De vader van de symfonie
De symfonie is ontstaan in de achttiende eeuw vanuit de Italiaanse opera-ouverture, de sinfonia, wat letterlijk ‘samenklank’ betekent. Daarmee werd het spel van het ensemble zónder de operazangers bedoeld. Een sinfonia had zijn vaste plek aan het begin van de opera, maar kon ook tussen de verschillende aktes worden gespeeld. Zo’n stuk bestond uit drie verschillende secties met een duidelijke tempo-opbouw: snel, langzaam, snel. Het waren zelfstandige werken die soms niet eens door de componist van de opera zelf waren geschreven, maar uit het oeuvre van een collega werden geleend.
Wanneer een sinfonia in een andere context dan een opera werd gespeeld kwam het geregeld voor dat ze ineens concerto (concertant stuk), divertimento (entertainmentmuziek), notturno (nachtstuk) of serenata (liefdesbetuiging) heette, want de terminologie lag in de achttiende eeuw nog niet vast. Muziekstukken, ensembles en wijzen van uitvoering konden – heel verwarrend – met hetzelfde woord worden aangeduid en allerlei synoniemen liepen door elkaar. Vervolgens kwamen er ook allerlei nieuwe woorden bij, zoals de symfonisten: de musici die ‘in het orchestra’ speelden – doelend op hun plek in de ruimte. Het was natuurlijk maar een kleine stap tot de betekenis van het woord orkest veranderde in de benaming van de groep zelf, en dat was de term die uiteindelijk in heel Europa voor een ensemble met meerdere spelers per partij werd aanvaard.
In Duitsland kwam in de achttiende eeuw een aantal beroemde orkesten voort uit de hofkapellen, en die van Dresden, Stuttgart en Berlijn dongen allemaal mee naar de reputatie van het beste orkest van Europa. Reizigers maakten zelfs omwegen om deze groepen te kunnen beluisteren, waarvan de algehele spelkwaliteit enorm was gestegen doordat de musici zich steeds meer hadden gespecialiseerd in één instrument. Daarmee kwamen ze nu ook op de loonlijst te staan, in plaats van met de algemene termen Musiker of Instrumentist.
Om de belangrijkste posities te vervullen werden er vanuit heel Europa stervirtuozen aangetrokken, en de totale omvang van de gezelschappen nam flink toe. Toch lijkt iedereen het erover eens te zijn geweest dat er één orkest was dat met kop en schouders boven de rest uitstak: het orkest van Mannheim. Onder leiding van Johann Stamitz en Christian Cannabich werd het beroemd om zijn haast militaire discipline. Niet voor niets merkte Mozart op dat Cannabich de beste dirigent was die hij ooit had gezien, ‘zowel geliefd als gevreesd door zijn ondergeschikten en gerespecteerd door de hele stad, net als zijn soldaten’ (doelend op de musici). En ook musicoloog Charles Burney vergeleek de troep met…
…een leger generaals, evengoed in staat om een strijd te plannen als uit te voeren.
Deze discipline kwam bijvoorbeeld terug in de uniforme streken van de violen en de celli, wat betekent dat alle strijkers hun stokken op hetzelfde moment omhoog of omlaag bewegen – iets wat nu de normaalste zaak van de wereld is, maar in die tijd als een nieuw fenomeen gold. Het gaf het orkest een spectaculaire precisie in de moeilijkste en snelste passages. Ook was het een orkest met een geheel eigen klank en perfectioneerde het allerlei effecten die door andere orkesten in Europa werden overgenomen. Zo was het Mannheim-crescendo een internationaal begrip dat vergeleken werd met een waterval, en hun diminuendo – het geleidelijk zachter worden – vond men op een kristalheldere stroom lijken die langzaam kabbelend in de verte verdwijnt. Andere effecten werden beschreven als ‘de raket’ of ‘de zucht’, en zelfs het gelijktijdig inzetten van het stuk maakte het orkest bijzonder: de premier coup d’archet (de eerste aanzet van de stok). Met name in Parijs werd deze techniek overgenomen, vandaar de Franse naam.
Naast een typerende speelwijze bouwde het orkest van Mannheim ook een eigen repertoire op met de symfonieën van hun leiders Stamitz en Cannabich. Zij hebben daardoor een belangrijk aandeel in de ontwikkeling van de symfonie gehad, maar wanneer ik aan de maestro’s in mijn omgeving vertel dat ik mijn dirigentendroom aan het onderzoeken ben, verwijzen ze me toch naar een ander. Zonder uitzondering duwen ze me partituren van Joseph Haydn onder de neus. Dat is de basis, beloven ze, waarin je zult leren hoe de symfonie in elkaar zit en hoe het klassieke orkest functioneert. Bovendien laat Haydns oeuvre zien hoe de symfonie zich tot een zelfstandig genre heeft ontwikkeld, want in veertig jaar tijd schreef hij er maar liefst honderdzes! Ook Ton Koopman (Nederlands dirigent, organist, red.) had het al over hem in Leipzig. ‘Pappa Haydn’, zoals hij hem in navolging van Mozart noemde, en hij spoorde me aan om de trein te nemen naar het meest oostelijk gelegen stadje van Oostenrijk.
Eisenstadt ligt op een klein uurtje ten zuiden van Wenen, en wie nog twaalf kilometer verder rijdt is al in Hongarije. In 2022 telt het plaatsje iets meer dan vijftienduizend inwoners en het moet er goed toeven zijn, want het ligt in de idyllische deelstaat Burgenland. ‘De kwaliteit van leven is hier hoog. Hier kennen we elkaar nog, hier interesseren we ons in het leven van anderen’, schrijft de burgemeester op de website. Ambitieus bouwt hij aan het ‘merk’ Eisenstadt, waarvoor hij samen met de burgers en culturele vertegenwoordigers, het toerisme en bedrijfsleven heeft onderzocht waar de stad voor staat. ‘Wij zijn niet de grootste,’ is zijn vrolijke conclusie, ‘maar wel de kleinste!’ En daarom wordt de stad met een heus logo en slogan gepromoot: Eisenstadt, de kleinste grootstad ter wereld.
Het lijken me leuke mensen daar op het stadhuis, want er spreekt een zeker gevoel voor humor uit deze moderne citymarketing. Dat zal Joseph Haydn wel hebben kunnen waarderen, die volgens het geboorteregister op 1 april 1732 iets ten noorden van het gehucht geboren werd. Dat was een datum die bij zijn karakter zou passen, want Haydn was niet vies van een goede muzikale ‘prank’. Maar op aanraden van zijn broer hield hij toch liever vol dat hij in de nacht van 31 maart ter wereld was gekomen:
Anders beschouwt men mijn gebóórte nog als een slechte een-aprilgrap.
Dat deze wagenmakerszoon een van de invloedrijkste componisten en dirigenten van de achttiende eeuw zou worden, en samen met Mozart en Beethoven tot ‘De Grote Drie’ zou worden gerekend, was op de plek waar zijn wieg stond niet bepaald te verwachten. Zijn vader Mathias had zichzelf een beetje harp leren spelen, maar kon geen noot lezen. Diens zwager Johann Franck was echter koorleider in de kerk van het nabijgelegen Hainburg en was bij een bezoek aan de Haydns verrast door Josephs opvallend mooie stem. Hij stelde voor hem mee te nemen, omdat het muzikale talent van de jongen om een gedegen muziekopleiding vroeg die zijn thuissituatie niet kon bieden.
Zijn ouders zagen dat ook in en lieten hem gaan, maar vader Mathias moet toch een zekere erkenning krijgen voor het autodidactische vermogen dat zijn zoon blijkbaar van hem had meegekregen. Dat kwam naar voren toen de paastijd naderde en de paukenist van het orkest in Hainburg plotseling overleed. Er bleek geen vervanger beschikbaar te zijn, en daarom liet Johann Franck de zesjarige Haydn zien hoe je de stokken moest gebruiken. De kleine Joseph pakte daarna een broodmand, legde er een lap overheen en plaatste zijn eigengemaakte pauk op een stoel. Geestdriftig begon hij urenlang op zijn nieuwe instrument te oefenen, maar hij had niet in de gaten hoeveel meel er uit de mand opstoof. De stoel raakte er zodanig door beschadigd dat hij kon worden weggegooid, wat Joseph een flink pak rammel opleverde, maar Franck wist intussen wel dat hij de perfecte vervanger voor zijn dode paukenist had gevonden! En zo liep Haydn mee tijdens de paasprocessie van 1739, trefzeker roffelend op de nu echte pauken die zijn voorganger op de rug droeg.
Je ziet het voor je, zo’n onbevangen jochie dat trots mee marcheert en vol ernst en toewijding op de trom slaat. Het filmpje dat je er nu met je telefoon van zou maken zou een regelrechte hit zijn op social media. Maar de anekdote toont volgens mij twee belangrijke karaktertrekken aan die al in de jonge Haydn aanwezig waren: zijn inventiviteit en zijn doorzettingsvermogen. Dat waren eigenschappen die hij al hard nodig had toen hij twee jaar later in Wenen terechtkwam in het koor van de Stephansdom onder leiding van Georg Reutter. Haydn zal wel hoge verwachtingen hebben gehad van deze promotie, maar de Stephansknapen leden continu honger en hun onderwijs werd sterk verwaarloosd. De enige manier voor Haydn om muzikale kennis te vergaren was door het zelfstandig bestuderen van de muziek die hij in de kerk vond of hoorde, en het autodidactisch talent dat hij van zijn vader had meegekregen kwam dus opnieuw van pas.
Op eigen kracht bereikten zijn zangkunsten al gauw hun hoogtepunt, en het verhaal gaat dat Reutter vervolgens van plan was om hem te laten castreren zodat zijn hoge jongensstem niet verloren ging. Bij toeval kwam Josephs vader Mathias op de dag van de ingreep aan in Wenen, en toen zijn zoon vertelde wat er te gebeuren stond, stormde hij op de koorleider af – gaf hem hopelijk een paar rake klappen – en dreigde hem aan te klagen. Reutter zag af van de verminking, maar toen Haydns stem rond zijn vijftiende op de natuurlijke wijze veranderde was het met zijn zangkwaliteiten wel gedaan. Het begon zelfs keizerin Maria Theresa op te vallen, die dan ook klaagde dat de koorknaap meer leek te kraaien dan te zingen.