamp zoiets achterwege laat. Hij kan er met zijn leerlingen niet naartoe. Valide keuze.
De vroegste geschiedenis
Met drie vensters voor de Prehistorie zet Hurenkamp dat tijdvak beter neer dan Van Oostrom deed in zijn canon. Het ontstaan van de Veluwe, de Veluwse Trechterbekercultuur (die zich, anders dan de Drentse, niet kenmerkt door hunebedden) en de grafheuvels uit de Brons- en IJzertijd zijn belangrijke onderwerpen. Voor mij nieuw was dat er ook in Apeldoorn zélf grafheuvels zijn gevonden, die nota bene gebruikt zijn geweest door crossende mountainbikers. De Romeinse tijd in Apeldoorn, hoewel archeologisch gedocumenteerd, is een hoofdstuk dat nog geschreven moet worden.
De eigenlijke geschiedenis begint later en Hurenkamp gaat uitgebreid in op de winning van ijzer uit klapperstenen, die de Veluwe in de Vroege Middeleeuwen tot een heuse industriezone maakte, waarvan de houtskoolbranders bij Uddel – ik heb ze nog gekend – de erfgenamen zijn geweest. Hurenkamp besteedt veel ruimte aan de archeoloog Jaap Moerman, die aantoonde hoe belangrijk de ijzernijverheid was geweest. Zijn vondsten vormen de kern van de collectie van het huidige museum CODA. De burcht bij het Uddelermeer waarover ik al eens blogde zou kunnen zijn gebouwd om de ijzerwinning te beschermen tegen de Vikingen.
We lezen over de oudste vermeldingen van de marca Appoldro (792 of 793), van de Uttiloch (Uddel), Hasle (Assel) en Burlohe (Hoog Buurloo). Het Herenhul komt aan de orde, de plek waar de graven en hertogen van Gelre rechtszaken in hoger beroep behandelden. Ik heb nooit helemaal begrepen waarom dat niet gebeurde in een van de vier hoofdsteden van Gelre; wellicht was het rechtscentrum ouder dan het graafschap.
Dorp op de Veluwe
Rond het midden van de dertiende eeuw wordt het eigenlijke Apeldoorn tastbaar: de Mariakerk, die ooit stond op het huidige Raadhuisplein. De watermolens en de sprengen (gegraven beken) komen aan bod, de herkomst van het Apeldoornse gemeentewapen, de Reformatie. Toen de dorpskerk voor het eerst voor de protestantse eredienst in gebruik werd genomen, joeg de katholiek gebleven bevolking, die uit protest buiten de kerk stond te joelen, een loeiend kalf het godshuis binnen. Niet veel later werd het dorp protestants. Dat in Apeldoorn meer kerken dan kroegen zijn is inmiddels niet meer waar.
Enfin, de papiermolens, de plundering van Apeldoorn tijdens de Tachtigjarige Oorlog en paleis Het Loo passeren de revue; de populaire Lodewijk Napoleon komt aan bod; ik leerde wat admiraal Van Kinsbergen verbond met Apeldoorn.
Stad in opkomst
Dat waren de eerste negentien vensters uit Hurenkamps canon. De andere eenendertig zijn gewijd aan de negentiende en twintigste eeuw, toen Apeldoorn een stad werd. Het is alleen maar logisch dat het zwaartepunt in het boek hier ligt. Hurenkamp behandelt de industrialisering door hoofdstukjes over het Apeldoorns Kanaal, de gasfabriek, de spoorlijn, de bedrijven Talens, Sparta en Zwitsal en ook de Apeldoornse Jugendstil. Wilhelm Röntgen komt wat later in het boek aan de orde maar ontbreekt niet; Radio Kootwijk staat vermeld; vijf vensters documenteren de Duitse Bezetting – inclusief de ontruiming van het Apeldoornsche Bos.
Van de naoorlogse vensters noem ik de rijksgebouwen: Apeldoorn moest een dependance worden van Den Haag en dit vormde een boost voor de stedelijke ontwikkeling. De wijk waar ik opgroeide, Zevenhuizen, was een van de uitbreidingen die noodzakelijk werden om de ambtelijke diensten te huisvesten. TNO en Philips volgden. (Het Eerste Legerkorps had hier dus wel een hoofdstukje mogen hebben.)
Rock Around The Clock
Grappig zijn Hurenkamps beschrijvingen van het christelijke verzet tegen de komst van een schouwburg en de rellen toen burgemeester Des Tombe de voorstelling van Rock Around The Clock verbood. Het blijft helaas niet grappig: de aanslag op de koninklijke familie, alweer elf jaar geleden, vormt het feitelijke einde van het boek.
Ik ben erg blij met de Canon van Apeldoorn. Apeldoorn is teveel een kunstmatige schepping van de naoorlogse ruimtelijke ordening om tot de verbeelding te spreken, en de gemeente lijdt aan een minderwaardigheidscomplex, maar het Veluwse verleden is interessant. Dat zeg ik niet alleen als het kleine jongetje dat naar het Trechterbeker-aardewerk stond te kijken in voormalig Museum Moerman, maar ook als vijftiger die ziet dat dat dorp van toen voorbij is.
Ook interessant: Vroegmiddeleeuwse ijzerwinning op de Veluwe