In Japan
Op 27 juli 1623 vertrok de Goede Hoop, een van de schepen die door de storm op het land waren geworpen, van de Pescadores naar Japan met een lading ruwe zijde om daar te verhandelen. Zij waren daar welkom vanwege de Chinese zijde die er erg gewild is, want de Japanners gebruiken die om er prachtige stoffen van te maken voor hun kleding.

De Japanners zijn van middelmatige lengte, ongeveer even groot als wij; het zijn uitermate goede soldaten, erg bekwaam in het hanteren van wapens, en zij zijn trouw. Hun wapens bestaan uit haakbussen met grote ronde kogels, zware pieken met ijzer van een voet lang en zo scherp als een mes, en sabels zo lang als een Zwitserse degen, met een dik en zwaar lemmet. Zij doorklieven met dit wapen een man in één slag, alsof het een houtje is ter dikte van een vinger. Zelfs wanneer de man een kuras zou dragen, dan zouden zij hem nog doden. Wanneer zij in oorlog zijn, hebben zij gewoonlijk drie sabels of degens bij zich: een lange, een andere met een lemmet van 2 voet lang, en een kleine dolk van een voet lang, die zij als ponjaard dragen. In open terrein waar veel ruimte is maken zij gebruik van de lange sabel, die zij furieus en, zoals in Zwitserland, met beide handen hanteren. De sabel met het minder grote lemmet gebruiken zij waar minder armslag is. Zij nemen de kleine dolk ter hand wanneer zij bij verrassing overwonnen zijn en geen hoop meer koesteren zich te kunnen redden: liever dan zich gevangen te laten nemen, gebruiken zij de dolk om zich in de buik te steken. Zij overtrekken hun houten schilden met leer, zoals ik heb gezien bij hen die bij mijn compagnie dienden en die zich liever door de vijand lieten doden dan zich over te geven. Zij gebruiken ook hellebaarden als een sabel en allerlei andere soorten wapens die zij goed weten te hanteren. Ik heb van de gouverneur van Nagasaki in Japan begrepen dat zij een eed hebben afgelegd de hand aan zichzelf te slaan en ook dat de koning hen die terugkomen van een nederlaag laat ombrengen.
Deze lieden gaan gekleed in een broek, zoals in Holland, kousen en schoenen ingekeept als een koeienpoot; zij dragen een mantel van zijde tot halverwege de benen, ieder volgens zijn rang en stand, gevoerd met fijn katoen, in vier of vijf kleuren, en even fraai aan de buitenkant als aan de binnenkant. Zij dragen een sjerp van zijde als ceintuur. Het hoofd is onbedekt, de haren zijn opgebonden als een paardenstaart. Wanneer zij ten oorlog trekken, dragen zij zwarte harnassen van zwart gelakt hout en andere van messing, de helmen zoals ouderwetse Spaanse hoeden.

In het Japans heten vrouwen die bekendstaan als eervol caïche jongezay varuar, dat wil zeggen ‘edele en nobele vrouwen’; rijke meisjes jongezar; hoeren caïche vargouzar. De mannen heten kosmous jongozar, dat wil zeggen ‘mannen van eer’; de edele heren, die zij van geringe betekenis achten en die het nauwelijks wagen te spreken, heten kosmous nour nour. Om te loven en bieden gebruiken zij de woorden kous noro jingo, dat wil zeggen ‘hoeveel kost dit en dat?’ Dit is wat ik heb kunnen opsteken van hun taal.
Een welvarend land
Ik heb er twee mooie steden gezien, Nagasaki en Corsac, goed gebouwd en met mooie brede straten. De huizen zien er bijna net zo uit als in China, sommige zijn van steen, andere van erg kunstig bewerkt hout. Zij zijn behoorlijk duur omdat daar zo veel mensen wonen. Het paleis van de koning is schitterend, grotendeels bedekt met koper en lood. Bij de ingang van het woongedeelte is er een voordak van 2 vadem lang en één breed, dat helemaal bedekt is met zilver. De kamers bestaan uit twee verdiepingen en zijn voorzien van rijke schilderingen. De koning is gewoonlijk op jacht met zijn edelen en er is een grote verscheidenheid aan wild.

Ik weet niet welke geloofsleer zij eropna houden, zij het dat ik meende te kunnen vaststellen dat deze bijna dezelfde was als die van de Chinezen, vanwege het feit dat Japan vroeger deel uitmaakte van het koninkrijk China. Maar de gouverneur die door de koning van China in Japan was geplaatst, maakte zich meester van de eilanden, omdat hij machtig was en zich eigen baas voelde, maar ook omdat hij een betere krijgsman was dan de Chinezen.
Sindsdien mogen de Chinezen hen niet meer, want als zij tegenwoordig Japanners te pakken kunnen krijgen, laten zij hen de meest wrede dood sterven die je je maar kan voorstellen: zij laten hen in stukken scheuren. Hun rechtspraak is tamelijk goed voor moordzaken; wanneer iemand een ander heeft gedood, laat men hem ook sterven. Een dief wordt het hoofd afgeslagen en hij wordt in het water geworpen tenzij hem op verzoek van de ouders genade is verleend. Vrouwen die een kind hebben gekregen van iemand anders dan hun echtgenoot worden ter dood gebracht en hun bastaardkinderen worden aan een touw door een rivier gesleept, wat ik, wat die kinderen betreft, vreemd vond. Het is de mannen ook toegestaan zo veel kinderen te hebben als zij willen en de kinderen die zij niet willen onmiddellijk na hun geboorte in het water te gooien, ook indien de kinderen wettig zijn.

Deze Japanse eilanden liggen 50 à 60 mijlen van het vasteland van China, maar dat is minder aan de noord- en de oostkant. Dit is wat ik van de Japanse eilanden heb gezien en geleerd.
~ Leonard Blussé en Jaap de Moor
Ripon kan in de tussentijd nooit Japan hebben bezocht. Alles wat hij hier optekent (behalve natuurlijk zijn persoonlijke ervaringen met Japanse soldaten) berust op horen zeggen.
Boek: Een Zwitsers leven in de Tropen – Jaap de Moor
Lees ook: Hoe een Chinese krijgsheer de VOC versloeg
Artikelen over de VOC