Charles de Gaulle onderhield weinig vriendschappen. Het ging hem om de staat, om Frankrijk, la grande nation. Een van de weinige medewerkers met wie het ook persoonlijk klikte was Georges Pompidou, die de generaal oprecht bewonderde. Na twintig jaar eindigde met de werkrelatie ook de persoonlijke band. Hoe kon het zover komen?
Vertrouwensman (1944-1958)
De goede band is des te opmerkelijker, aangezien Pompidou pas na de bevrijding van Parijs, augustus 1944, in dienst trad bij de generaal. Een studievriend introduceerde hem. De Gaulle, hoofd van de voorlopige regering, had bekwame mensen nodig. Bij voorkeur met kennis van het binnenland – de Vrije Fransen hadden de oorlog van buitenaf gevoerd. De academisch begaafde Pompidou viel op. De Gaulle: “Pompidou heeft een heldere geest.” De twee deelden een belangstelling voor de letteren (geschiedenis, literatuur).
Begin 1946 trad De Gaulle af als premier, vooral uit ongenoegen over de terugkeer van de vooroorlogse politieke gebruiken. Pompidou hield hij in de buurt: die beheerde de stichting die de generaal oprichtte ter nagedachtenis van zijn overleden jongste dochter Anne (geestelijk en lichamelijk gehandicapt). De Gaulle vertrouwde hem ook zijn testament toe.
In 1947 richtte De Gaulle alsnog een politieke partij op: Rassemblement du peuple français (‘Vereniging van het Franse Volk’, RPF). Pompidou werd kabinetschef. Een zure appel voor oudgedienden die zich met gevaar voor eigen leven hadden aangesloten bij de Vrije Fransen. Pompidou zat niet eens bij het verzet.
Na een electorale dreun voor de RPF in 1953 trok de generaal zich terug in Colombey-les-Deux-Églises, vijfhonderd kilometer van Parijs. Aanvankelijk reed Pompidou nog regelmatig op en neer om de generaal op te monteren (lees: hem te horen klagen).
1958-1962: ‘man in de schaduw’ van De Gaulle
In 1954 begon de Algerijnse oorlog. Frankrijk beschouwde Algerije niet als kolonie, maar als overzees landsdeel. Dit maakte eventuele onafhankelijkheid moeilijk te verkroppen. Het conflict dreigde een burgeroorlog te worden. In 1958 liepen de spanningen zo hoog op, dat De Gaulle voor een half jaar tot premier werd benoemd. De redder des vaderlands tijdens de Tweede Wereldoorlog leek de enige met voldoende charisma om de boel bij elkaar te houden.
Pompidou werd opnieuw kabinetschef. Hij droeg bij aan het ontwerp van een nieuwe grondwet, per referendum aangenomen (met meer dan 80% van de temmen). Voortaan zou de direct gekozen president de meeste bevoegdheden hebben – het begin van de Vijfde Republiek.
Januari 1959 werd De Gaulle geïnstalleerd als president. Onderweg naar de inauguratieplechtigheid zat Pompidou naast hem in de auto. Premier werd Michel Debré (1912-1996). Die bood Pompidou het ministerie van Financiën aan, waar hij niet op inging. Februari 1961 werd hem een geheime diplomatieke missie toevertrouwd. In Zwitserland begonnen onderhandelingen met de voorlopige Algerijnse regering.
Premier vanaf 1962
In 1962, na het einde van de Algerijnse oorlog, werd Pompidou alsnog premier. De verhoudingen tussen president en premier in het nieuwe bestel was niet officieel geregeld. De Gaulle leek aan te nemen dat premiers zijn wil zouden uitvoeren, net als andere ministers.
Pompidou was trouw aan de president, maar hield ook vast aan zijn eigen principes. Toen een bij een couppoging betrokken generaal ter dood veroordeeld werd, behoorde hij tot de ministers die wilden dat de president dit omzette in gevangenisstraf. Hij dreigde met opstappen. Blijvend verschil van mening was er omtrent de modernisering van de economie. De twee waren het eens over de noodzaak, niet over de manier waarop die modernisering moest plaatsvinden. De Gaulle streefde naar evenwicht tussen werknemers en werkgevers, Pompidou was op de hand van de werkgevers.
Opvolger?
De Gaulle was 68 toen hij president werd. Een termijn duurde zeven jaar. Zijn echtgenote Yvonne vond één termijn voldoende. In 1965 vroeg men zich af of hij zich wel herkiesbaar zou stellen. In de loop van het jaar ging Pompidou vermoeden van niet, en hield hij er rekening mee dat hij de opvolger zou zijn. De verkiezing zou in december plaatsvinden. Pas op 4 november (dag van Sint Charles) maakte De Gaulle in een tv-toespraak zijn kandidatuur bekend. Een teleurstelling voor Pompidou.
Op zijn beurt was De Gaulle teleurgesteld dat hij niet ineens verkozen werd, maar het in een tweede ronde moest opnemen tegen de socialist François Mitterand. Hij overwoog zelfs zich terug te trekken. Pompidou haalde hem niet alleen over door te gaan, maar ook om een reeks tv-interviews te geven. Hierin liet de president een scherpe, maar ook onverwacht menselijke en humoristische kant van zichzelf zien, wat bijdroeg aan zijn herverkiezing.
Mei ‘68
De Gaulle werd in 1966 opnieuw president, Pompidou opnieuw premier. Maar de houding van de laatste veranderde. Hij bleef de president respecteren, maar zag zichzelf steeds meer als de toekomst van de gaullistische beweging. Hij werd autoritairder.
De twee mannen reageerden verschillend op de studentenrevolte van mei 1968. De Gaulle wilde, als een generaal, eerst de orde herstellen. Pompidou was gematigder en erkende dat de tijden veranderden. Toen stakende arbeiders de kant van de studenten kozen, vreesde De Gaulle revolutie. Pompidou zag dit als een gelegenheidscoalitie. Die speelde hij uit elkaar door in een sociaal overleg toe te geven aan de vakbonden.
Na die meimaand wilde de president om steun vragen via een referendum. De premier overtuigde hem vervroegde parlementsverkiezingen uit de schrijven. De kiezers bleken op hand van de president.
Pompidou kon premier blijven. Die voelde zich uitgeput. Daarom vroeg hij twee weken bedenktijd. Uiteindelijk besloot hij toch aan te blijven. Toen hij dit meedeelde, bleek de president al een nieuwe premier te hebben, buitenlandminister Maurice Couve de Murville (1907-1999).
Roddelpers
Oktober 1968 werd een lijk aangetroffen op een vuilnisbelt. Het betrof een ex-crimineel, die lijfwacht was van filmster Alain Delon. Dit vestigde de aandacht van de sensatiepers op diens wilde feestjes. Een roddelblad suggereerde dat die ook bezocht werden door de echtgenote van Pompidou. Dat was niet waar, maar beschadigde wel de goede naam van de Pompidous.
De Gaulle hechtte geen waarde aan de geruchten. Hij nam aan dat die vanzelf zouden overwaaien. Hij hield zich er verder buiten, conform zijn opvatting dat een president boven trivialiteiten hoorde te staan. Pompidou nam het hem kwalijk dat hij niet ingreep, zelfs niet na een heimelijk gesprek. Voor een beter begrip: de Franse geheime dienst kan directe bevelen van het staatshoofd uitvoeren, ook als het privékwesties betreft. Zo hield de dienst het bestaan van een buitenechtelijke dochter van president Mitterand (1981-1995) lang uit de openbaarheid.
De breuk
Na al die jaren trouwe dienst was voor Pompidou nu de maat vol. Januari 1969 werd hij geïnterviewd in Rome, waar hij met zijn vrouw op vakantie was. Volgens hem was het geen geheim dat hij kandidaat was bij volgende presidentsverkiezingen. Menig gaullist zag dit als aanval op het gezag van De Gaulle.
Voor 27 april schreef de president een referendum uit, over decentralisering en de hervorming van de senaat. Geen thema’s die speelden bij de bevolking, terwijl het voorstel hoogstwaarschijnlijk zou worden weggestemd. Zijn adviseurs snapten niet waarom hij dit referendum uitschreef, of waarom hij zijn lot aan de uitslag verbond. Het voorstel werd verworpen. De volgende dag trad De Gaulle per direct af. Er is gespeculeerd dat hij het zat was en bewust aanstuurde op een eervolle uitweg.
Bij wegvallen van de president neemt in Frankrijk de voorzitter van de senaat de functie van staatshoofd waar, tot een nieuwgekozen president wordt geïnstalleerd. De Gaulle wilde niet betrokken zijn bij de keuze van zijn opvolger. Op 10 mei vertrokken hij en zijn vrouw op vakantie naar Ierland, om pas na de verkiezingen terug te keren. Pompidou werd verkozen.
Nadien spraken ze elkaar niet meer. De Gaulle hield het erop dat het presidentschap gescheiden moest zijn van de privépersoon. Hij trok zich terug uit de openbaarheid. Zelfs voor de nieuwe president zou hij zijn telefoon niet opgenomen hebben.
November 1970 overleed de generaal. Een staatsbegrafenis had hij altijd geweigerd. Wel was er een kerkelijke uitvaart in zijn woonplaats, Colombey-les-Deux-Églises. Zijn weduwe liet de kist afsluiten voordat president Pompidou arriveerde.