De bastaard van Duvenvoorde
Willem Snicrieme of Snickerieme was een buitenechtelijke zoon van Filips van Duvenvoorde, een telg uit de adellijke familie Van Wassenaar. Filips was hoveling van zowel Floris V als van Jan I, Jan II en, even, Willem III en werd door hen ingezet als diplomaat en onderhandelaar. De bastaard moet rond 1290 geboren zijn, maar waar dat plaatsvond en wie zijn moeder was is nooit bekend geworden. Al zijn er natuurlijk diverse mogelijkheden geopperd. Bewijzen zijn echter niet meer te leveren.
Dat hij na de dood van zijn biologische vader (vóór mei 1309) op straat stond, is onwaarschijnlijk; hij wordt wel eens gekarakteriseerd als straatarm omdat hij als bastaard niet kon erven. Dat valt te betwijfelen. Het familiebezit zal wel naar de wettige kinderen zijn gegaan, zeker naar zijn halfbroer Jan van Polanen, maar hij kon wel geld en geldlenen erven of verkrijgen, bijvoorbeeld tienden (de opbrengst van land en vee). Zijn oom Dirk van den Wale, een broer van zijn vader, beleende hem samen met diens eigen bastaarden in ieder geval al in 1311 met de tiende van De Lier. In het Westland, waar die heerlijkheid lag en ligt, en in Delfland hadden de Duvenvoordes, en later de Polanens, hun belangrijkste bezittingen. Hieruit blijkt dat er voor hem werd gezorgd. Er zijn in ieder geval geen bewijzen dat hij arm was. De nadruk op de simpele start van zijn leven zal eerder ingegeven zijn door zijn latere welstand: men maakte er dus een romantisch rags to riches verhaal van.
Bovendien was hij in 1308 al achttien en een volwassen man, die waarschijnlijk degelijk was opgevoed door zijn adellijke vader en oom. Bastaarden van edelen werden regelmatig grootgebracht in het huis van hun echte vader zonder dat dat tot ongemakkelijke situaties binnen de familie leidde. Wat hij voor zijn achttiende deed, is niet bekend, maar dat hij de gewone adellijke jongensopleiding kreeg is waarschijnlijk. Misschien wel bij zijn oom. Het feit dat hij aan het hof ging werken, duidt er niet op dat hij van de straat was geplukt. In 1311 wordt hij voor het eerst genoemd als knaap van de kamer van graaf Willem III. De al genoemde Dirk van den Wale was waarschijnlijk degene die hem aan het grafelijk hof introduceerde. Dirk had een hoge functie aan het grafelijk huis in Die Haghe (dus het Binnenhof). Hij was er meesterknaap en zal zijn neef een plaatsje als dienaar aan het hof hebben bezorgd.
Hij beviel waarschijnlijk goed, want in 1317 werd hij bevorderd tot kamerling, de baas over de knapen van de kamer. Dat was een eervolle en verantwoordelijke baan dicht bij de graaf, waaronder onder meer het beheer van diens geldkist en kostbaarheden vielen. Willem kreeg daarbij het grootzegel van graaf Willem III dat hij in Holland gebruikte, in een apart koffertje, onder zijn hoede. Hij functioneerde zelfs als zegelaar als de graaf afwezig was en aan een oorkonde toch het grootzegel moest worden gehangen.
Hoe lang hij de bijnaam Snickerieme voerde, is niet bekend: de naam komt zelden in de bronnen voor. Omstreeks 1317 zal die nogal geringschattende naam zijn vervangen door Van Duvenvoorde. Zo zou hij tot zijn dood blijven heten.
Als kamerling maakte hij vanaf 1318-19 deel uit van de grafelijke raad, want veel van wat de graaf wilde en de raad van edelen besliste, moest hij bekostigen uit de ‘schatkist’. In 1325 werd hij kamerling voor het leven, een hele eer en tamelijk ongewoon in deze streken. Bovendien werd hij begin augustus 1328 tot ridder geslagen. Niet zijn Hollandse heer ridderde hem, maar hertog Jan III van Brabant, met wie hij ook op goede voet stond. Hij had namelijk nogal wat Brabantse bezittingen vergaard. Hij fungeerde daarvoor als leenman van de hertog, zoals hij dat voor de graaf was voor zijn Hollandse bezit. Kort daarna vocht hij met graaf Willem in de Slag bij Kassel. Als klap op de vuurpijl wettigde de Duitse keizer Lodewijk IV de Beijer hem in 1329. Bastaard af dus… In dat jaar bereikte hij het toppunt van zijn loopbaan. In 1326 was Willem, toen ruim 35 jaar oud, ook nog getrouwd met een vrouw van oude, maar verarmde adel: Heilwig van Vianen.
In de jaren twintig was graaf Willem bezig zijn grenzen met Brabant en Gelre, maar ook die met het Nedersticht, te versterken. Hij begiftigde Duvenvoorde bijvoorbeeld met het schoutambacht van het grensstadje Geertruidenberg, met als verplichting dat hij uit eigen middelen een burcht in en een verdedigingswal om het stadje zou bouwen. Het kasteel werd in latere jaren een geliefde pleisterplaats van het grafelijke gesinde.
Aanvankelijk kreeg Willem van Duvenvoorde zijn Hollandse bezittingen dus van de graaf zelf, als dank voor zijn trouwe dienst. Al snel had hij door een strak beheer en de opbrengsten van de ontginningen van woeste gronden, met name venen, een flink kapitaal vergaard. Dat gebruikte hij om land, heerlijkheden en rechten van edelen die grote schulden hadden te kopen of te pachten en die van zowel de graaf als de hertog in leen te krijgen. Zo wist hij, samen met zijn eveneens aan het hof opererende halfbroer Jan I van Polanen, een groot bezit op te bouwen. Hij moet daarnaast als grafelijk geldschieter hebben gefunctioneerd.
Inmiddels had hij in de zuidelijke Grote Waard, ten zuiden van de Maas, diverse tienden en (delen van) heerlijkheden gekocht, en moergronden (veengebieden) aangeschaft en ontgonnen. Dat deed hij ook in het aangrenzende land van Altena en aanpalende Brabantse gebieden. Met name Oosterhout, op de Hollands-Brabantse grens, was een goede koop. Willem van Duvenvoorde liet het huis te Strijen (genoemd naar de vorige eigenaar) verbouwen tot een luxe kasteel. Tot zijn dood bleef dit zijn meest geliefde residentie. Zijn bezit in Brabant bracht hem als leenman van de hertog in een lastige positie toen deze in de jaren 1332-34 van meerdere kanten werd bedreigd door zijn buren, onder wie Willems andere heer, de graaf van Holland. Met de hertog sprak hij af dat deze niet vanuit Oosterhout zou worden aangevallen. Dat werd de basis van een verdrag tussen de graaf en de hertog dat, ondanks spanningen rond Brabant, bleef bestaan. Hij wist daarna ook nog de heerlijkheid en stad Breda aan te kopen. Later zou Jan II van Polanen, zijn neef, al die bezittingen van de Brabantse hertog in leen krijgen, maar Willem bleef tot zijn dood het vruchtgebruik houden.
Ook in de Hollands-Utrechtse grensstreek, in Amstelland en het land van Woerden, verzamelde hij goederen. Hij kreeg via zijn vrouw Heilwig van Vianen, vanwege de grote schulden van haar vader, de stad van die naam en het omliggende gebied in pand. Hij trok dat Stichtse stadje binnen de Hollandse invloedssfeer, en dat bleef zo tot Heilwigs dood in 1351.
Na de dood van de graaf verkeerde Willem van Duvenvoorde minder aan het Hollands-Henegouwse hof en hij trok zich terug op zijn Brabantse bezittingen. Toen de twisten om de opvolging van graaf Willem IV losbarstten, sloot hij zich niet actief aan bij een van de partijen, al neigde hij ernaar de Hoeken te steunen. Op 12 augustus 1353 overleed hij in het huis te Boutershem, een van zijn Brabantse bezittingen, even oostelijk van Leuven.
Boek: Hoogtij van Holland. Het graafschap in de veertiende eeuw