Dark
Light

De eerste ‘ketters’ in Europa (ca. 1000)

De katharen – Tussen werkelijkheid en fictie
15 minuten leestijd
Franciscaanse broeders zijn getuige van het kathaarse consolamentum. Tweede helft van de dertiende eeuw, Bibliothèque nationale de France.
Franciscaanse broeders zijn getuige van het kathaarse consolamentum. Tweede helft van de dertiende eeuw, Bibliothèque nationale de France.
Over de Katharen is al veel gepubliceerd. Veel publicaties komen echter uit (pseudo)esoterische hoek en kunnen de historische toets der kritiek niet doorstaan. In De Katharen. Tussen werkelijkheid en fictie (AUP, 2017) probeert John van Schaik het kaf van het koren te scheiden en het echte verhaal van de Katharen te beschrijven. Hij bestudeerde hiervoor de kathaarse bronnen en onderzocht de Latijnse teksten van hun middeleeuwse tegenstanders. Op Historiek publiceren we het boeiende eerste hoofdstuk van zijn boek, over de eerste ketters in Europa:


Het begin,
ketters van ca. 1000 tot ca. 1150

Rond het jaar 1000 verschijnen er berichten over ketters in Europa. Dat is nieuw, in de eeuwen daarvoor horen we zelden over ketters. In kronieken, brieven en verslagen van ondervragingen worden de ketters soms manicheeërs genoemd. Na 1050 neemt het aantal berichten af, om na 1100 weer toe te nemen. Waar komen die ketters opeens vandaan? Is er aanleiding om hen van manichese praktijken te verdenken?

Probati sunt esse manichei

Probati sunt esse manichei – het werd bewezen dat zij manicheeërs zijn, schrijft de monnik Adamar van Chabannes (998-1034) in 1022, als hij hoort over een groep vrome lieden die zich onorthodox gedragen. Adamar is al een tijdje in angstige afwachting van de tekenen die het eind der tijden aankondigen. De duizend jaar zijn immers voorbij – de duivel moet losgelaten worden, zo weten de monniken. Ze hebben de Apocalyps van Johannes goed gelezen. Voor Adamar is het dan al snel duidelijk: die ketters zijn handlangers van de antichrist en zijn een teken dat de eindtijd ophanden is. Die ketters zijn valse profeten, die een vals christendom verkondigen. Waarschuwt Christus daar zelf immers al niet voor, verwijzend naar de eindtijd (Mattheüs 7:15-23)? Wolven in schaapskleren, die doen alsof ze goede christenen zijn. Maar in werkelijkheid zijn het ketters. Manicheeërs dus!

Dat deze ketters manicheeërs moeten zijn heeft Adamar ontleend aan de kerkvader Augustinus (354-430), die als gezaghebbendste autoriteit in de Middeleeuwen goed wordt gelezen in de kloosters. Augustinus heeft zeer veel over en tegen de manicheeërs geschreven. En hij weet waarover hij schrijft, want voordat hij zich tot het katholieke christendom bekeerde is hij zelf tien jaar lang een manicheeër geweest. Het manicheïsme is ook christelijk, maar van een andere ‘soort’ dan het katholieke christendom. Zo lezen de arme monniken in De haeresibus (Over de ketters) van Augustinus dat de manicheeërs allerlei enge en vreemde dingen doen. Ze lezen dat de manicheeërs jonge meisjes verleiden. Alleen al de gedachte daaraan is gevaarlijk, weten de monniken uit eigen ervaring. Daar steekt de duivel achter. Adamar heeft bovendien eerder al eens geruchten opgevangen van groepen christenen die – o, huiver – het huwelijkssacrament afwijzen en – God betere het – de kinderdoop. Allemaal ketters dus. En dus – indachtig Augustinus – moeten dat wel allemaal manicheeërs zijn. Overal in Frankrijk duiken deze handlangers van de antichrist op, een teken dat de eindtijd ophanden is. Voor Adamar is het een uitgemaakte zaak, maar het valt nog te bezien of hij van achter de kloostermuren de gebeurtenissen in zijn tijd werkelijk zo goed heeft weten te analyseren.

Alexius
Alexius
Eén ding heeft Adamar in ieder geval goed gezien, iets wat hem ook moeilijk had kunnen ontgaan. Er is een religieuze hervormingsbeweging ingezet, er is een revolutie aan de gang die door heel christelijk Europa trekt. Adamar en veel andere geestelijken zijn helemaal niet blij met die hervormingsbeweging. Ze vinden het een gevaarlijke ontwikkeling. De hervorming is namelijk tegen de clerus gericht is en de belangrijkste drijvende kracht wordt gevormd door leken. Gewone mannen en vrouwen zijn zich gaan verdiepen in hun geloof en zijn vragen gaan stellen over het christendom. Zij hebben gehoord over Alexis, de kampioen der asceten uit de zesde eeuw. Alexis is een leek. Hij verlaat zijn huis en familie om het leven van Jezus na te volgen. Dat is nog eens wat anders dan die dikke bisschoppen die bezittingen bij elkaar schrapen ten koste van de leken; die zelfs kerkbelastingen heffen van mensen bij wie geen geld te halen valt; die desnoods een legertje op de been brengen om hun eigendommen te verdedigen. De gewone man ziet, kijkt en vergelijkt: Alexis of een in goudbrokaat gestoken bisschop, wie vertegenwoordigt het ware christendom? Het antwoord laat zich raden. Velen doen als Alexis, laten hun oude leven achter zich, leiden een zwervend bestaan en volgen Jezus na. Maar ze hebben geen priester in hun midden die hun vertelt wat recht en wat krom is!

De rusticus Leutard

Zo is daar rond het jaar 1000 ene Leutard. Leutard verlaat zijn vrouw, precies als Alexis, en trekt van dorp naar dorp, geïnspireerd door de Heilige Geest. Volgens de monnik Rodulphus Glaber (ca. 990-1047), die over Leutard bericht, is Leutard een rusticus, een boer, en een illiteratus, een ongeschoolde. Toch beweert Leutard dat hij volgens evangelisch voorschrift leeft. Als dat zo is, kan hij nauwelijks een ongeschoolde boer zijn en moet hij Latijn hebben kunnen lezen. Dan moet hij als kind en jonge man op een kloosterschool hebben gezeten. Misschien kon hij gerekend worden tot de goliarden, jonge mannen die goed opgeleid zijn maar toch niet kiezen voor een klerikale loopbaan of het monnikenbestaan. Zij vallen buiten de gevestigde kaders die in de Vroege Middeleeuwen zo zorgvuldig opgebouwd zijn en zijn geen ridder, clericus of monnik. Zij hebben juist kritiek op de ordo, de gevestigde orde. Ze hebben kritiek op het establishment zoals dat wordt vertegenwoordigd door monniken als Adamar en Rodulphus. De beroemdste goliard is, volgens Jacques Le Goff, de grote scholasticus Abaelardus. Die is geboren in 1079, wat weliswaar een tijdje later is dan Leutard, maar goliarden kunnen er ook al eerder zijn geweest. De termen waarmee Rodulphus Glaber Leutard aanduidt, ‘rusticus’ en ‘illiteratus’, lijken eerder denigrerende benamingen te zijn dan dat ze de werkelijkheid dekken. Het maakt vooral duidelijk dat Leutard buiten de ordo staat. Leutard lijkt meer op een rondtrekkende lekenprediker dan op een boer die zijn verstand verloren heeft.

Hildegard van Bingen schrijft haar visioenen neer op wastabletten.
Hildegard van Bingen schrijft haar visioenen neer op wastabletten.
Maar het wordt nog erger, want Leutard roept op om de tienden, de kerkbelasting, niet te betalen. Dat is natuurlijk de grootste ketterij. Leutard heeft echter goede redenen. Het dorp waar hij vandaan komt, Vertus in het graafschap Châlons in de Champagne, wordt in 963 in brand gestoken door de gewapende troepen van de graaf. De graaf is in oorlog met bisschop Gebuin, de bisschop van Châlons-sur-Marne. De graaf en de bisschop betwisten elkaar het recht om de tienden te heffen. Daarbij komt nog dat het bieden van zielszorg aan de bevolking de taak was van de monniken van het nabijgelegen klooster, een dorpspastoor is er niet. Dus claimt ook de abt het recht op de tienden. Er is dus aanleiding genoeg om te prediken dat het onnuttig is de tienden af te dragen. Bovendien: aan wie? Want het kan gebeuren dat de ene week de graaf met een gewapende bende op het erf staat om de tienden met geweld op te eisen en een week later de bisschop. Veel valt er overigens niet op te eisen, want door de vete tussen de wereldlijke en de kerkelijke machten worden de landerijen en de oogst toch wel verwoest. En van een kale kip kun je niet plukken.

Leutard moet een moedig man zijn geweest. Je staat als leek tenslotte niet zomaar op tegen het kerkelijk gezag, daar is een legitimatie voor nodig die hoger is dan de kerk. Hij beroept zich dan ook op de Heilige Geest. Een betere bron kun je in de Middeleeuwen niet bedenken, dat begrijpt een tijdje later ook de visionaire abdes Hildegard van Bingen (1098-1179) begrijpt. Om als vrouw je stem te laten horen in de Middeleeuwen moet je wel van goeden huize komen. Hildegard beroept zich net als Leutard op zelfstandige openbaringen van de Heilige Geest. Door je daarop te beroepen betwist je het kerkelijk gezag. Dat kan verkeerd aflopen en eindigen met de brandstapel, zoals in het geval van de katharen. Maar dat is anderhalve eeuw later.

Leutard slaat het kruis kapot

Leutard trekt al predikend rond, verzamelt steeds meer volgelingen en leert de verkeerde dingen. Dat is de moraal van Glabers verhaal. Leutard slaat zelfs een kruis kapot. Glaber vermeldt het optreden van Leutard als volgt:

“Eindelijk stond hij afgemat op en kwam naar huis. Daar verliet hij zijn vrouw en voltrok, zogenaamd naar evangelisch voorschrift, de scheiding. Toen ging hij naar buiten, zogenaamd om te bidden, en betrad hij de kerk, pakte het crucifix en verbrijzelde het beeld van de Verlosser. Ieder die dat zag werd door ontzetting gegrepen en geloofde dat hij waanzinnig was geworden. Hijzelf bracht hun echter de overtuiging bij – boeren zijn nu eenmaal wankelmoedig – dat hij dit alles volbracht op grond van een wonderbaarlijke openbaring Gods. Hij stroomde nu over van al te veel preken, die nut noch waarheid bevatten: hij wilde als leraar optreden, de leer van de Meester vergetend. Want hij zei dat het volledig onnuttig en ongegrond was om de tienden te geven. En zoals andere ketterijen, teneinde zeer behoedzaam te misleiden, zich met goddelijke Schriften bekleden, zelfs als ze daarmee in tegenspraak zijn, zo beweerde ook deze man dat de profeten deels nuttige en deels ongeloofwaardige dingen vertellen. Hij verkreeg daarmee het aanzien van een verstandig en vroom man en verzamelde in korte tijd een niet gering deel van het volk om zich heen.”

Een wankelmoedige boer die beweert dat ‘de profeten deels nuttige en deels ongeloofwaardige dingen vertellen’? Dat kan toch geen illiteratus zijn, dat moet een gestudeerd en kritisch man zijn. Maar zijn opvattingen wijken wel af van wat Glaber en de zijnen geloven. Ketters is het niet, eerder lijkt de goliard Leutard een vertegenwoordiger van een nieuw theologisch denken over de Schrift. De ‘kritische’ houding van Leutard past bij de gregoriaanse kerkhervormingen, waarin men het Nieuwe Testament verkiest boven het Oude Testament, en waarin mensen als de prescholasticus Anselmus (1033-1109) en Abaelardus (1079-1142) gaan tornen aan de auctoritas van de Schrift en de kerkvaders. Rodulphus Glaber, en vele monniken met hem, moeten van achter hun kloostermuren de nieuwe tijdgeest verontrust hebben aangevoeld. Dergelijke nieuwigheden moeten wel tot waanzin leiden, zo is de conclusie van Glaber.

Augustinus volgens Caravaggio
Augustinus volgens Caravaggio
Maar wat moeten we aan met het verhaal van Glaber dat Leutard het kruis kapotslaat? Dat is ongehoord. Dat is een schandaal. Dat moet betekenen dat Glaber niet in de kruisdood van Jezus Christus gelooft! Tenminste, zo wordt zijn actie vaak uitgelegd. En als Adamar van Chabannes dan ook nog beweert dat de ketters manicheeërs zijn, is de conclusie snel getrokken: de manichese ketterij steekt rond het jaar 1000 bij Leutard en anderen de kop op. Dit weer gecombineerd met het feit dat de latere katharen ook de kruisdood afwijzen, heeft geleid tot de opvatting dat het katharisme reeds bij Leutard in een rudimentaire vorm begint. Het ontkennen van de kruisdood heet met een mooie theologische term ‘docetisme’. Volgens Augustinus hangen de oude manicheeërs het docetisme aan. Als Leutard de kruisdood afwijst, moet hij ook wel in het docetisme geloven. Van de katharen weten we zeker dat ze het docetisme belijden. Zo is de relatie tussen manicheeërs, elfde-eeuwse ketters en katharen snel gelegd.

Dit is echter allemaal veel te kort door de bocht. We horen in de Middeleeuwen vaker over het kapotslaan van kruisen. Ook Adamar vertelt daarover: negabant baptismum et crucem. Dat is: zij ontkenden de doop en het kruis. Er staat crux – ‘kruis’, er staat niet ‘kruisiging’ of ‘kruisdood’. Veel later dan Leutard en Adamar trekt ene Petrus van Bruis predikend door Frankrijk. Hij wordt door moderne onderzoekers niet van manicheïsme verdacht maar wordt gezien als een oprecht vertegenwoordiger van de hervormingsbeweging. Toch slaat ook hij een kruis kapot. Waarom? Omdat hij tegen de verering van het kruis is. Dat kan bij Leutard ook het geval zijn. Het kruis met de lijdende Jezus wordt pas rond het jaar 1000 object van verering (de eerste beeltenis van de lijdende Jezus aan het kruis is gemaakt voor aartsbisschop Gero van Keulen (969-976)). Daar is kennelijk niet iedereen gelukkig mee.

Dat Leutard een kruis kapotslaat hoeft dus niet per se op het ontkennen van de kruisdood c.q. het docetisme te wijzen. Over het andere centrale leerstuk van de katharen, namelijk het dualisme – dat is het geloof in twee goden, een goede en een slechte – horen we al helemaal niets bij Leutard. Dat komt allemaal pas veel later. En dat Leutard zich beroept op eigen openbaringen hoeft ook niet te wijzen op kathaarse opvattingen.

Het kruis met de lijdende Jezus werd pas rond het jaar 1000 object van verering (cc - Pixabay - stux)
Het kruis met de lijdende Jezus werd pas rond het jaar 1000 object van verering (cc – Pixabay – stux)

Manicheeërs in Orléans

De geruchten over ketterse manicheeërs blijven echter aanhouden. In 1020 zijn er manicheeërs in Orléans. Degene die hierover bericht is opnieuw Adamar van Chabannes. Hij geeft gruwelijke details over de praktijken van deze ketters:

“In die tijd werd bewezen dat de tien kanunniken van de Kerk van het Heilige Kruis te Orléans – die eerst religieuzer schenen dan anderen – manicheeërs waren. Toen ze niet terug wilden keren naar het geloof, beval koning Robert dat ze eerst zouden worden ontheven uit hun priesterlijke stand, daarna uit de kerk gezet en ten slotte door het vuur verteerd zouden worden. Want ze waren bedrogen door een bepaalde boer uit Périgord die beweerde dat hij wonderen deed en die as van dode kinderen bij zich droeg waarmee hij iedereen tot manicheeër maakte aan wie hij de as kon geven. Ze aanbaden de duivel, die eerst aan hen verschenen was als een Ethiopiër, vervolgens als een engel van licht die hun dagelijks veel geld bracht. In gehoorzaamheid aan zijn werken wezen ze in het geheim Christus af en bedreven ze in het geheim gruwelijkheden en misdaden waarover men nauwelijks durft te spreken. Want in het openbaar deden ze alsof ze goede christenen waren.”

Dat klinkt niet best en het laat zich raden waar die ‘in het geheim bedreven gruwelijkheden’ uit bestaan. Die spruiten enerzijds ongetwijfeld voort uit de fantasie van de monnik zelf, maar worden anderzijds gevoed door het reeds aangehaalde De haeresibus van Augustinus. Daarin staat onder meer te lezen dat de manichese priesters (electi) gedwongen worden om een soort van hostie te eten waar menselijk zaad op is gesprenkeld. Dat menselijk zaad wordt tijdens bepaalde riten opgevangen. Mannen en vrouwen bedrijven seks. Dergelijke lectuur zou verboden moeten zijn voor middeleeuwse monniken. Zulke voorstellingen hebben meer met de psychologie en het onbewuste van Adamar (en Augustinus) te maken dan dat ze op de werkelijkheid slaan.

De werkelijkheid van de ketters in Orléans wordt gelukkig beter beschreven in andere bronnen. De al eerder genoemde Rodulphus Glaber schrijft over hen. Er is een brief van ene Johannes Ripoli en er is een bericht van een monnik uit het klooster Sint-Pieter in Chartres. Deze laatste zit dicht bij het kettervuur. Doordat er maar liefst vijf bronnen zijn over de ketters in Orléans verkeren onderzoekers in een bevoorrechte positie. Het volgende beeld van de ketters komt naar voren:

  • Ze geloven niet in de Triniteit.
  • Ze geloven dat hemel en aarde eeuwig zijn, dus niet geschapen.
  • Christus is niet geboren uit een maagd, hij heeft niet geleden en is niet opgestaan uit de dood.
  • Ze wijzen de transsubstantiatie af.
  • Ze wijzen eigenlijk alle christelijke sacramenten af (de doop, de biecht en het huwelijk worden genoemd door Johannes Ripoli).
  • Ze wijzen het eten van vlees af.

En alsof het niet genoeg is blijken de ketters ook nog eens een ritueel te kennen waarbij ze door middel van de handoplegging de Heilige Geest ontvangen. Dat ritueel kennen de katharen ook. Bijna alle elementen die kenmerkend zijn voor de katharen zijn bij de ketters in Orléans ook aanwezig. Bijna alle kenmerken, op één na: het dualisme, oftewel het geloof in twee goden. Daar horen we niets over en dat geeft te denken. Wat ook te denken geeft is de herhaalde uitspraak in de bronnen dat de ketters doen ‘alsof ze ware christenen’ zijn.

Orléans is in die tijd het politieke en intellectuele centrum van Frankrijk. Koning Robert II regeert vanuit Orléans. Het klooster van Fleury in Orléans herbergt een van de belangrijkste bibliotheken van Europa. De kathedraalschool van Orléans ontstaat, naast Chartres, juist in deze tijd. De overgang van de vroegmiddeleeuwse kloosterscholen naar de kathedraalscholen wordt vaak gezien als een verandering van het intellectuele klimaat. Koning Robert huwt drie keer, zelfs met familieleden. Dat wordt door de paus weliswaar veroordeeld, maar tot een excommunicatie leidt het niet. Er is dus nogal wat aan in de hand in Orléans in de tijd van de berichten over de ketters. De ketters lijken zelfs partij te zijn bij de huwelijkse machinaties van de koning. Een van de veroordeelde ketters is de biechtvader van Constance, de derde vrouw van koning Robert.

“Hoe het establishment in de jaren zestig reageert op de hippies is misschien wel vergelijkbaar met hoe men in de Middeleeuwen op de ketters reageert.”

De ketters in Orléans zijn in tegenstelling tot boer Leutard geleerde clerici. Rodulphus Glaber vertelt dat de ketters ontmaskerd worden dankzij koning Robert zelf. Hij stuurt een undercoveragent naar de geheime bijeenkomsten van de ketters. Dan is het wel erg toevallig dat nu juist een van de leiders van de ketters de biechtvader van zijn eigen vrouw is, die hij wil verstoten. Zo kom je van je vrouw af, moet hij misschien gedacht hebben. Het is immers opvallend dat nu juist bij deze geleerde ketters het ‘ketterse plaatje’ zo mooi klopt: ze geloven niet in de kruisdood en opstanding, geloven niet in de schepping, wijzen de sacramenten af et cetera. Dat is bij geen enkele andere middeleeuwse bron over ketters het geval. Alsof het geconstrueerd is. Is de biechtvader van de koningin speelbal in de huwelijkse intriges van de koning?

Het kunnen dus ‘echte’ ketters zijn geweest, of mensen die betrokken waren bij de huwelijkspolitiek van de koning. Maar er is nog een derde mogelijkheid die met hun geleerdheid samenhangt. Zij kunnen vertegenwoordigers zijn van de vroege scholastiek. Vertegenwoordigen zij misschien de door Adamar van Chabannes en Rodulphus Glaber zo vermaledijde logica modernorum? Zijn deze ketters misschien voorlopers van die nieuwe logica? Dat zou goed kunnen in Orléans, dat immers een intellectueel centrum in. Moeten we misschien uitspraken als ‘ze geloven niet in de Triniteit’ tegen deze achtergrond begrijpen?

Hoe dan ook, voorzichtigheid is geboden. De ketters in Orléans kunnen niet zo eenduidig van manichees of kathaars gedachtegoed beschuldigd worden.

Ware katholieken

Voorzichtigheid is in ieder geval het advies van bisschop Wazo van Luik. In 1052 of 1053 worden er ketters opgehangen in Goslar, Frankrijk. Volgens Wazo zijn ze echter geen ketters maar ‘ware katholieken’ (vere catholicorum). Wazo geeft commentaar op deze gebeurtenis:

“Als we zorgvuldig de gang van zaken van hun ondervraging onderzochten, zouden we tot het inzicht kunnen komen dat er geen andere reden voor hun veroordeling was dan dat ze weigerden te gehoorzamen aan het bevel van een of andere bisschop om een kuiken te doden.”

Alsof die stomme Fransen in staat zijn om al op grond van het bleke voorkomen vast te stellen dat het om ketters gaat. Nee, roept Wazo verontwaardigd uit, niet zelden zijn het ware katholieken. Die wat te weinig eten omdat ze het voorbeeld van de ascetische Alexis volgen, kunnen we daaraan toevoegen.

Want wat is er nu eigenlijk mis met de ketters in deze tijd? In Monteforte, Noord-Italië, worden in 1028 ketters ontmaskerd. Ook zij komen op de brandstapel aan een wreed en vroegtijdig einde. Van manicheïsme worden ze overigens niet beschuldigd. De ketters worden ondervraagd door de bisschop van Milaan. Wat horen we? Ze geloven in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, ze houden vast aan het Oude en Nieuwe Testament, ze geloven dat de Vader de eeuwige God is die alles geschapen heeft, en nog meer rechtzinnigheid. Hier en daar is het misschien niet helemaal honderd procent theologisch zuiver, maar dat kun je van leken ook niet verwachten. Pas wanneer de ketters spreken over hun leefwijze, ontstaan er problemen. De ketters leven namelijk in een gemeenschap van mannen en vrouwen. Ze streven seksuele onthouding na, beoefenen ascese en leven in gemeenschap van goederen. Zoals de apostelen, menen ze. Bovendien geloven ze niet in de paus van Rome, maar ze houden er een ‘eigen paus’ op na. En daar bedoelen ze mee dat ze zich geïnspireerd weten door de Heilige Geest. Het lijkt wel een hippiecommune uit de jaren zestig van de twintigste eeuw. Hoe het establishment in de jaren zestig reageert op de hippies is misschien wel vergelijkbaar met hoe men in de Middeleeuwen op de ketters reageert.

De katharen - Tussen werkelijkheid en fictie
De katharen – Tussen werkelijkheid en fictie
In Atrecht (Arras) in Frans-Vlaanderen worden in 1025 ketters gesignaleerd. Van de kerk en van de sacramenten moeten ze niet veel hebben. Zelf beweren ze dat ze volledig naar de evangelische en apostolische leer leven. Hun kritiek richt zich met name op de leefwijze van ondeugdelijke clerici en op de kinderdoop. Want waarom moeten kinderen die nog nooit hebben gezondigd gedoopt worden?

Besluit

Wat komen we in de middeleeuwse bronnen nu eigenlijk te weten over de ketters in de periode van ongeveer 1000 tot 1150? Bedroevend weinig eigenlijk. Tenminste over wat ze geloven. Alleen in het geval van de ketters in Orléans vertellen bronnen daarover. In alle andere bronnen horen we niets over wat de ketters leren. Wel over wat ze doen. Of beter, wat ze nalaten. Ze geloven niet in de sacramenten en ze hebben kritiek op onwaardige vertegenwoordigers van de kerk. En ze hebben in sommige gevallen een afwijkende leefwijze. In bepaalde bronnen worden de ketters manicheeërs genoemd, maar in feite lezen we niet of daar ook leerstellige aanleiding toe is. Er is meer aanleiding te veronderstellen dat de uitspraak ‘ze doen alsof ze ware christenen zijn’ op waarheid berust.

~ John van Schaik

Boek: De katharen – Tussen werkelijkheid en fictie

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

John van Schaik studeerde middeleeuwse mystiek en promoveerde op het Godsbeeld van de laat antieke christelijke manicheeërs en de middeleeuwse katharen. Hij heeft vele publicaties op zijn naam staan over het gnostische, mystieke en esoterische christendom. Auteur van het boek: De katharen - Tussen werkelijkheid en fictie

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×