De theoloog Gisbertus Voetius geldt als een van de gezichtsbepalende personen uit de kerkgeschiedenis van Nederland. Hij stond pal voor het rechtzinnige calvinisme in Nederland en is een van de bekendste theologen van de Nadere Reformatie.
Verder schreef Gisbertus Voetius een aantal invloedrijke boeken over theologie, vroomheid en kerkrecht. Tot zijn bekendste werken behoren Selectae disputationes theologicae, een vijfdelig werk verschenen tussen 1648 en 1669 dat een moraalleer biedt voor gereformeerden, de De theologia practica (1646) en Ta askètika sive exercitia pietatis (1664), een werk over hoe christenen hun vroomheid, vooral door ascetisch te leven, zouden moeten praktiseren. Als Voetius’ kerkrechtelijk hoofdwerk geldt de Politica Ecclesiastica, dat in vier delen verscheen tussen 1663 en 1676.
Jeugd van Gisbertus Voetius
Gijsbert Voet, later gelatiniseerd bekend geworden als Gisbertus Voetius, zag het levenslicht tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Hij werd geboren op 3 maart 1589 in het vestingstadje Heusden, gelegen aan de Maas. Hij groeide op in een calvinistisch, Oranjegezind gezin. Zijn opa was burgemeester van Oud-Heusden. Gibertus’ vader vocht in het leger van prins Maurits en stierf in 1597 in het harnas tijdens het Beleg van Bredevoort (1597).
Gisbertus Voetius bleek al op jonge leeftijd een goede leerling op school te zijn. Na de dood van zijn vader stelde het stadsbestuur van Heusden een studiebeurs ter beschikking aan Gisbertus. Hiermee kon Gisbertus gaan studeren aan de Universiteit van Leiden. Hier onderging Voetius de invloed van onder meer de contraremonstrant Franciscus Gomarus, die hem liet promoveren in Groningen.
(Veld)predikant en hoogleraar: theologische opvattingen en Nadere Refomatie
In 1611 startte Gisbertus Voetius als predikant in Vlijmen en Engelen in Brabant, om in 1617 een beroep aan te nemen in zijn geboortestad Heusden. Het jaar erop stapte Voetius in het huwelijksbootje met Deliana Jans of van Diest, met wie hij tien kinderen kreeg. Hij nam in 1618-1619 deel aan de Dordtse Synode, waarbij hij zich – net als Gomarus – fel verzette tegen de opvattingen van de remonstranten onder leiding van Arminius.
Voetius was in 1629 aanwezig bij het beleg van Den Bosch, als veldprediker in dienst van de legers van graaf Willem van Nassau. Na deze functie keerde hij weer terug naar Heusden om het domineeswerk daar weer op te pakken.
In 1634 aanvaardde Voetius de positie van hoogleraar in de Oosterse talen en theologie aan de Illustere School te Utrecht (die in 1636 tot Universiteit van Utrecht werd verheven). Voetius leverde een inaugurele rede onder de titel De Pietate cum Scientia Conjugenda (Over de verbintenis tussen de vroomheid en de wetenschap). Hierop volgde in maart 1637 nog een benoeming als stadspredikant van Utrecht. Voetius kreeg de bijnaam ‘Paus van Utrecht’.
De theologie van Voetius werd gekenmerkt door het primaat van geloof boven wetenschap en door zijn klemtoon op vroomheid. Een van zijn kernleuzen was ‘ik geloof opdat ik begrijp’. Kennis kwam na het geloof en moest dus godsvruchtig zijn om kennis te zijn. In deze zin stond Voetius diametraal tegenover de rationalistische filosofie van onder meer René Descartes, die uitging van het adagium ‘Ik denk, dus ik ben’.
Verder voerde Voetius nog theologische discussies met Johannes Coccejus (1603-1669), professor in Oosterse talen te Leiden. Deze gingen voornamelijk over de betekenis het vierde gebod voor de zondagsrust.
Zijn standpunten over de relatie tussen christendom en wetenschap en zijn klemtoon op levensheiliging en vroomheid maakten Voetius tot de frontman (naast kopstukken als Willem Teelinck en Jacobus Koelman) van de zogenoemde Nadere Reformatie. Dit was een vroomheidsbeweging in de Gereformeerde Kerk die piëtisme (vroomheid, beleving en zelfonderzoek) nastreefde. Er moest hernieuwde vroomheid komen, net als in de tijd van de Reformatie in de zestiende eeuw. Het piëtisme was vooral in de zeventiende en achttiende eeuw invloedrijk en herleefde in de negentiende eeuw tijdens de Afscheiding van 1834.
Rampjaar (1672) en laatste levensjaren
Tijdens het Rampjaar in 1672 werd Utrecht door de Fransen bezet. De protestanten verloren de Domkerk, maar mochten wel hun geloof blijven belijden. Nadat de Fransen verdwenen waren, greep stadhouder Willem III meteen in. Willem III was zelf een overtuigd Voetiaan en besloot om 120 leden van de Staten van Utrecht en de vroedschap van de stad te ontslaan. Hierdoor kreeg het calvinisme in Utrecht weer vrij baan en kwam de Domkerk weer in protestantse handen. Van 1673 tot 1676, toen hij stierf, was Gisbertus Voetius predikant in de Domkerk.
Voetius overleed op 1 november 1676 in Utrecht. Hij werd ter aarde besteld in de Catharijnekerk. De werken en preken van Voetius, een zogenoemde oudvader (oude schrijver), worden in reformatorische kringen in Nederland nog steeds gelezen.
Lees ook: Wie was Franciscus Gomarus?
Ook interessant: Biografie van Abraham Kuyper
Boek: De dominee die niet preken mocht
Bronnen ▼
Boeken en artikelen
-F.G.M. Broeyer en E.G.E. van der Wall (red.), Een richtingenstrijd in de gereformeerde kerk. Voetianen en Coccejanen 1650-1750 (Zoetermeer 1994).
-G. Harinck e.a. (red.), Christelijke Encyclopedie Deel 3 (Kampen 2005).
-C.A. de Niet, ‘Nu ken ik ten dele’. Voetius over de mystiek‘, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 21.1 (1997) pag. 55-65.
Internet
-http://www.protestant.nu/Encyclopedie/tabid/359/Default.aspx?Page=Voetius%2c%20Gisbertus
-https://sites.google.com/site/beeldfiguren//gisbertus-voetius
-https://www.absolutefacts.nl/wetenschap/data/voetius.htm
-https://nl.wikipedia.org/wiki/Gisbertus_Voetius