Wie de geschiedenis van het Byzantijnse Rijk bestudeert, kan niet om het fenomeen religieuze kunst heen. De Byzantijnen zagen hun iconen als natuurgetrouwe afbeeldingen, als een soort portretten dus. In de achtste en negende eeuw brak enkele keren bijna een burgeroorlog uit over de positie van deze religieuze afbeeldingen.
In het boek De glorie van het Byzantijnse rijk (uitgeverij Terra Lannoo, 2014) brengt Anthony Eastmond 267 christelijke Byzantijnse kunstobjecten samen, variërend van iconen, gebouwen en schilderijen tot munten, boeken, mozaïeken en andere artefacten.
Veel materiaal uit het boek is afkomstig uit Europese musea, historische gebouwen zoals kloosters en kerken of archeologische vindplaatsen. Van elk van de 267 kunstvoorwerpen is in het boek een afbeelding opgenomen met een korte begeleidende tekst van gemiddeld een derde tot een halve pagina. Achter in het boek is een tijdlijn opgenomen, een verklarende woordenlijst en een namen-, en zakenregister.
De glorie van het Byzantijnse rijk toont talloze pronkstukken uit de vroegchristelijke geschiedenis. Ik licht er een aantal van uit.
De Codex Sinaiticus (ca. 340)
De zogenoemde Codex Sinaiticus (‘het boek van de Sinaï’) uit het midden van de vierde eeuw, is een van de belangrijkste boeken uit de geschiedenis. Deze codex is het oudst bekende boek dat de Oudheid heeft overleefd en daarmee ook de oudst bekende Bijbel. Ze is de vroegste complete kopie van het christelijke Nieuwe Testament en is voorzien van veel voetnoten en interne verwijzingen.
Het grootste deel van de Codex Sinaiticus, dat tot het midden van de negentiende eeuw in het Katharinaklooster in de Egyptische Sinaï-woestijn lag, bevindt zich momenteel in de British Library in Londen. Eastmond schrijft het volgende over deze codes:
“Het boek zoals we dat vandaag kennen is wellicht de grootste uitvinding van het christendom. Bekend als een codex verving het de rol, het traditionele middel in de Romeinse wereld om geschreven tekst te bewaren. De nieuwe techniek was een bijproduct van het nieuwe testament. De vier evangeliën, elk met licht afwijkende verhalen over het leven van Christus, vereisten constante verwijzingen, wat met een rol nauwelijks te doen was. De groepen letters in de marge en tussen de kolommen in dit folie van het evangelie van Marcus zijn het resultaat van het systeem (canongetallen genoemd) dat Eusebius (ca.263-339), bisschop van Caesarea, ontwikkelde.” (38)
Madonna in het Pantheon
In mei 609 wijdde paus Bonifatius IV (606-615) in Rome het Pantheon als christelijke kerk in, een kerk ter ere van de Heilige Maagd en de christelijke martelaren. Oorspronkelijk was het in de tweede eeuw na Christus gebouwde Pantheon een tempel die gewijd was aan heidense goden. Keizer Phokas, die regeerde van 602-610, schonk de tempel aan de paus. Samen wijdden ze de tempel in:
“Volgens het Liber Pontificalis (boek der pausen), boden beide mannen relikwieën aan en legden ze geschenken in de nieuwe kerk. Een van deze voorwerpen is bewaard gebleven: een fragment van een gehavende icoon van de Moeder Gods met Kind. Het getuigt van de groeiende verering van de Heilige Maagd in zowel Rome als Constantinopel. In de keizerlijke hoofdstad richtte de cultus zich op relikwieën van de Heilige Maagd, vooral op fragmenten van haar gewaad. In Rome daarentegen lijkt die [verering] zich te hebben geconcentreerd op iconen.” (110)
Op de betreffende icoon uit het Pantheon staan moeder Maria en het kind Jezus erg stijf afgebeeld. Ze blikken uitdrukkingsloos naar de kijker. Toch is er duidelijk sprake van intimiteit door de tedere manier waarop Maria het kind vasthoudt, aldus Eastmond in het bijgevoegde commentaar
Icoon van de mandylion
In de Tretjakovgalerie in Moskou is een icoon op paneel aanwezig, met aan de voorkant het gezicht van Christus, gebaseerd op het zogenoemde ‘mandylion’. Het mandylion (ook wel ‘kleed van Edessa’ genoemd) is een doek dat op wonderbaarlijke wijze een afdruk van Christus’ gezicht bevatte en daarom beschouwd werd, en door velen nog steeds beschouw wordt, als het daadwerkelijke uiterlijk van Christus. Jezus Christus zou dit kleed eigenhandig aan de koning van Edessa hebben gegeven, waar het eeuwen bleef om in 944 in de Pharoskapel van het Grote Paleis in Constantinopel te belanden.
Op de achterzijde van de icoon zijn de zogenoemde ‘Passiewerktuigen’ te zien, die allemaal refereren aan de kruisdood van Christus op Golgotha: de lans waarmee Jezus doorboord werd, de spons, het kruis, gebruikte spijkers en een doornenkroon.
Boek: De glorie van het Byzantijnse rijk en vroege christendom