Begin zeventiende eeuw vestigden de Brigittinen zich in Brussel. De naam van deze religieuze orde verwijst naar hun eerste abdis, de heilige Birgitta van Zweden (1303-1373). De congregatie die officieel “Ordo Sancti Salvatoris” ofwel de “Orde van de Heilige Zaligmaker” heet, werd reeds in 1370 door Paus Urbanus V (1310-1370) nog voor zijn dood erkend. Ongewoon vroeg werd Birgitta al in 1391 heilig verklaard door Paus Bonifacius IX (1356-1404). In 1999 verhief Paus Johannes Paulus II (1920-2005) haar samen met twee andere heiligen, Catherina van Sienna en Theresia Benedicta van het Kruis, tot patrones van Europa.
Bloei en gedachtegoed van de Orde
Het eerste Brigittinenklooster werd al gesticht medio veertiende eeuw. Al vlug verspreidde de Orde zich over heel Europa. Vaak waren het dubbelkloosters, maar toen in de zestiende eeuw met het Concilie van Trente (1545-1563) deze vorm van cohabitatie tussen mannelijke en vrouwelijke religieuzen ter discussie werd gesteld, verkoos de congregatie de voorkeur te geven aan kloosterzusters, waarna de mannelijke tak vrijwel verdween.
De Brigittinen spitsten zich als contemplatieve kloosterorde niet zozeer toe op armen- of ziekenzorg, maar waren meer begaan met het zielenheil van gelovigen en zondaars. Bezinning over het lijden van Christus, de hoop op verlossing en gebed namen dan ook een centrale plaats in bij de belijdenis van hun geloof. Deze devotie voor de Messiasfiguur als Verlosser concretiseert zich eveneens in de kledij die ze aanhadden. Gehuld in een grijsachtig habijt dragen ze op een zwarte hoofdtooi een witte linnen band waarop vijf rode stippen zijn aangebracht, verwijzend naar de vijf kruiswonden van Christus.
Een nieuwe verblijfplaats
In 1623 verkreeg de toenmalige abdis van het Brigittinenklooster in Dendermonde, Barbara Tasse, toestemming van aartshertogin Isabella (1566-1633) en aartsbisschop van Mechelen, Jacobus Boonen (1573-1655), om zich samen met zes medezusters in Brussel te vestigen. Twee jaar later lieten ze er al een eerste klooster bouwen. Een tweede monasterium, ditmaal samen met een kapelkerk, volgde in 1652. De bouw ervan wordt toegeschreven aan de Brusselse architect Leonard Van Heil (1605-ca.1664). Vrij snel genoot het klooster groot aanzien. Heel wat gegoede burgers en zelfs aristocraten lieten er zich begraven, zo ook Lord Thomas Bruce, graaf van Ailesbury en Elgin (zie ook: De Minerva fontein, een apart verhaal).
In 1695 werd Brussel op bevel van de Franse koning Lodewijk XIV door de troepen van maarschalk de Villeroy met artilleriegeschut onder vuur genomen. Het kloostercomplex werd evenwel slechts oppervlakkig beschadigd.
De kapel onder de loep
De éénbeukige kapelkerk valt op door haar eerder smalle voorgevel. Ze werd afwisselend opgetrokken in witte zandsteen en rode baksteen. Onderaan schragen vier dorische pilasters een breed horizontaal lijstwerk. De centrale toegangsdeur met bovenaan een dubbele oculus is versierd met voluten en sierlijke festoenen. Boven het fronton is een rij van vier ionische zuilen te zien, met in het midden een groot raam dat voor de nodige lichtinval zorgt. Links en rechts ervan friezen en nissen voor vuurpotten of vlamvazen. Een typische barokke dakbekroning rond het geheel af.
Verval en herbestemming
In 1784 verbood keizer Jozef II (1741-1790) per edict de contemplatieve orden. Verdere erediensten in de kapel konden niet meer doorgaan en de religieuzen verlieten kort nadien noodgedwongen Brussel. De Brigittinenkapel raakte in verval en werd in de daarop volgende jaren achtereenvolgens gebruikt als schoolgebouw, pandjeshuis, gevangenis, militaire apotheek, overdekte marktplaats en opslagruimte voor biervaten. Nadat in 1953 het gebouw werd beschermd door de dienst Monumenten en Landschappen, vond in de jaren zestig van vorige eeuw een ingrijpende restauratie plaats door architect Jean Rombaux (1901-1979). Op de kapel na werd het hele complex afgebroken. In 1982 werden opnieuw verbeteringswerken uitgevoerd waarna de kapel als tentoonstellingsruimte en spektakelzaal voor dans en theater werd opengesteld.
Video over de Brigittinenkapel
Begin eenentwintigste eeuw volgden alweer nieuwe uitbreidingswerken, ditmaal door Andrea Bruno (1931) een Italiaanse architect gespecialiseerd in de restauratie en herbestemming van historische panden. Hij creëerde naast de bestaande vroegere kloosterkapel een moderne uitbreiding. Beide constructies zijn gescheiden door een glazen tussenruimte waarin zich zowel een trappartij als een liftverbinding bevindt. Andrea Bruno wist op die wijze hedendaagse materialen zoals beton, staal en glas op harmonieuze wijze te combineren met de bestaande oude structuren.