Dark
Light

Het begin van het Koninkrijk der Nederlanden

Het Koninklijk Huis der Nederlanden (Arnout van Cruyningen)
8 minuten leestijd
Komst Willem I in Amsterdam, 1813
Komst Willem I in Amsterdam, 1813

Onlangs verscheen het boek Het Koninklijk Huis der Nederlanden, de geschiedenis van het Nederlandse vorstenhuis bij uitgeverij Omniboek. Een herziende en geactualiseerde uitgave van Arnout van Cruyningens’ eerdere overzichtswerk ‘Het Nederlandse koningshuis (1998, 2002)’. De historicus beschouwt de levens van de vier koningen en drie koninginnen die de afgelopen twee eeuwen op de Nederlandse troon zaten. Op Historiek een fragment over hoe in november 1813 ineens de weg vrij lag voor een nieuwe vorst van het huis Oranje-Nassau. Het begin van onze monarchie:


De aankomst van Willem I

In de Nederlanden namen de zaken in november 1813 met verrassende snelheid een voor Oranje positieve wending. Napoleon had een verpletterende nederlaag geleden in Leipzig en Pruisische en Russische troepen betraden Nederlands grondgebied. De Franse autoriteiten raakten in paniek en de oude orangistische strijdkreet ‘Oranje Boven!’ werd weer gehoord. Vooraanstaande orangisten in Den Haag namen het initiatief tot een ‘nationale omwenteling’. Op 17 november 1813 vaardigde Gijsbert Karel van Hogendorp een proclamatie uit waarin de doelstellingen in telegramstijl werden ontvouwd:

Oranje Boven!
Holland is vrij!
De Bondgenooten trekken op Utrecht.
De Engelschen worden geroepen.
De Franschen vlugten aan alle kanten.
De zee is open.
De koophandel herleeft.
Alle partijschap heeft opgehouden.
Al het geledene is vergeeten en vergeeven.
Alle de aanzienlijken komen in de regeering.
De regeering roept den Prins uit tot Hooge Overheid.
Wij voegen ons bij de Bondgenooten.
En dwingen den vijand tot vrede.
Het volk krijgt een vrolijken dag
Op gemeene kosten,
Zonder plundering, noch mishandeling.
Elk dankt God!
De oude tijden komen wederom.
Oranje Boven!

L. graaf van Limburg Stirum werd vervolgens gouverneur van Den Haag terwijl G.K. van Hogendorp en A.F.J.A. van der Duyn van Maasdam zich op 21 november aan het hoofd der regering stelden ‘in afwachting van de komst van Zijne Hoogheid, den Heere Prince van Oranje, en in zijnen naam’. Niet alleen in Den Haag kwam de bevolking in beweging en klonk de roep om Oranje. Zo riepen ‘de Bijltjes’, scheepstimmerlieden in Amsterdam: ‘De prins moet koning in Holland zijn’ en werd rond de Dam gezongen: ‘Prins Willem komt weer aan het roer, hoezee!’

Het driemanschap wist niet waar de prins (Willem Frederik van Oranje-Nassau) die tot ‘Hooge Overheid’ was uitgeroepen zich op dat moment bevond. Voor de zekerheid werden zowel naar Groot-Brittannië als naar Duitsland boodschappers gestuurd met een heuglijk bericht voor Willem Frederik: ‘De natie is opgestaan; zij draagt uw kleuren en proclameert uw naam.’ Op 20 november 1813 kreeg de prins via de Britse admiraliteit het bericht: ‘Complete revolt in Holland’. De volgende dag ontving Willem Frederik de gezanten uit het vaderland en toonde hij zich verbaasd maar ‘heel verheugd’ over de omkeer van zaken. Hij aarzelde geen moment en wilde zo spoedig mogelijk scheep gaan naar Nederland. De Britse regering en koninklijke familie toonden warme belangstelling. Ze stelden grif oorlogsschepen en geld ter beschikking. Na een audiëntie bij de Britse prins-regent zette Willem Frederik koers naar het vaderland aan boord van de Engelse oorlogsbodem The Warrior.

Willem I kwam aan in Scheveningen
Willem I kwam aan in Scheveningen
Het weer was niet zo best en de overtocht nam vier dagen in beslag, maar op 30 november 1813 landde de prins veilig op het strand van Scheveningen. Hij kreeg een warm onthaal; tot zijn eigen verbazing bleek vrijwel iedereen Oranje te beschouwen als het zinnebeeld van de herwonnen onafhankelijkheid en bereid hem ongekende volmachten te verlenen. Willem Frederik bleef echter op zijn hoede en was overtuigd van de noodzakelijkheid van internationale steun. In zijn eerste proclamatie presenteerde hij zich nadrukkelijk niet als pretendent naar het een of ander, maar als onafhankelijk vorst, ‘Willem Frederik, Bij de Gratie Gods Prinse van Oranje en Nassau’: ‘Ziet mij hier aangekomen en gereed om, onder de Goddelijke Bijstand, u in het genot van uw vorige onafhankelijkheid en welvaart te helpen herstellen.’ Hij gaf zijn ‘waarde landgenoten’ de verzekering dat dit ook de wens was van de ‘Bondgenoten’: ‘Het is in het bijzonder de Wens van Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins Regent van het verenigd Koninkrijk van Groot Brittannië en Ierland. Hiervan zult Gijlieden overtuigd worden door de grootmoedige bijstand van dat machtig Rijk, die Ulieden onmiddellijk staat gegeven te worden, en die de grondslag zal leggen van de hernieuwing dier oude en nauwe betrekkingen van Vriendschap en Alliantie die zo lang het geluk gemaakt hebben van beide Staten.’ De prins maakte ook meteen duidelijk dat hij niet kwam om oude rekeningen te vereffenen: ‘Ik ben bereid en heb vast besloten al wat in het verleden gebeurd is te vergeven en te vergeten.’

De voortvarendheid waarmee de ‘nationale omwenteling’ werd afgerond, was indrukwekkend. Willem Frederik werd overgehaald zijn bedenkingen tegen de soevereiniteitsopdracht te laten varen. Hij had geen enkel bezwaar tegen de macht, tegen de soevereiniteit op zichzelf, maar wel tegen de procedure: een opdracht ‘bij acclamatie’. Willem Frederik was daarnaast beducht voor nationale vooroordelen ten opzichte van het koningschap; wellicht zouden de Nederlanders de macht van een koning te zeer willen beknotten. Hoewel de juichende menigten hem al de koningstitel leken toe te denken, bleef hij dan ook ‘zeer ferm bij het verlangen om den naam van Prins van Oranje te voeren onder bijvoeging van niet meer dan Vorst der Vereenigde Nederlanden’.

De behoedzame prins en zijn adviseurs vonden het eveneens verstandig dat hij in ‘lastig Amsterdam’ in plaats van in rustig ’s-Gravenhage zou worden uitgeroepen. In overeenstemming met zijn wensen werd in de vroege uren van 2 december 1813 dan ook een proclamatie voorgelezen aan de inwoners van Amsterdam. In dit stuk, dat was opgesteld door de rechtsgeleerde J.M. Kemper, stond dat het Nederlandse volk geen stadhouder Willem de Zesde had teruggevraagd, maar dat het Willem de Eerste als ‘Soeverein Vorst’ wilde. Willem Frederik arriveerde later op de dag in Amsterdam en kreeg er een uitbundige ontvangst. Professor Kemper had nog een proclamatie voorbereid, die de prins ondertekende en uitvaardigde. Daarin stond onder meer: ‘Ik aanvaard wat Nederland mij aanbiedt, maar ik aanvaard het ook alleen onder waarborging ener wijze constitutie, welke uw vrijheid tegen mogelijke misbruiken verzekert, ik aanvaard het in het volle gevoel van verplichting, welke mij deze aanneming oplegt.’ Willem Frederik had zich voorgenomen de oude partijschappen te begraven en ‘al het voorgaande te vergeven en te vergeten’. Dat was een verstandige beslissing, die hem in staat stelde te profiteren van de diensten van bekwame lieden die voordien de Franse meesters hadden gediend en een werkelijk nieuw begin te maken. Aan zijn moeder Wilhelmina schreef hij: ‘U kunt zich geen idee vormen, mijn zeer dierbare moeder, van de enthousiaste ontvangst die de Natie mij heeft bereid. Iedereen verlangde dat ik met de Soevereiniteit word bekleed. Ik heb aan de nationale wens toegegeven maar zonder de titel van Koning aan te nemen; ik geloof dat het voor het ogenblik beter is de naam Oranje te behouden en mij alleen aan te duiden als Soevereine Vorst van de Nederlanden. Onder die titel heb ik de Soevereiniteit aangenomen en zal ik met Gods hulp trachten de taak te vervullen die de liefde en het vertrouwen van de Natie mij oplegt.

Inhuldiging van Willem I als soeverein vorst in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 30 maart 1814.
Inhuldiging van Willem I als soeverein vorst in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 30 maart 1814.

De Britse minister van Buitenlandse Zaken, lord Castlereagh, had de gezant in de Nederlanden, lord Clancarty, op 30 november al verzekerd dat Zijner Majesteits regering de Prins van Oranje ‘met genoegen’ zou erkennen onder elke titel die hij maar wenste aan te nemen. Het was daarom niet verbazingwekkend dat de Britse prins-regent positief reageerde op het volgende bericht van Clancarty aan Castlereagh: ‘Zijne Hoogheid [Willem Frederik] verklaarde mij dat hij, nu hij soeverein vorst was geworden door het algemene volksbegeren, hoopte dat Z.K.H. de Prins-Regent en de andere geallieerde mogendheden van Europa het niet aanmatigend zouden vinden als hij aanspraak maakte op het predicaat Koninklijke Hoogheid, en dat de titulatuur waarvan hij gebruik wilde maken dus luidde: S.A.R. le Prince d’Orange-Nassau, Prince souverain des Provinces Unies des Pays-Bas.’

De nieuwe ‘Soevereine Vorst’ nam op 6 december 1813 zelf de teugels van het bewind in handen en enkele weken later installeerde hij een commissie onder voorzitterschap van G.K. van Hogendorp, met de opdracht de in het vooruitzicht gestelde grondwet te ontwerpen, op basis van een vroegere schets van Van Hogendorp. Op 2 maart 1814 overhandigde deze commissie haar ontwerp aan Willem Frederik, die de uitkomst van de beraadslagingen danig had beïnvloed door het eigenhandig aanbrengen van talrijke ‘verbeteringen’ op de oorspronkelijke voorstellen. Het resultaat was een compromis tussen hen die de oude structuren hersteld wilden zien, zij het met een soeverein vorst in plaats van een erfstadhouder, en degenen die een gecentraliseerde staat met ruime bevoegdheden voor de vorst wensten. Een aantal oude vormen en instellingen keerde in naam terug maar het gewestelijk particularisme, de nadruk op provinciale zelfstandigheid, had afgedaan. Daarvoor in de plaats kwam een monarchaal, centralistisch staatsbestel. De artikelen met betrekking tot de macht van de soevereine vorst waren zo ruim geformuleerd dat deze hem in staat stelden autocratisch te regeren.

Om de nieuwe grondwet officieel aan te nemen werden zeshonderd notabelen geselecteerd en naar Amsterdam geroepen, waar zij in de Nieuwe Kerk bijeenkwamen als ‘de Grote Vergadering als representerende de Verenigde Nederlanden’. De vergadering keurde de grondwet op 29 maart 1814 goed en huldigde de volgende dag de soevereine vorst in, nadat deze zijn eed van trouw had afgelegd. In zijn inhuldigingsrede constateerde Willem Frederik tevreden dat de grondwet ‘aan de redelijke ingezetenen niet meer vrijheid, aan de soeverein geen ruimere macht te wensen’ overliet. De plechtigheid in de Nieuwe Kerk werd bijgewoond door de voltallige vorstelijke familie, op de kleine prinses Marianne na. Die familie bestond naast Willem Frederik uit zijn echtgenote Wilhelmina, zijn moeder Wilhelmina, zijn zuster Louise (weduwe van erfprins Karel van Brunswijk) en zijn beide zonen, de prinsen Willem en Frederik. De grondwet bepaalde dat de oudste zoon van de soevereine vorst, als ‘zijn vaders eerste onderdaan’, de titel van erfprins met het predicaat Koninklijke Hoogheid zou dragen, terwijl jongere kinderen het predicaat Doorluchtige Hoogheid behielden.

Het Koninklijk huis der NederlandenIn de nieuwe constitutie waren de regels van erfopvolging zeer gedetailleerd vastgelegd en deze lieten een sterke voorkeur zien voor opvolging in mannelijke lijn. Bij het ontbreken van mannelijke erfgenamen zou het soeverein gezag echter overgaan op dochters of haar wettige nakomelingen. Mochten er bij het overlijden van Willem Frederik geen nakomelingen van hem in leven zijn, dan ging het recht van opvolging over op zijn zuster, prinses Louise. Zouden ook de nakomelingen van Louise ontbreken, dan ging de opvolging over op ‘het wettig mannelijk nageslacht van Prinses Carolina, zuster van wijlen Prins Willem de Vijfde en Gemalin van wijlen de Prins van Nassau-Weilburg’. De Nederlanders leken vermoeid na vele jaren van opeenvolgende staatkundige veranderingen en toonden weinig belangstelling voor de finesses van het nieuwe bestel. Zij lieten het initiatief graag over aan de soevereine vorst. Dat kwam Willem Frederik van Oranje-Nassau niet slecht uit. Hij was van nature bereid en geneigd alles zelf te doen.

~ Arnout van Cruyningen

Fragment uit het boek Het Koninklijk Huis der Nederlanden van Arnout van Cruyningen, dat onlangs verscheen bij uitgeverij Omniboek

Bekijk dit boek bij:

Bestel dit boek bij de Historiek Geschiedeniswinkel

Arnout van Cruyningen (1960), historicus, auteur en vertaler. Studeerde geschiedenis aan de Nijmeegse Radboud Universiteit. publiceerde onder meer boeken over het Huis Oranje-Nassau en de Nederlandse geschiedenis.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.171 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×