Wie kent La Tintoretta? Michaelina Wautier? Agnes vanden Bossche? Maria Van Oosterwijck? Gesina ter Borch? Allemaal vrouwelijke schilders met onmiskenbaar talent. Wat is de reden voor hun onbekendheid? Economische, sociale omstandigheden, vastgeroeste vooroordelen, verloren documenten, verdonkeremaande kunstwerken, gebrek aan opleiding en netwerk, geweerd uit schildersgilden en kunstacademies… Zo blijven vele vrouwen en hun creaties onder de radar. Een nog te ontdekken ‘matrimonium’.
Ze leefde onkerstelic ende onvrauwelic
Onchristelijk en niet vrouwelijk, zo werd Agnes vanden Bossche (1435/40 – na 1504) bestempeld. Een fel vrouwmens was Agnes, één van de weinige vrouwelijke vrijmeesters van het Gentse schildersambacht. Ze beet van zich af maar ze was wel een gewaardeerde kunstenares. Zelfs grootmeester Hugo van der Goes, die deken van het Gentse ambacht was toen zij (op 19 januari 1469) het vrijmeesterschap kocht en aan wie ze een zilveren schaal cadeau deed, erkende haar talent.
Ze verwierf het meesterschap pas rond haar dertigste. Toen was ze al weduwe. Het vak leerde ze waarschijnlijk bij haar vader en het was Claeys vander Meersch, toen een topkunstenaar en kennis van haar vader, die haar onder zijn vleugels nam. Via haar leermeester kreeg Agnes opdrachten; zoals de versiering van de Gentse belforttorens, de wimpels en vlaggen voor de traditionele Blijde Intrede van Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk, feestdecoraties voor het huwelijk van het Bourgondische koppel in augustus 1477.
Slechts één werk is (vermoedelijk) van haar bewaard gebleven: een driehoekig vaandel met de afbeelding van de Maagd van Gent van het einde van de vijftiende eeuw.
Agnes moet een veelzijdige schilderes zijn geweest. En een zakenvrouw. Het was niet evident in een tijd dat de corporaties, de Sint Lucasgilde voor schilders, met hun strikte reglementering weinig vrouwen toelieten.
Van vader op dochter
Vandaar dat vrouwen binnenskamers bleven. Als het lot hen gunstig gezind was, kregen de meisjes een opleiding ‘aan huis’, in het atelier van hun vader. Of waren ze onderbetaalde hulpjes en konden zo mits wat geluk doorgroeien.
In de Antwerpse werkplaats van haar vader Jan Sanders van Hemessen, nam Katharina van Hemessen (1528-na 1565) voor het eerst de penselen op. Het eerste zelfportret van een vrouwelijke schilderes is van haar hand.
Nog een dochter (maar wel een buitenechtelijke) van een bekende vader is Marietta Robusti, La Tintoretta (ca. 1554/55-1614) genoemd naar haar vader, de beroemde Tintoretto uit Venetië. Al heel jong nam haar vader haar mee. Marietta droeg dan jongenskleren, omdat meisjes niet op elke plek toegelaten werden. Ze werd zelf een gevierde artieste, al wimpelde ze lucratieve opdrachten als hofschilderes af om nabij haar vader te blijven of omdat haar vader weigerde haar te laten gaan.
In Bologna was het de wens van Prospero Fontana dat zijn dochter zijn atelier zou overnemen. Wat de getalenteerde Lavinia (1552-1614) ook deed; een schilderszaak die ze dankzij haar huwelijk met de edelman Paolo Zappi (of Fappi) en zijn connecties kon uitbreiden. Lavinia kreeg elf kinderen (waarvan maar drie overleefden) maar bleef schilderen terwijl haar man het huishouden bestierde en af en toe een stukje decor schilderde.
Vrouwen en hun (on) kunde
In dezelfde vooruitstrevende stad was ook de jong overleden Elisabetta Sirani (1638-1665) invloedrijk. Bovendien was ze lid van de academie en gaf ze les aan andere vrouwen. En ze stond op haar punt. Toen na-ijverige mannelijke schilders haar beschuldigden dat ze hulp kreeg voor haar zeer snel uitgevoerde werken, daagde ze getuigen uit op de realisatie van een portret van een prins de Medici. De aanwezigheid van meerdere vrouwelijke kunstenaressen in het progressieve Bologna werd in de zeventiende en achttiende eeuw zelfs als een soort ‘city marketing’ gepromoot.
Italië speelde een belangrijke pioniersrol voor de ontwikkeling van vrouwen. Vanaf de zestiende eeuw groeide hun aantal maar ook hun erkenning. Misschien is dat toe te schrijven aan het academie-systeem dat toen in Italië werd opgezet. Of misschien speelde ook de economische waarde van schilderijen een rol voor de steun van vaders aan hun beloftevolle dochters.
Dochters van, zusters van, echtgenotes van,… dat was voor vrouwen het ideale opstapje om zelf een schildersloopbaan uit te bouwen. Artemisia Gentileschi (1593-1656) overklaste én haar vader én haar broer(s) én haar echtgenoot met gemak. Pas de laatste jaren krijgt ze de (h)erkenning die ze verdient.
Sofonisba Anguissola (1532-1625) kwam niet uit een kunstenaarsfamilie maar werd door haar aristocratische vader wel gestimuleerd. Hij hielp haar aan opdrachten en zo werd ze zelf een gewaardeerde hofschilderes van de Spaanse koninklijke familie. Die royale en adellijke contacten zorgden voor faam en fungeerden zelfs als sleutel tot de academie.
Spaarcenten
De eerste vrouwelijke lesgeefster aan een Duitse academie (van Düsseldorf) was Katharina Treu (1743-1811), en dat dankzij de Beierse keurvorst Charles Theodor. Stichtend lid van de Londense Royal Academy was het wonderkind Angelika Kauffmann (1741-1807). Geboren in Zwitserland, groeide ze op in Italië, was lid van de academie in Rome, huwde met een frauduleuze Zweedse graaf die er met haar spaarcenten vandoor ging, had mogelijks een verhouding met de Britse schilder Joshua Reynolds, decoreerde Engelse landhuizen, speelde gastvrouw in haar Romeinse woning voor (onder meer) Goethe en keizer Jozef II. De faam van deze schilderessen was internationaal maar alleen – zonder hulp en steun van mannen in hun leven – was het moeizaam.
Tegenkanting kon ook: het huwelijk deed Judith Leysters (1609-1660) carrière sluimeren omdat ze de toestemming van haar echtgenoot moest hebben. Haar werken signeerde ze – tot haar huwelijk – met een monogram, een ‘ster’, verwijzend naar haar familienaam. Judith Leyster leidde jarenlang haar eigen atelier in Haarlem, begeleidde medewerkers, bouwde een behoorlijk succes op en maakte zelfs deel uit van de Sint Lukasschildersgilde in de stad van Frans Hals, van wie ze mogelijk een leerlinge was.
Maria van Oosterwijck (1630-1693), dochter van een predikant en bevriend met dichter-diplomaat Constantijn Huygens, verkoos om niet te huwen. Haar werken waren zo gegeerd, zelfs door de Franse Zonnekoning Louis XIV, dat ze voldoende munten had om een huis te kopen aan de Keizersgracht in Amsterdam. Maar toegelaten tot de schildersgilde werd ze niet.
Stille Levens
Documenten vertellen dat de echtgenoot (eveneens schilder) van Rachel Ruysch (1664-1750) haar de toestemming gaf om te schilderen en zelfs haar bloemencomposities waardeerde. Ruysch, dochter van het hoofd van de Hortus Botanicus Amsterdam en moeder van tien kinderen, werd zelfs de eerste vrouw in de schilderscorporatie Confrerie Pictura van Den Haag.
Bloemencomposities, stillevens: dat zijn de onderwerpen waarop vrouwen zich toelegden. De grote historie-taferelen leken wel voorbehouden aan mannen. Behalve dan Artemisia Gentileschi die wel grotere taferelen konterfeitte.
Portretten met beschikbare modellen en stillevens lagen meer voor handen. Stillevens waarvoor de Franse Louise Moillon (ca.1610-1696) en Anne Vallayer-Coster (1744-1818) geprezen werden. Louise Moillon was een van de eerste vrouwelijke schilders van stillevens. Maar die natures mortes zoals ze in het Frans worden genoemd, waren alles behalve doods. Zij noemde het fruit en de groenten die ze weergaf met een subtiele sensualiteit, choses muettes (verstilde dingen).
En natuurlijk zijn er dan de weergaloze bloemen, vlinders, planten en insectjes met uiterste verfijning weergegeven door Maria Sibylla Merian (1647-1717), kleindochter van Theodor de Bry, de Duitse uitgever van bloemenboeken en de stiefdochter van de stilleven schilder Jacob Marrel. De metamorfose van een rups tot een vlinder kan misschien als een allegorie van het leven van vrouwen worden beschouwd.
Tijdgeest
Het leven en werk van die vrouwen liggen gebed in persoonlijke omstandigheden, in de tijdsgeest, in geografische en sociaal-politieke context, zelfs in religieuze omkadering. In Italië, Spanje en de Zuidelijke Nederlanden (grofweg het huidige België) bleven aristocratie en katholieke kerk de belangrijkste opdrachtgevers en sponsors.
In de ‘Noordelijke Nederlanden’ en in de Duitse vorstendommen kenterde door de opkomst van de burgerij de kunstmarkt. Niet enkel de onderwerpen veranderden maar ook de formaten die beter pasten in burgerhuizen. Daarom kwamen vanaf de zeventiende eeuw in het Noorden meer kleinere genrepanelen en vogue.
De kunstproductie die met de verbeterde druktechnieken sedert de zestiende eeuw een hoge vlucht nam, was de prentkunst. Vrouwen laten zich daarin niet onbetuigd. Mayken Verhulst (1518- 1600), zelf schilderes en stammoeder van de Bruegeldynastie, neemt na de dood van haar man Pieter Coecke van Aelst het atelier en vooral het drukken van boeken en prenten onder haar vleugels. Beroemd zijn de houtblokken van Pieter over zijn reis naar Constantinopel Ces moeurs et fachons de faire de Turcz (‘De zeden en gewoonten der Turken’). Maar mogelijks heeft ze ook bijgedragen tot de latere roem van haar schoonzoon Pieter Bruegel de Oude, door prenten van zijn schilderijen te verspreiden.
Slaapmuts
Tal van vrouwen spelen een rol in of staan zelfs aan het hoofd van die familiedrukkerijen. Diana Scultori / Mantuana (naar haar geboorteplek Mantua rond 1547-1612) was de eerste vrouwelijke graveur om een drukplaat te signeren. De paus verleende haar het privilege om haar gravures tegen ongeoorloofde imitaties te beschermen.
De Neurenbergse Maria Katharina Prestel (1747-1794) huwde haar leraar Johann Gottlieb Prestel. Samen startten ze een succesrijk bedrijf. Na haar echtscheiding verhuisde Maria naar Londen waar ze een bloeiende zaak in prenten naar Duitse, Italiaanse en Nederlandse meesters runde.
Magdalena (van) de Passe (1600-1638) werd geboren in Keulen in een familie van graveerders. Haar vader Crispijn van de Passe was een (Zeeuwse) doopsgezinde die vanuit Antwerpen, toen een belangrijk centrum van prent- en drukwerk, naar Duitsland vluchtte. Al op haar veertiende signeerde ze zelfbewust haar werk en later bouwde ze met haar drie broers de familiale werkplaats in Utrecht uit. Duizenden gravures zagen er het licht, met onder meer Magdalena’s specialiteit, landschappen met Bijbelse en mythologische taferelen. De Staten-Generaal verleende haar een octrooi om… slaapmutsen te bedrukken. Sommige voorstellingen op die nachtelijke hoofddeksels waren protestantse personaliteiten of overwinningen op de Rooms-katholieken.
Dit zijn maar een paar namen van vrouwelijke schilders. Tussen de plooien van de geschiedenis zijn er nog meer verborgen. En dan zijn er nog de schrijfsters, de muzikanten, de beeldhouwsters, de wetenschapsters, de avonturiersters…