Dat Den Haag Hofstad is, blijkt onder meer uit de vele standbeelden die er in de loop der tijd zijn opgericht voor de Oranjes. De vroegste voorbeelden zijn de imposante beelden die rond het midden van de negentiende eeuw werden opgericht voor Willem van Oranje (één op het Plein en één voor Paleis Noordeinde) en voor koning Willem II (op het Buitenhof). Vooral de oprichting van de beelden voor Willem van Oranje ging gepaard met uitvoerige discussies over hoe de Vader des Vaderlands moest worden afgebeeld en waar zijn beeld eigenlijk voor moest staan.
De eerste plannen: Willem van Oranje op de Grote Markt in Brussel
Nederland was relatief laat met standbeelden voor belangrijke, historische figuren. Terwijl in Duitsland en Frankrijk onder invloed van het opkomende nationalisme een ware “statuomanie” was ontstaan, werden in Nederland aan het begin van de negentiende eeuw nauwelijks standbeelden opgericht. De illustere vaderlanders die in steen of metaal werden vereeuwigd, waren lange tijd op de vingers van een hand te tellen. Des te opvallender is het dat in de jaren 1840 in Den Haag in korte tijd twee monumentale standbeelden voor Willem van Oranje werden opgericht.
De ontstaansgeschiedenis van deze beelden gaat terug tot 1828. In dat jaar lanceerde de Leusdense predikant C.W. Pape een plan voor de oprichting van een standbeeld voor Willem van Oranje. Pape’s voorstel laat goed zien dat standbeelden zelden enkel en alleen bedoeld waren om historische figuren te eren. Ook politieke motieven speelden een rol. Zo zou het beeld voor Willem van Oranje, zo verzekerde Pape, zorgen voor “de aankweeking van nationalen zin en geest”.
Ook liet Pape het niet na koning Willem I te wijzen op de historische parallellen met zijn verre voorvader. Waar Willem van Oranje zich tijdens de Tachtigjarige Oorlog al had ingespannen om de zeventien Nederlandse gewesten tot één geheel te verenigen, was onder koning Willem I in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ontstaan, inclusief het huidige België. Pape had zelfs al een locatie bedacht voor het standbeeld: de Grote Markt in Brussel.
Het plan stuitte echter al snel op verzet. Pape zag in het beeld voor Willem van Oranje een symbool van eenheid voor het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, maar juist het gebrek aan een nationaal gevoel zorgde voor problemen. Een commissie voorzag dat de Brusselse bevolking een initiatief van een Noord-Nederlandse predikant niet zou waarderen.
En zouden de Noordelijke provincies wel bereid zijn om bij te dragen aan een beeld dat in Brussel geplaatst zou worden? De Belgische Opstand in 1830 was de genadeklap voor het plan van Pape. Totdat koning Willem II een decennium later het idee oppakte.
Staatsman of krijgsman?
In 1841 stelde koning Willem II zich garant voor de oprichting van een standbeeld voor Willem van Oranje. Het beeld moest van metaal gegoten worden en op een van de pleinen van de residentie geplaatst worden. De opdracht ging naar Louis Royer uit Mechelen, die als een van de weinige beeldhouwers in de Lage Landen in staat werd geacht de opdracht met succes af te ronden. Dat betekende niet dat het beeld er snel zou komen. Vanaf het begin werd er door ministers, een commissie en deskundigen uitvoerig gediscussieerd over de vraag hoe het beeld eruit moest komen te zien. Want in wat voor kleding moest de Vader des Vaderlands eigenlijk worden afgebeeld? In welke houding moest hij staan? En minstens zo belangrijk: welke symbolische attributen zou het beeld krijgen? In opdracht van een commissie maakte Royer twee ontwerpen. De commissie koos voor het eerste ontwerp (zie afbeelding) waarbij Willem van Oranje zijn rechterhand voor de borst houdt en met zijn linkerhand op een zuil leunt. Op de zuil ligt een papier, dat in een later stadium het document van de Unie van Utrecht is geworden.
Mede op aandringen van koning Willem II, die juist een voorkeur had voor het tweede ontwerp, werden wijzigingen aangebracht. Het zwaard naast de zuil kreeg meer nadruk en het calotje, of mutsje, werd achterwege gelaten. Dat laatste paste volgens sommige deskundigen meer bij een geleerde of een priester dan bij een staatsman.
Nog voordat Royers beeld af was, diende zich bij Willem II nóg een beeldhouwer aan. De Franse Graaf Emile van Nieuwerkercke had gehoord van de plannen voor een standbeeld en had op eigen initiatief een model gegoten. In tegenstelling tot het ontwerp van Royer was Willem van Oranje hier niet afgebeeld als staatsman, maar als krijgsman: te paard, gehuld in een harnas en met een commandostaf in de hand. De koning was meteen enthousiast en besloot het op eigen kosten te laten vervaardigen.
Een ordonnans-officier aan het hof van Willem II schreef na het zien van het model in zijn dagboek dat Nieuwerkercke de eerste kunstenaar was die de historische bronnen goed had bestudeerd. Die opmerking had vooral betrekking op de hoofdtooi van de Prins. Het gewraakte calotje had Willem van Oranje slechts twee jaar van zijn leven gedragen, namelijk toen hij genas van de verwondingen die hij bij een aanslag op zijn leven had opgelopen. Gelukkig had Nieuwerkercke gekozen voor een hoed, het gebruikelijke hoofddeksel van de Prins.
Op 17 november 1845, nog voordat het beeld van Royer klaar was, werd het op het Noordeinde onthuld. Het enthousiasme van Willem II voor dit beeld had misschien te maken met zijn eigen verdiensten op het slagveld. Als held van Waterloo zag de koning graag de militaire kant van zijn verre voorvader benadrukt.
Toch was niet iedereen blij met het beeld. Het ruiterstandbeeld was een beladen vorm die was voorbehouden aan soevereine heersers (wat Willem van Oranje nooit was geweest) en die bovendien letterlijk en figuurlijk duidelijk maakte dat de vorst ver boven het volk verheven was en de teugels stevig in de hand had. Dat laatste lag gevoelig in een tijd waarin overal in Europa burgers in opstand kwamen tegen hun regeringen. Het leidde ertoe dat sommige critici zich uitdrukkelijk gingen uitspreken vóór het andere beeld: “Royers Willem zal onze Willem zijn”, schreef een van hen. Op 5 juni 1848 werd eindelijk Royers beeld voor Willem van Oranje op het Plein onthuld.
Willem II op het Buitenhof
Niet lang daarna zou Willem II zelf het onderwerp worden van een discussie over standbeelden. In 1852 werd namelijk op het Buitenhof een standbeeld opgericht voor de in 1849 overleden koning. Ironisch genoeg moest het plan om voor Willem II in Amsterdam een ruiterstandbeeld op te richten, door gebrek aan belangstelling, worden afgelast en toonde het Haagse beeld, vervaardigd door de beeldhouwer E.F. Georges, de koning in staande houding.
Toch was ook dat beeld geen succes. Het werd in 1924 voor 1.000 gulden verkocht aan de gemeente Tilburg. Op het Buitenhof werd een nieuw beeld geplaatst, een replica van het ruiterstandbeeld voor Willem II dat door de Franse beeldhouwer Mercié was gemaakt voor de Place Guillaume II in Luxemburg. Het had ongetwijfeld op de goedkeuring van Willem II kunnen rekenen.
~ Haags Historisch Museum – Lex van Tilborg
– Emerentia van Heuven-van Nes e.a. (red.), Monumenten voor Nassau en Oranje (Rotterdam, 2004)
– Arjen Kok en Lily van Ginneken, Haagse beelden (Den Haag, 1991)
– Peter Verloop, Een jaar aan het hof. Het dagboek van Eliza Pieter Matthes 1842-1843. Een ooggetuige aan het hof van koning Willem II (Zwolle, 2009)
– Mieke van der Wal, “Krijgsman of staatsman? De oprichtingsgeschiedenis van de twee standbeelden voor Willem de Zwijger in Den Haag”, in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 34 (1983), 39-70