De heropening van het Rijksmuseum op 13 april 2013 trok veel media-aandacht. De doelstelling van het museum, dat dateert uit 1885 en ontworpen is door architect P.J.H. Cuypers (1827-1921), was vrij ambitieus: het gebouw zou compleet vernieuwd worden, in plaats van alleen verbouwd of gerestaureerd. Ter gelegenheid van deze missie, die ruim een decennium van verbouwingen duurde, is bij uitgeverij Nai010 een fraai herdenkingsboek verschenen: Rijksmuseum Amsterdam. Restauratie en transformatie van een nationaal monument.
Het nieuwe Rijksmuseum zou eigenlijk al in 2008 de deuren openen, maar door een mislukte aanbesteding en problemen met vergunningen duurde de verbouwing uiteindelijk veel langer. Ondanks deze vertraging mag het resultaat er zijn, zo laat dit gedenkboek – dat ook veel aandacht besteedt aan de geschiedenis van het museum – zien via puntige artikelen, prachtig fotomateriaal en talrijke illustraties. Het boek bevat vooral veel architectuurtekeningen, historische foto’s en recentere afbeeldingen uit de restauratieperiode 2003-2013.
Geen koning bij opening
Het boek opent met een beschouwing over architect Cuypers, die in 1875 de ontwerpwedstrijd won. Op 13 januari 1877 wordt de eerste paal van het Rijksmuseum de grond in geslagen. In zijn plan heeft Cuypers het ontwerp verfraaid met een groot aantal omliggende percelen, waarop vanaf 1884 tuinen aangelegd worden die een beeld geven van de Nederlandse tuingeschiedenis van de zestiende tot achttiende eeuw. Pas in 1910 is de tuinaanleg zo ver gevorderd dat ze opengesteld worden voor het publiek.
In 1885 vindt de opening van het museum plaats, zonder koning Willem III. Hij had kritiek op het ontwerp en bleef uit protest weg. In de decennia die daarop volgden, breidde het gebouwencomplex zich telkens uit:
‘Na de voltooiing van het Rijksmuseum bestond het complex uit het hoofdgebouw, de directeursvilla en de omliggende museumtuin. De noordgevel van het hoofdgebouw, aan de zijde van de Singelgracht, was zuiver symmetrisch. De zuidgevel, bij het Museumplein, was dat in hoofdlijnen ook, maar de bibliotheek en de directeursvilla presenteerden zich als zelfstandige bouwdelen (…) Het was een schilderachtige setting, waar de eerste museumuitbreidingen zich moeiteloos in konden voegen: de Oefenschool (1891, later Teekenschool), het Fragementengebouw (1898), de Nachtwacht-uitbouw (1906, later Vermeer-uitbouw), en de Drucker-uitbouw, ontworpen door Cuypers’ zoon Joseph (1909-1916). Het Rijksmuseum verwierf in 1995 aan de voerkant van de Hobbemastraat het voormalige Veiligheidsgebouw, nu Ateliergebouw geheten. Sinds 2000 is het ondergronds verbonden met het museum.’ (69)
Eerdere verbouwingen
Na de Tweede Wereldoorlog werd het interieur van het Rijksmuseum al eens behoorlijk verbouwd. Zo trok het museum in de zomer van 1962 veel media-aandacht, toen directeur Arthur van Schendel de media 30 nieuwe zalen en een grote gehoorzaal voor 400 personen toonde. Het oorspronkelijke gebouw was hiermee danig verkracht (architectuurcriticus Max van Rooij sprak van ‘de meest gewelddadige mishandeling’ uit de geschiedenis van het museum), en in de decennia die volgden werden alle naoorlogse ingrepen weer teruggedraaid, een proces dat in 1996 afgerond werd.
In 1995 volgde Hans Ruijssenaars zijn voorganger Wim Quist op als architect van het Rijksmuseum. Hij legde een jaar later het Masterplan Ruijssenaars Rijksmuseum op tafel, dat de opmaat vormde voor de ingrijpende verbouwing van het Rijksmuseum tussen 2003 en 2013. Het plan zette in op aanpassing van de onderdoorgang – die Ruijssenaars een ‘donkere tunnel’ noemde -, en meer gelegenheid voor ‘niet-kijken, de ontspanning en stilte in de muziek’. De essentie van zijn plan was het herstellen van de hoofdstructuur van het gebouw en het opvullen van monumentale leegtes. Verder wilde Ruijssenaars het fiets- en voetverkeer rond het museum volledig weren (90). Ruijssenaars wist een deel van zijn plannen te realiseren, maar door een stroeve samenwerking met de nieuwe directeur sinds december 1996, Ronald de Leeuw, verdween het Masterplan Ruijssenaars in de prullenbak.
The Economist: The opening of the Rijksmuseum
https://youtu.be/ZxkxupBcWGQ
Moderne architectuur én monumentenzorg
Op 19 september 2000 schreef staatssecretaris Rick van der Ploeg aan de voorzitter van de Tweede Kamer en aan de directeur van het Rijksmuseum dat het kabinet besloten had tot een totale aanpassing van het nationale museum. Het was een project dat uiteindelijk 375 miljoen euro zou gaan kosten.
Als hoofdarchitect werd gekozen voor het Spaanse architectenbureau Cruz y Ortiz, terwijl Van Hoogevest Architecten als restauratiearchitect optrad. Wellicht het meest interessant aan deze combinatie was dat moderne architectuur en monumentenzorg elkaar ontmoetten en moesten samenwerken. De samenwerking verliep meermalen moeizaam vanwege uiteenlopende visies: de Spanjaarden legden de klemtoon op licht en moderne uitstraling, ten kostte van historische elementen, hetgeen niet strookte met de uitgangspunten van de Nederlandse monumentenzorg.
Een extra probleem waar de verbouwing van het Rijksmuseum onder te lijden had, was bestuurlijke instabiliteit:
‘Met inbegrip van de aanloop (het masterplan van Ruijssenaars uit 1996) kende het Rijksmuseum drie directeuren die zich met de vernieuwing bezighielden: Henk van Os, Ronald de Leeuw en Wim Pijbes. Vijf Rijksbouwmeesters en drie Programmadirecteuren waren bij de concrete verbouwing van het Rijksmuseum betrokken. Het onderstreept hoe moeilijk het was om de ambities van het ontwerp en de samenwerking van alle betrokken partijen vast te houden.’ (261)
Slot
Dit boek biedt een visueel aantrekkelijk perspectief op een belangrijk stuk architectuurgeschiedenis. Het laat zien hoe ontwerp en uitvoering van architectuurprojecten in hun werk gaan, met als specifiek voorbeeld het Rijksmuseum. Complexiteit en langdradigheid zijn hierbij de kernwoorden.
In die zin kan dit Grote Project ook voor de toekomst nog belangrijk zijn, aldus de redacteuren Paul Meurs en Marie-Thérése van Thoor:
‘Als er een les uit het nieuwe Rijksmuseum kan worden getrokken, dan is het dat er een uitdaging voor de toekomst ligt in de sociale, economische en culturele dimensie van het ontwerpen.’ (265)
Laat die uitdaging vooral liggen in effectief samenwerken, zonder al te veel bestuurlijke fratsen of over de balk gegooid gemeenschapsgeld.
Boek: Rijksmuseum Amsterdam – Restauratie en vernieuwing van een nationaal monument