De laatste jaren is er veel onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van Nederland bij de trans-Atlantische slavenhandel. Nog relatief onbekend is echter het unieke imperium van de Amsterdamse familie Coymans. Met name Balthasar Coymans (1652-1686) mocht in de jaren 1684 tot 1686 met recht de machtigste slavenhandelaar van het westelijk halfrond worden genoemd. Een korte geschiedenis.
De Coymans-familie stamde oorspronkelijk uit Vlaanderen. De oude vorm van de naam is waarschijnlijk Koeiman, hetgeen, gezien ook het familiewapen, duidt op een verleden in de veehandel. De overgrootvader van Balthasar Coymans was echter koopman en financier in Antwerpen. Hij was in 1540 getrouwd met de dochter van een rijke Florentijnse bankiersfamilie. Door de oorlog met Spanje en de vervolging van protestanten in de Spaanse Nederlanden kwam deze overgrootvader via Hamburg in Haarlem terecht.
Zoals zoveel welgestelde Vlaamse vluchtelingenfamilies vonden ook de Coymansen snel een bevoorrechte plek tussen de Hollandse koopmanselite. De grondlegger van het Coymans-imperium was grootvader Balthasar (1555-1634 – de éérste Balthasar); in 1598 komen we hem samen met zijn broers tegen als financiers en verzekeraars van internationale handelsschepen. In 1631, met een vermogen van 400.000 gulden, was hij de op een na rijkste inwoner van Amsterdam. Hij bezat een hofstede in de Purmer en vanaf 1627 een buitenplaats bij Wijk aan Zee, genaamd Westerhout. De familie had zich inmiddels verspreid: de leden namen stuk voor stuk vooraanstaande posities in in respectievelijk Amsterdam, Haarlem, Dordrecht, Lisse, Velsen en Hamburg.
Coymanshuis
De tweede Balthasar (1589-1657), zoon van de eerste, liet het kapitale Coymanshuis op de Keizersgracht in Amsterdam bouwen, ontworpen door Jacob van Campen. Het pand zou tot 1759, toen de laatste Coymans-telg overleed, door diverse generaties worden bewoond. Het staat er nog steeds, ironisch genoeg is er nu het hoofdkwartier van Amnesty International gevestigd.
In 1634 zette Balthasar II, samen met zijn broer Joan, het bedrijf na de dood van hun vader voort onder de naam Balthasar Coymans en broeders. Behalve in bankzaken (financiering en verzekering van schepen) legden zij zich toe op de handel in edelmetalen, Zweeds ijzer, teer, linnen en specerijen. Hun handelshuis had een jaarlijkse omzet van 4 miljoen gulden.
WIC
Diverse leden van de Coymansfamilie hadden inmiddels nauwe banden met de West-Indische Compagnie: Elisabeth Coymans (de zus van Balthasar II) had bijvoorbeeld een aandeel van ƒ 12.000 en was daarmee hoofdparticipant. De vroegste vermelding van de rechtstreekse betrokkenheid van de familie Coymans bij de slavenhandel vinden we in 1656: Isaac Coymans (1622-1673), een neef, ook uit Amsterdam, was een koopman in dienst van de West-Indische Compagnie. Isaac had als opperkoopman op het WIC-hoofdkwartier Elmina aan de West-Afrikaanse Goudkust dienstgedaan.
Door de herovering van Nederlands Brazilië door de Portugezen in 1654 begon de WIC naar alternatieve afzetmarkten voor haar zwarte slaven te zoeken. Isaac was in dat jaar betrokken bij een van de slaventransporten.
Balthasar II en broer Joan overleden allebei in 1657. Omdat de zonen van Balthasar II nog te jong waren om hem op te volgen (de oudste was twaalf) ging de leiding van de firma over op zijn vrouw Sophia Trip. De familie Trip, ook al zo’n steen- en invloedrijke familie, was al sinds de oprichting bij de West-Indische Compagnie betrokken.
De mogelijkheden voor de Hollanders om slaven naar Spaans Zuid-Amerika te vervoeren namen een enorme vlucht toen de Engels-Spaanse oorlog (1654-1660) uitbrak. De Engelsen, die een concurrent waren van de WIC, waren hiermee uiteraard van de Spaanse markt uitgesloten. De WIC begon Curaçao als opslagplaats te gebruiken voor de levering van slaven. Dit was tevens de periode dat de betrokkenheid van de firma Coymans toenam. Sophia Trip startte een nieuw bedrijf met haar schoonzoon onder de naam Wed. Joan Coymans & Carel Voet, met als belangrijkste activiteit ‘de zaken van den slavenhandel’. Met andere woorden: de financiering, organisatie, uitrusting, verzekering en uitreding van slavenschepen, alsmede de handel in retourgoederen (tabak, suiker, zilver, katoen, cacao, etc.) vanuit de Spaanse koloniën naar Europa. Overigens was een groot deel van de familie inmiddels betrokken: diverse ooms en neven droegen hun steentje bij, met name de Dordrechtse en Haarlemse takken (Balthasar III).
Asiento
In 1662 stelde het bankroete Spanje het Asiento de negros in: een soort lease-constructie die de houder, in ruil voor een fors geldbedrag, een aantal jaren het alleenrecht gaf om slaven aan Spaans-Amerika te leveren. Het doel: financiën te vergaren en de smokkelhandel in slaven uit te bannen. Bovendien deden de Spanjaarden uit religieus principe niet rechtstreeks zaken met protestanten (i.c. de Hollanders). Via deze constructie werd dit probleem omzeild, want de houders van het Asiento waren private personen met een katholieke achtergrond. Het werd verleend aan twee bankiers uit Genua. Op hun beurt besteedden zij de uitvoering uit aan de WIC en de Coymansen financierden er lustig op los: na een betaling van 500.000 gulden aan de Spaanse koning werd de firma in 1668 officieel subcontractor voor de asientistas (dat mocht dan blijkbaar weer wel; de Coymansen waren protestants). Het contante geld werd met oorlogsschepen in Spanje afgeleverd.
Dat ze er dik aan verdienden bleek trouwens al in 1666: de firma Wed. Joan Coymans & Carel Voet verrekende in dat jaar meer dan 7 miljoen gulden met de Amsterdamse Wisselbank. In 1673 vestigde de firma een dependance in Cádiz (Andalusië). Cádiz was naast Sevilla de belangrijkste haven voor de handel tussen Spanje en Zuid-Amerika en het was lonend om dicht op het vuur te zitten. De katholieke schoonzoon Carel Voet nam er de honneurs waar.
Vroeg in de jaren zeventig van de zeventiende eeuw trok Sophia Trip zich terug uit de firma en haar twee zonen Jan en Balthasar (IV) traden allengs meer op de voorgrond. Jan, de oudste, stond aan het roer in Amsterdam en Balthasar, eenentwintig jaar oud, nam de zaken in Spanje waar (op voorspraak van hun andere zwager, Johan Huydekooper, die een gruwelijke hekel had aan Carel Voet. Huydekooper was zo’n beetje de machtigste man van Amsterdam; hij zou uiteindelijk dertien keer burgemeester worden). Met Voet uit de weg konden beide broers hun eigen gang gaan en dat deden ze dan ook: omdat de WIC in die periode in zeer zwaar financieel weer verkeerde namen ze alle touwtjes in handen. In 1671 ging het Asiento over op een Portugees en met hem werd de deal gesloten dat de Coymansen alle slaventransporten zouden financieren en dat alle handel via Curaçao zou lopen. Hiermee was de concurrentie volledig buitenspel gezet. Vijf jaar lang zouden ieder jaar vierduizend slaven moeten worden geleverd.
Naar schatting hebben de Nederlanders, met de belangrijke inbreng van de Coymans-familie, tussen 1650 en 1675 zo’n 60.000 slaven naar Zuid-Amerika getransporteerd.
De invloed van de firma Coymans binnen het Asiento was inmiddels zo groot geworden, dat Spanje begon tegen te sputteren. Om die invloed in te dammen besloot de koning in 1676 om twee Spaanse kooplieden het monopolie te gunnen. De handel op Curaçao werd verboden en men besloot slaven in te kopen via de (katholieke) Fransen in Kaap-Verdië. Dat werd een mislukking: de Fransen waren niet in staat om de benodigde aantallen slaven te leveren. Hierdoor konden de Coymansen gemakkelijk in het gat springen: via de onofficiële weg (dus via smokkelhandel) transporteerden zij ongestoord verder. De firma financierde in 1679 onder andere slaventransporten naar Caracas, Cartagena en Curaçao met een slordige 9.800 ‘negros’ aan boord.
Noodgedwongen keerden de Spanjaarden op hun schreden terug. Zij konden niet zonder grote aantallen zwarte slaven voor hun plantages en zilvermijnen en Coymans en de WIC waren onmisbaar voor een gestage aanvoer, hoewel ook zij niet aan de vastgestelde quota konden voldoen. In 1680 kreeg ene Juan Barroso del Pozo, een zakenman uit Sevilla, die nauwe banden onderhield met Balthasar IV, het Asiento. Samen met zijn schoonzoon Nicolas Porcio verplichtte hij zich 1,2 miljoen peso’s (3 miljoen gulden) aan de Spaanse kroon en 250.000 peso’s aan het bestuur van de Spaanse Nederlanden te betalen. Bovendien dienden er vier oorlogsfregatten te worden gebouwd in Amsterdam, bestemd voor de Spaanse vloot. In ruil zouden zij binnen tien jaar 11.000 ton (!) slaven moeten afleveren. Toen Del Pozo echter in 1683 plotseling overleed stond Porcio er alleen voor en hij was niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen. Mogelijk was hij een instrument geworden van een duister plan van Balthasar IV om zelf het Asiento te vergaren. Het kan ook meespelen dat hij ervan werd verdacht stiekem zaken te doen met de Engelsen in Jamaica. In ieder geval werd hij aan alle kanten zwart gemaakt en tegengewerkt – niet in de laatste plaats door Coymans zelf – , met als gevolg dat hij in 1684 wegens malversaties en wanbetaling in Cartagena werd gearresteerd. Door de Spaanse koning werd hij onder curatele van Coymans gesteld.
Balthasar IV zag zijn kans schoon. Gesteund door het enorme kapitaal van de firma in Amsterdam beloofde hij de Spaanse kroon alle schulden en verplichtingen van Porcio over te nemen en te voldoen. Hij had daarbij de goedkeuring van de Casa de la Contratación de Indias, het bestuursorgaan dat de handel met Spaans-Amerika controleerde. De koning ging overstag: Porcio werd buitenspel gezet en in 1685 werd voor het eerst het Asiento aan een ‘ketter’ (een protestant) toegewezen. Met alle concurrentie uit de weg kon de firma Coymans haar monopolie ten volle uitbuiten en gedurende haar bewind bereikte de slavenaanvoer van de WIC haar hoogste piek: gedurende 1684-1686 werden bijna 16.000 zwarte Afrikanen verscheept.
Uit: het Asiento tussen de Spaanse kroon en Balthasar Coymans (1685)
De twee broers hadden een ideale taakverdeling: terwijl Balthasar IV in Cádiz de zaken waarnam, zwaaide oudste broer Jan in Amsterdam de scepter. Gesteund door de roemruchte families Huydekooper, Trip, Deutz, Berck en Valckenier (allemaal aangetrouwd) gebeurde er niets waarvan hij niets afwist of er een stem in had. De contacten met de WIC waren innig (jongste broer Jozef had zitting in het bestuur: de Heeren Tien) en via de WIC lag er een directe lijn met de Staten-Generaal. Op last van die laatste was de ambassadeur van de Nederlandse Republiek in Madrid een vurig pleitbezorger van het Coymans-asiento.
Jan zelf woonde in het pand op Keizersgracht 177, dat voorzien was van een kapitale kunstverzameling, en ontving staatslieden en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders. Naast handelaar, bankier en financier was hij tevens schepen van Amsterdam, voorzitter van het College van de Levantse Handel, kerkmeester van de Zuiderkerk en kapitein van de Amsterdamse Schutterij. Later zou hij ook nog tot de Vroedschap (het bestuur) van Amsterdam toetreden.
Tegenstand
Balthasar IV had echter één partij over het hoofd gezien: de Spaanse Inquisitie. In april 1685 diende deze een vernietigende protestbrief in bij de koning tegen het zakendoen met de Hollanders, en in het bijzonder met Coymans. Dit werd ondersteund door de nuntius (de vertegenwoordiger van de paus in Madrid). Omdat Coymans de Casa de la Contratación de Indias in zijn zak had (de belangrijkste bestuursleden stonden op zijn loonlijst) heeft men aanvankelijk succesvol de aanvallen tegen het Coymans-asiento kunnen afslaan. Maar de druk werd al snel te groot. In 1686 begon het tij te keren: de koning twijfelde en de politici in de Casa de la Contratación de Indias zagen de bui al hangen. Coymans verloor langzamerhand zijn steun en de Casa begon zich tegen hem te keren, wat zich uitte in bureaucratische rompslomp en eindeloze controles op contrabande als hij zijn schepen wilde uitreden.
Balthasar IV overleed plotseling en onverwacht in november 1686 en dat had grote consequenties voor de Hollandse hegemonie in de slavenhandel. Aan het eind van diezelfde maand adviseerde een speciale commissie (la junta particular del Asiento de Negros) dat het contract met de firma Coymans geannuleerd moest worden, en de Spaanse koning besloot tot interventie. Geheime directieven werden naar de koloniën in Spaans-Amerika gestuurd om de handel van de Hollanders te beletten en Spaanse (financiële) belangen veilig te stellen. Ook politieke gevolgen bleven niet uit: zowel de West-Indische Compagnie als de Staten-Generaal begonnen zich ermee te bemoeien. Eigenlijk gebeurde nu precies wat de Spanjaarden altijd hadden willen vermijden, namelijk dat het Asiento de aanleiding zou worden van een dispuut tussen Spanje en de Republiek.
Tegengewerkt door de autoriteiten in de Spaanse havens van Zuid-Amerika begonnen de Hollanders in de loop van 1687 te doen waar Spanje hen eerder van beschuldigd had: ze gingen massaal over tot smokkelpraktijken. Met Curaçao als middelpunt werden slaven en goederen naar het vasteland vervoerd en de Spaanse gouverneurs deden hun beklag dat Hollandse schepen zich als vijanden gedroegen.
In de loop van 1688 informeerde de Staten-Generaal de Spaanse koning dat zij van plan was Nederlandse oorlogsbodems naar de Caraïbische Zee te sturen (de Spanjaarden beschouwden deze als Spaans territoriaal water) en van Curaçao een doorvoerhaven te maken waar iedereen, van welke nationaliteit dan ook, handel (en dus smokkel) kon bedrijven. De zaak werd nog verder op de spits gedreven toen de vroedschap van Amsterdam de Spaanse ambassadeur liet weten pal achter de firma Coymans te staan en dat de vrede tussen Spanje en de Republiek in gevaar zou komen als de interventie niet werd opgeheven.
De Spanjaarden bonden echter niet in en traineerden de onderhandelingen met allerlei vertragingstactieken. In april 1689 werd aan Nicolas Porcio, de oude vijand van Coymans, alsnog het Asiento verleend. Deze was ondanks zijn slechte reputatie in staat om betrekkingen aan te gaan met de Engelse Royal African Company in Londen, een concurrent van de WIC die Jamaica als doorvoerhaven gebruikte. Als gevolg daarvan waren de Engelsen, die de Republiek langzamerhand qua macht en invloed voorbijstreefden, de eigenlijke overwinnaars in deze kwestie.
De WIC bleef weliswaar nog jarenlang in de markt als belangrijke slaventransporteur, maar met het verlies van het Asiento was de neergang onvermijdelijk ingezet. En wat betreft de firma Coymans: ondanks jarenlange juridische procedures was zij uiteindelijk de grote verliezer; haar belangrijke rol als subcontractor voor Spaans-Amerika was uitgespeeld.
Slavernij, is dat eigenlijk wel toegestaan?
Het Nederlandse aandeel in de internationale slavenhandel
Bronnen ▼
-Belle, Pedro van − Pertinent en waarachtig verhaal van alle de handelingen en directie van Pedro van Belle, ontrent den slavenhandel, ofte, het Assiento de Negros, eerst door D. Juan Barosso y Posso, bij zijn overlijden door D. Nicolas Porsio, en daarna door Balthasar Coymans met den Koning van Spangien aangegaan (1689);
-Carmona, S., Donoso, R. and Walker S.P. − Accounting and international relations: Britain, Spain and the Asiento Treaty (2009);
-Díaz Blanco, José Manuel − La Carrera de Indias (1650-1700): Continuidades, rupturas, replanteamientos (2018);
-García-Montón, Alejandro − The Cost of the Asiento. Private merchants, royal monopolies, and the making of trans-Atlantic slave trade in the Spanish empire (2020);
-Heijer, Henk den − Goud, ivoor en slaven (1997);
-Joosten, Marinka − Sal het eens met een advookaet overlegge, De rol van vrouwen in het familienetwerk Huydecoper-Coymans (2016);
-Odegard, Eric − Recapitalization or reform? The bankruptcy of the First Dutch West India Company and the formation of the Second West India Company, 1674 (2019);
-Postma, Johannes − The Dutch in the Atlantic slave trade (2008);
-Wright, I.A. − The Coymans Asiento, 1685-1689 (1925);
Websites
-Wikipedia
-Tacho Tichelaar