In de periode 1940-1944 zijn ruim 1700 Nederlanders erin geslaagd om van bezet Nederland naar Engeland of ander geallieerd gebied te ontkomen. Vanuit bezet Nederlands-Indië (uitgezonderd Nieuw-Guinea) is het slechts zeventien personen gelukt om de oversteek naar geallieerd gebied te maken. Vanuit Java zijn twee geslaagde vluchtpogingen ondernomen. Eén van die twee pogingen was geïnitieerd door een sergeant-majoor van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), Hendrik Jan de Haas (1904-1945).
De Haas had op zestienjarige leeftijd dienst genomen bij het KNIL. In maart 1942, toen het KNIL op Java capituleerde, onttrok hij zich aan krijgsgevangenschap. Gezegend met een vrij donkere huidskleur – onder die omstandigheden plots een voordeel – kon hij in Indonesische kledij rondtrekken, op zoek naar in vrijheid gebleven guerrillagroepen. Tevens bezorgde hij met behulp van een koffer met een dubbele bodem brieven van Nederlandse vrouwen aan hun verwanten elders op Java.
Guerrillastrijders vond De Haas niet, maar hij kon tijdens zijn omzwervingen wel goed om zich heen kijken. Langzamerhand ontstond bij hem het idee om de Nederlands-Indische autoriteiten in ballingschap in Australië in te lichten over de situatie in bezet gebied. Hij ging in de havenstad Soerabaja op zoek naar personen die met hem mee naar Australië zouden willen gaan. Vier anderen, onder wie twee Menadonese oud-KNIL-militairen, waren wel voor het avontuur te porren.
Eind september 1942 vertrokken de vijf mannen in een vissersprauw vanaf de oostkust van Java voor een tocht die qua afstand te vergelijken is met het traject Amsterdam-Moskou. Slechts voorzien van een veldkompas en een uit een schoolatlas gescheurde kaart, navigerend in voor hen onbekend gebied, slaagden ze erin om in ruim drie maanden Australië te bereiken. Onderweg hadden ze niet alleen drie prauwen versleten en een zestal eilanden aangedaan, maar ook een zware storm en lastige vragen van lokale inheemse hoofden moeten trotseren. Eenmaal in Melbourne gearriveerd werden de mannen niet direct met open armen ontvangen. Aanvankelijk bestond zelfs twijfel, gezien het schijnbare gemak waarmee De Haas over Java was gereisd en Indië had kunnen verlaten, of hij wellicht niet als Japans agent beschouwd moest worden. De ‘Australische Engelandvaarders’ werden aan meerdere verhoren onderworpen, maar uiteindelijk raakten de autoriteiten van hun oprechtheid overtuigd.
Minder overtuigd waren ze van de juistheid van De Haas’ rapportages over de situatie op Java. Volgens De Haas stond de meerderheid van de Javaanse bevolking onverschillig tegenover het lot van de Europeanen en was de inheemse politie nogal pro-Japans. Met betrekking tot het herstel van het Nederlandse gezag in de archipel schijnt hij zelfs gezegd te hebben:
“We moeten eerst een paar miljoen inlanders doodschieten.”
Het waren geen opmerkingen die de Nederlands-Indische gezagsdragers in Australië, die nauwelijks een idee hadden van wat er in bezet gebied gaande was, graag wilden horen. De NEFIS (Netherlands Forces Intelligence Service) maakte dan ook het volgende voorbehoud bij de uitspraken van De Haas:
“His outlook on the connection between the European and native population is typical of the [Eurasian] class to which he belongs and may not be considered as completely objective.”
Hoewel men hem een dappere en betrouwbare soldaat vond, had De Haas in Australië aanvankelijk weinig meer te doen dan uitbundig van zijn pas verkregen vrijheid te genieten. Uiteindelijk kwam iemand op het idee om hem als geheim agent naar Java terug te sturen. Hoewel binnen de NEFIS twijfels waren geuit over zijn gebrek aan opleiding in het spionagewerk, vertrok hij in september 1944 als leider van een ‘intelligence-party’. De groep kreeg 50.000 gulden en een zeer uitgebreide opdracht mee: hulpverlening aan verzetsorganisaties, het zoeken van schuilplaatsen voor toekomstige agenten, het vergaren van militaire gegevens, loyale Indonesische bestuursambtenaren op de hoogte brengen van de militaire situatie, en tenslotte steun verlenen aan krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden. Loe de Jong noemde het ‘een absurd takenpakket dat zonder deugdelijke hulpmiddelen moest worden uitgevoerd’.
Na wederom een lange tocht per prauw (onderweg werden ze door een Britse onderzeeboot beschoten), bereikten drie man van de spionagegroep in de eerste week van november 1944 de oostkust van Java. De Haas en de Indonesiër Soeprapto gingen hier aan land.
Tijdens de Japanse bezetting zijn maar weinig geheim agenten naar Java gezonden en niet één is erin geslaagd naar Australië terug te keren. Ook De Haas en Soeprapto verging het slecht. Begin 1945 werden zij door de Japanners gearresteerd. Zelfs onder hevige martelingen lieten zij niets los. Soeprapto is vermoedelijk in gevangenschap bezweken, De Haas werd op 15 of 25 augustus 1945, dus op de dag van, of tien dagen na de Japanse capitulatie, bij Djember geëxecuteerd.
Na de oorlog verklaarde een voormalig hoofd van de afdeling bijzondere operaties van de NEFIS dat het zeer moeilijk was geweest om agenten op Java te krijgen: ‘alleen de meest bruikbare en geschikte krachten zouden het hebben gekund, maar die hadden we eigenlijk niet, behalve dan sergeant De Haas’, en: ‘De Haas was de beste man, die wij hadden’. In 1951 is aan Hendrik Jan de Haas postuum de Bronzen Leeuw toegekend.
Jeroen Kemperman, onderzoeker NIOD
Boek: Boek: Acties in de Archipel – J.J. Nortier