Dark
Light

De illegaliteit in Doesburg tijdens de Tweede Wereldoorlog

10 minuten leestijd
De toetreding tot de LO was Doesburgs eerste vorm van formeel georganiseerd verzet.
De toetreding tot de LO was Doesburgs eerste vorm van formeel georganiseerd verzet. Collectie J. Willemsen
Historici Sander Polman en Michel Wenting doken in de geschiedenis van de illegaliteit van Doesburg tijdens de Tweede Wereldoorlog en publiceerden hierover recent het boek Het Stille Netwerk. Speciale aandacht wordt hierin besteed aan het sociologische groeiproces van de illegaliteit en de wijze waarop zij zich positioneerde in het illegale verzetslandschap van de Liemers en de Achterhoek. Op Historiek publiceren we enkele fragmenten uit de publicatie.

Als ik word opgepakt, ga jij er als eerste aan!

Medio 1943 achtervolgde monteur Dirk Jansen met een bijl in zijn hand notarisklerk S. Heshusius. Heshusius, tevens plaatselijk NSB’er, verschanste zich vervolgens in het kantoor, Koepoortstraat 27, van zijn werkgever, notaris M.F.D.E. Horst. De klerk werd ontzet en kwam met de schrik vrij, maar niet zonder een krachtige waarschuwing van Dirk Jansen, die het niet accepteerde dat hij op de zwarte lijst van de NSB was terechtgekomen.1

Dit verhaal was ongetwijfeld één van de vele anekdotes die voortkwamen uit de spanningen tussen inwoners en collaborateurs tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toch kunnen er meerdere interessante aspecten uitgehaald worden. In de eerste plaats bleek Jansen op een zogenoemde gijzelaarslijst te staan.2 Deze werd opgesteld door de lokale NSB om in het geval represaillemaatregelen geselecteerde burgers direct te kunnen oppakken. Meestal waren dit notabelen of sleutelfiguren in de samenleving, maar door de willekeur van de opsteller van zo’n lijst, bijvoorbeeld omdat iemand zich uitsprak tegen een NSB’er op straat of door een persoonlijke vete, kon je er zo worden opgezet.

Uiteindelijk was Doesburg met ongeveer 5000 inwoners en beperkte vierkante meters al snel een sociale hogedrukketel. Een collaborateur kon je buurman zijn, de kruidenier, je naaste collega of kwam je tegen bij de bakker. Iedere groep, ongeacht welke religie, komaf of politieke kleur woonde in elkaars nabijheid. Vanwege de kans op onderduik of mogelijke wraakacties, was het onwenselijk dat gijzelaarslijsten op straat kwamen te liggen.

Maar de lijnen in Doesburg waren kort en strikte geheimhouding was relatief. Jansen wist direct waar en bij wie hij zijn moest en hoefde maar naar beneden te lopen om zijn beoogde slachtoffer te belagen. Dirk Jansen en Heshusius leken veel van elkaar te weten, maar hadden blijkbaar niet alle informatie over werkgever en onderbuurman, notaris Horst. Horst ging ondergronds schuil achter de naam ‘Van den Bos’ en was de plaatselijke financier van het verzet, een man die tot over zijn oren in de illegaliteit zat. Terwijl de NSB over zijn schouders meekeek deed ‘Van den Bos’ als medewerker van de verzetsorganisatie NSF de boekhouding voor de Doesburgse afdeling van de LO (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers).

Primaire verzetskernen: de situatie eind 1942

Ondanks een voorzichtig begin waarin langzaam maar zeker vanuit diverse motieven verzetsgedrag werd gevormd en naar verschillende manieren werd gezocht om de confrontatie met de bezetter aan te gaan, waren er eind 1942 in Doesburg enkele duidelijke illegale kernen actief, of zelfs alweer in de kiem gesmoord:

  • I: kernen die zich bezighielden met hulp aan onderduikers (de verzorgende illegaliteit). Aanvankelijk kreeg deze vorm vooral gestalte door de zogeheten Escapegroep, met als strikt doel het laten onderduiken en begeleiden van ontsnapte krijgsgevangenen (later kwamen hier ook vliegtuigbemanningen bij). Deze draaide reeds vanaf 1940.
  • II: Initiële werkzaamheden voor de landelijke Inlichtingendienst (ID), vertegenwoordigd door OD’er J.L Engelhart en Piet Willemsen. Deze initiële vorm van spionage kwam tot een einde medio 1942, nadat de landelijke groep werd opgerold.
  • III: Opbouw van werkzaamheden in de Illegale Pers en het gesproken woord (het ideële verzet). Pogingen vanaf 1941 door Gerben Kerkkamp om systematische illegaliteit te bewerkstelligen door het verspreiden en reproduceren van clandestiene circulaires en landelijke bladen werden onderbroken door zijn arrestatie. Vanaf 1942 werd deze inspanning voortgezet en uitgebouwd door Piet Willemsen.
  • IV: Het paramilitaire verzet (de Ordedienst). Een vorm beroepsmatige illegaliteit. De OD kwam in 1940 direct uit de startblokken maar bleek als organisatie een nogal naïeve kijk op realiseerbare verzetsdoelen te hebben. Na de grote landelijke arrestaties in 1942 als gevolg van het Englandspiel vond er een heroriëntatie plaats. Tussen 1940-1942 ondernamen individuele leden, met Willem Wijnen voorop, diverse activiteiten op het gebied van militaire inlichtingen.

De primaire groep aan illegalen kenmerkte zich vooral door een impulsieve gedrevenheid en niet zozeer door een systematische groepsmatige aanpak van activiteiten. In deze startfase groeide in Doesburg langzamerhand een negatieve houding ten opzichte van de bezetter. Slechts weinigen van hen slaagden erin deze houding om te zetten in bewuste illegale daden om degenen te helpen die slachtoffer werden van de Duitse maatregelen. Piet Willemsen noemde dit het lijdelijke verzet van de Doesburger. Hij schreef dat veel inwoners wel een afkeer hadden van de ideologie van het nazisme, maar liever eerst de kat uit de boom keken:

Men verkoos uit angst of verantwoordelijkheid voor gezin en ambt of zaak zoveel mogelijk rustig door te leven. Dat paste beter bij ons karakter! Daarom was het aantal verzetsmensen vooral in den beginnen erg klein.3

Ontwikkeling van het Doesburgse verzet
Ontwikkeling van het Doesburgse verzet
Geleidelijk werd het een proces van actie en reactie, waarbij iedere maatregel van de bezetter een tegenmaatregel van de primaire illegalen uitlokte. Het is belangrijk op te merken dat tussen 1940 en 1942, als gevolg van de steeds strengere maatregelen van de bezetter, niet alleen het aantal soorten verzetsactiviteiten toenam, maar dat die verharding ook de behoefte aan organisatie steeds sterker maakte.

Uiteindelijk maakte deze kleine minderheid, als gevolg van landelijke ontwikkelingen vanaf medio 1943, een schaalvergroting aan illegale contacten en activiteiten mogelijk. Hierdoor werden de werkmethoden van de groep complexer en werden hun activiteiten specifieker. Er ontwikkelde zich een fijn vertakt netwerk van regionale en landelijke contacten en samenwerking. Hierdoor werden ze niet alleen hulpverleners aan vervolgden en onderduikers, maar vanaf 1943 ook managers van de plaatselijke ‘franchiseorganisatie’, de LO.

Reductie van de groep en ontstaan van een actieve verzetskern

Na het doorlopen van de initiële fase van verzet tussen 1940 en 1943, waarin verzetsgedrag werd ontwikkeld en de eerste regionale relatienetwerken ontstonden, werd in 1943 de betrokkenheid van veel illegalen onomkeerbaar. Omdat zowel groepsleden als onderduikers inmiddels afhankelijk van elkaar waren geworden, bracht het werk een aanzienlijke morele verantwoordelijkheid met zich mee. De eerste structurele netwerkrelaties in de regio waren al opgebouwd, en je hieruit terugtrekken betekende ook een zwakkere schakel in de ketting van contacten. Dit betekende dat de vrijblijvendheid waarmee sommige inwoners van Doesburg aanvankelijk in het verzet stapten, feitelijk verdween. Dit proces werd door T. Klumper ook wel omschreven als het besef niet meer terug te kunnen.4

Medio 1943 kwam er een scheiding tussen degenen die bewust het risicovolle en verantwoordelijke werk op zich namen, en zij die vanuit een meer ondersteunende rol in de tweede lijn werkten of er zelfs mee stopten. Toen scoutingleider Piet Weyde eind 1943 via de LO-Tiel (contact scouting Piet Oosterlee ‘Pietje Betuwe’) gevraagd werd de vorming van Doesburgse LO op zich te nemen, durfde hij dit niet aan.5 Toen de situatie serieuzer werd, werd het systeem van ‘vriendendienst’, waar de onderlinge contacten nog vaak op gebaseerd waren, opnieuw geëvalueerd. Soms kon een plotseling bezoek van de SD of het oppakken van collega een plotselinge reality check betekenen.

Nadat verzetspionier pastoor Uyttewaal in 1942 door SD op het matje werd geroepen, nam hij bewust een stap terug ten gunste van kapelaan Morselt. Zijn vertrek uit de eerste lijn was in zekere zin ook een daad van zelfbescherming van de groep. Soms was het noodzakelijk om spilfiguren, waar de organisatie op draaide, weg te halen uit de frontlinie. Het verlies van dergelijke leden, of in het geval van verraad tijdens een verhoor, kon enorme gevolgen hebben.

Ondanks dat de meesten na dit punt een actieve rol bleven spelen op de achtergrond, markeerden dergelijke persoonlijke keuzes, om de grootste risico’s te nemen of juist een stapje terug te doen, de eerste contouren van de actieve kerngroep. Wat overbleef waren mensen op wie je blindelings kon vertrouwen en met wie je op structurele basis illegale activiteiten ontplooide. Geleidelijk aan, zoals Piet Willemsen het beschreef, ontstond er een compacte georganiseerde verzetsgroep.6

De club ‘die het ging doen’ voerde vooralsnog onbewust een herstructurering van taken door, meer toegespitst op specialismen en kwaliteiten. Doener kapelaan Morselt nam het stokje over van Uyttewaal, terwijl kapelaan Wagemakers overal buiten werd gehouden. Harry Borchert werd de man van de persoonsbewijzen en Theo Weetink van distributiezaken. Piet Willemsen en Rien Vos onderhielden regionale relatienetwerken en Joop Pieterse werd het aanspreekpunt voor inlichtingen. Er werden koeriersters bij het werk betrokken voor het onderhouden communicatie.

Indeling LO Achterhoek. Collectie NIOD
Indeling LO Achterhoek. Collectie NIOD

Belangrijker nog was dat men naast zijn of haar eigen taak een gemeenschappelijke bijdrage leverde aan het onderduikwerk. Na de toetreding tot de LO in januari 1944 zou deze taakverdeling nog meer toegespitst worden en aangevuld met andere medewerkers. Maar in 1943 ontstonden de impulsen die een meer strakke planning van het verzetswerk, zowel mentaal als fysiek, noodzakelijk maakten.

Het ontstaan van een kleinere groep met kortere communicatielijnen was niet alleen het gevolg van de psychologische werking van groepsprocessen als gevolg van veranderde oorlogsomstandigheden. Zoals eerder aangegeven was de lokale omgeving voor het verzet buitengewoon vijandig en bedreigend. In dergelijke omstandigheden was een reductie van het aantal actieve leden juist wenselijk en tegelijkertijd noodzakelijk om als illegale organisatie in Doesburg te kunnen overleven. Het was tegelijk één van de belangrijkste redenen waarom er in Doesburg nooit een knokploeg werd geformeerd.

De verzorgende illegaliteit was voornamelijk een stil proces waarbij de samenleving als dekmantel kon worden gebruikt. Dit systeem kon, mits veiligheidsprotocollen werden nageleefd, zelfs in het hol van de leeuw blijven functioneren. Een gewapende ploeg kon uit de aard van haar opzichtige werkzaamheden niet ondergronds blijven. Naast praktische overwegingen, zoals het oefenen met wapens, maakte het hit-and-run principe van hun werk het erg lastig om telkens heen en terug door de streng beveiligde toegangen van de stad te moeten.

Drie fasen

Binnen de gehele ontwikkeling van de lokale illegaliteit zijn er drie fasen te onderscheiden. De startfase (1940-1942 was er één van zoeken en bewustwording van verschillende manieren om verzet te plegen. Voordat aanstaande Doesburgse illegalen zich konden vasthouden aan een breed maatschappelijk draagvlak voor verzet, moesten instanties als het gemeentebestuur, maatschappelijke instellingen, kerken en beroepsverbanden nog een moreel standpunt innemen.

Van openbare protesten tegen de maatregelen van de bezetter is in Doesburg nauwelijks sprake geweest. Ondanks dat het gemeentebestuur onder leiding van burgemeester Nahuys passief de ‘nieuwe werkelijkheid’ accepteerde, waren er tussen 1940 en 1941 duidelijke aanwijzingen, dat sommige inwoners vanuit het brede spectrum van verzet een actievere rol wensten te vervullen.

Naarmate de druk van de bezetter toenam, groeide het verzetsgedrag van de aanstaande illegalen mee. Uit deze groep werd de zogeheten verzetspionier geboren. Geleidelijk aan vormden zich kleine verzetskernen met als belangrijkste doelstellingen de hulpverlening aan vervolgden en onderduikers. Hiermee werden de maatregelen van bezetter gesaboteerd. Uiteindelijk bleek de verzorgende doelstelling het meest kenmerkend te zijn voor de Nederlandse Illegaliteit tussen 1940-1945.

Tijdens de tweede fase (1943 tot medio 1944) ontwikkelden de aanvankelijk informele groepjes zich tot formaties met een hoge mate van professionaliteit. De hardheid van de maatregelen maakte het nodig om efficiënter en op grotere schaal te reageren. Door de opgevoerde druk van de bezetter en de grimmigheid waarmee dit plaatsvond, werd duidelijk dat de informele samenhang van illegale relaties en werkwijzen uit de beginjaren, niet meer voldeden. Hiermee verdween de vrijblijvendheid op basis waarvan sommige Doesburgers tijdens de beginjaren in de illegaliteit stapte.

Het gevoel dat de situatie serieuzer werd, leidde tot een scheiding tussen degenen die bereid waren de grootste risico’s te nemen en degenen die een stapje terug deden. Hieruit werd de groep actieve illegalen geboren. Duitse maatregelen uit begin 1943 leidde vervolgens tot het tipping point binnen het Doesburgse verzet. Als gevolg van grote stromen onderduikers was er de noodzaak tot meer organisatie. Om alles efficiënter te laten verlopen kwam er een zekere hiërarchie in illegale activiteiten en er werd een duidelijke keuze gemaakt voor één centraal verzetsdoel: de hulp aan onderduikers.

De Greta Garbo van het Doesburgse verzet, Siny Westenberg. Koerierster en spil in het fraudesysteem van het lokale distributiekantoor.
De Greta Garbo van het Doesburgse verzet, Siny Westenberg. Koerierster en spil in het fraudesysteem van het lokale distributiekantoor.
Met de omschakeling naar het ‘nieuwe werken’ werd in januari 1944 de Doesburgse afdeling van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, de LO, geformeerd. Dit was tevens de eerste vorm van georganiseerd verzet in Doesburg. Uit deze ‘bedrijfsmatige’ samenwerking volgde een uitgebreide taakverdeling, specialisatie en het werken volgens een vast stramien. Hierbij werd Doesburg gefaciliteerd door hoofdkantoor Doetinchem.

Vanaf medio 1943 volgden de ontwikkelingen zich in rap tempo op. Van een zekere vrijblijvende deelname, werd de illegaliteit in 1944 een serieuze baan waar leden meestal fulltime mee bezig waren. Na het bereiken van een hoge graad van organisatie, door de aansluiting bij de LO, dwong de aantocht van de geallieerden hen opnieuw tot herpositionering en de bereidheid om een directe gewapende confrontatie met de bezetter aan te gaan.

De derde en laatste fase (september 1944 tot april 1945) werd gekenmerkt door de formalisering van de illegaliteit als gevolg van de opname in de Binnenlandse Strijdkrachten. Dit was voor landelijke verzetsgroepen niet zelden een moeizaam proces. Dankzij de sterke invloed van de LO binnen de Delta-Doesburg en de efficiënte organisatie vanuit de LO-Doetinchem onder leiding van Jan Houtsma, bereikte de plaatselijke illegaliteit ‘volgens plan’ het hoogste niveau van landelijke organisatie. Met uitzondering van de Ordedienst, die door verbindingsproblemen pas later kon aansluiten.

Met het perspectief op de bevrijding en de introductie van nieuwe militaire activiteiten, bleef het verzorgende taakgebied de belangrijkste prioriteit. Door het oprukkende front en in het bijzonder Operatie Market Garden, moesten grote stromen hulpbehoevenden via het Doesburgse netwerk worden opgevangen. De inmiddels bedrijfsmatige werkwijze van de plaatselijke illegaliteit maakte het mogelijk hieraan te voldoen.

Het stille netwerk - Verzet in Doesburg
 
De LO had via eigen interne ontwikkelingen een systeem gecreëerd, waarmee zij autonoom kon functioneren in alle sectoren en inmiddels onder alle omstandigheden. Daarnaast kwam er binnen BS-verband een duidelijke relatie met regering in Londen en de geallieerden. Het vergaren van inlichtingen en alles wat daarbij kwam kijken werd, vanaf september 1944 tot aan de bevrijding, voor Doesburg de belangrijkste paramilitaire activiteit. Het gaf de illegaliteit een nieuwe rol waarin ze voor het eerst op grotere schaal moest samenwerken met externe partijen. Doesburg werd hierin het eerste afleverpunt van geallieerde orders. De lijn werd naar de stad vernoemd: Teledo(esburg).

Gedurende het laatste jaar van de oorlog werd Doesburg met name bekend als een knooppunt van inlichtingennetwerken, dat werd gefaciliteerd door leden van Delta-Doesburg én de Ordedienst. Als illegale entiteiten van het eerste uur werkten zij eind 1944 voor het eerst formeel samen als één organisatie binnen de Binnenlandse Strijdkrachten.

Boek: Het Stille Netwerk.De Doesburgse illegaliteit, 1940-1945

Noten â–¼

1 – Volgens verslag Fred Jansen, Doesburg.
2 – Liggend in het GA Doesburg, archief POD. De lijst werd kort na de oorlog aangetroffen door de Politieke Opsporingsdienst (POD). Volgens verslag Theo Weetink werd deze in 1943 opgesteld.
3 – Uit Herinneringen van een Verzetsstrijder, toespraak Piet Willemsen, 4 mei 1995 in het kader van 50 jaar bevrijding.
4 – Klumper 1994, p. 110.
5 – NIOD, Archief 251A, ‘verslag over Doesburg’. Het contact met de verzorgende illegaliteit in Tiel kwam tot stand via de LO-Doetinchem, Jan Houtsma.
6 – Uit Herinneringen van een Verzetsstrijder, toespraak Piet Willemsen, 4 mei 1995 in het kader van 50 jaar bevrijding.
×