Dark
Light

Jacobus Hojel, ooggetuige van de beginjaren van ons koninkrijk

Majoor van Oranje
12 minuten leestijd
Majoor van Oranje
Majoor van Oranje
Bij het Nationaal Archief werd enige tijd geleden het dagboek van Jacobus Hojel gevonden. Een bijzondere vondst. De auteur reisde in 1813 vanuit Engeland naar Nederland om ons land te bevrijden van de Fransen. Vanaf dat moment hield Hojel zijn dagboek bij. Hij doet onder meer verslag van de inhuldiging van Willem I in de Nieuwe Kerk in Amsterdam, de Belgische opstand in Brussel in 1830 en de Tiendaagse Veldtocht, waarbij hij zijn paard aan de kroonprins aanbood, nadat diens eigen rijdier door een kanonskogel onder hem was weggeschoten. De latere koning Willem II en Hojel zouden nog jarenlang bevriend blijven. Het bijzondere journaal van Hojel is vertaald en van inleiding en commentaar voorzien door Hein Jongbloed, medewerker van het Nationaal Archief. Zijn boek, getiteld Majoor van Oranje. Jacobus Hojel, ooggetuige van de beginjaren van ons koninkrijk, verscheen deze week bij uitgeverij Balans. Een fragment uit de inleiding op Historiek:


‘Een bladzij geschiedenis’

‘Hebt u enig idee wat dit is?’ vroeg de heer B.C. Fock mij, op 18 april 2005 halfweg in de middag. Ik was bij hem op bezoek vanwege wat archiefmateriaal dat hij wilde toevoegen aan het familiearchief Fock bij het Nationaal Archief, de dienst waar ik werk. Toen we daarmee klaar waren, liep hij naar zijn boekenkast, haalde daar drie bandjes uit en legde die op tafel. Met die vraag erbij.

De jonge Willem II
De jonge Willem II
Drie identieke bandjes, een twintig centimeter lang bij goed een decimeter breed en een paar centimeter dik. Bindrug aan de smalle kant. Oud. Kartonnen platten, metalen sluiting. Geen titelblad of aanduiding van oorsprong of schrijver. Binnenwerk dicht beschreven in regelmatig handschrift, zo te zien steeds hetzelfde, globaal eerste helft negentiende eeuw. In het Engels, af en toe wat Nederlands. Ik blader wat, lees hier en daar een paar woorden. Dagboekachtige tekst. Een jaartal fladdert voorbij en valt netjes in mijn vermoeden van de ontstaanstijd. De schrijver bereidt in de jaren 1830 als militair verplaatsingen voor van het hoofdkwartier te velde in Noord-Brabant. Dat kan kloppen: in de jaren 1830-1839 hield koning Willem I (1772-1843, regeringsjaren 1813-1840) het Nederlandse leger in staat van paraatheid in de ten slotte ijdel gebleken hoop dat ‘het Zuiden’, nu België, nog behouden kon worden voor de Oranjekroon. Dat leger lag in Noord-Brabant. Vreemd is dan wel dat daar een Engels schrijvende militair rondscharrelde, want het Verenigd Koninkrijk stond niet echt te juichen bij de verlangens van de Oranjekoning. Beetje apart dus wel, die drie deeltjes, niet alledaags. Maar wat precies, en van wie?

Daarvoor moet je zo’n tekst uitpluizen op aanknopingspunten en dat kost gauw een paar dagen. We spraken af dat ik de drie deeltjes even mee zou nemen voor wat grondiger onderzoek en mijn bevindingen zou rapporteren. Een paar dagen later stond vast wat die drie bandjes voorstelden: de in het Engels geschreven levensherinneringen over de jaren 1813-1857 van de geboortige Hagenaar Jacobus Hojel (1779-1858). Kennen we die? Een beetje:

Kapitein in Engelse, later in Hollandse dienst, kolonel titulair van de Generale Staf, (…) trouwde Dungarvan (Ierland) 30 juni 1799 Fanny Maria Greene(…),

…vertelt jaargang 39 (1953) van Nederland’s Patriciaat. Daarnaast staat een foto van een schilderij met als onderschrift: ‘De Prins van Oranje bestijgt tijdens de slag bij Boutersem, 12 Aug. 1831, het paard van de majoor J. Hojel’. De prins kreeg daar Hojels paard te leen, omdat zijn eigen rijdier Alice door een kanonskogel van een voorbeen was beroofd, weet de vaderlandse geschiedenis:

Majoor Hoyel stelde zijn paard aan de prins ter beschikking, terwijl het gewonde paard werd afgemaakt. Door deze gebeurtenis, waarbij de Prins van Oranje blijk had gegeven van zijn heldenmoed, steeg zijn populariteit bij het Nederlandse volk tot grote hoogte.

De meest recente biografie van koning Willem II noemt nog wel het paard, maar al niet meer de man. Jacobus Hojel was een rechte voorvader van de heer Fock. Op grond van mijn bevindingen heeft hij de drie deeltjes toen bij schenking aan het familiearchief Fock toegevoegd.

De slag bij Boutersem (ook wel Bautersem) mag er dan toe geleid hebben dat majoor Hojel tweemaal op doek en onafhankelijk van die schilderstukken nog zeker eenmaal in gravure vereeuwigd is, hij is desondanks een vrijwel onbekende Nederlander geworden – of gebleven. Utrechters zullen zich bij zijn achternaam afvragen of hij soms iets te maken heeft met het imposante kantorencomplex Hojel City Center in hun stad, vlak bij het Centraal Station en de Jaarbeursgebouwen. Ja welzeker! Dat complex draagt de naam Hojel naar een kazerne die daar vanaf 1886 tot 1990 heeft gestaan. In 1934 is die de Hojel- kazerne gaan heten, naar Willem Christoph Hojel (1831-1886), kolonel der artillerie, leraar artillerie aan de Koninklijke Militaire Academie, bekend auteur op het gebied van artilleriezaken en… de oudste kleinzoon van onze Jacobus, die in opa’s herinneringen ook enkele malen wordt genoemd. Maar over die meer bekende artillerist gaat het hier nu eens niet. Want ook zijn bijna in vergetelheid verzonken grootvader heeft een belangwekkend geschrift nagelaten: zijn eigen levensherinneringen.

6 december 1813

Left Waterford at four in the afternoon in the Samuel Hired Packeton the 6th Decembr 1813 (‘Vertrok op 6 december 1813 om vier uur ’s middags in de gehuurde pakketboot Samuel uitWaterford’).

Zo beginnen die herinneringen, in Hojels eigen handschrift. Waterford ligt aan de Ierse zuidkust. Daar aanvaardde Jacobus Hojel, goed 34 jaar oud, op Sint-Nicolaasdag 1813 de terugreis naar Nederland. Hij liet er zijn gezin achter, dat toen zeker zeven, misschien nog acht kinderen telde, terwijl zijn Brits-Ierse echtgenote Maria Frances – ook wel aangeduid als Fanny Maria – Greene hun laatste kind al bij zich droeg. Dat jongste, na zijn vertrek uit Ierland nog geboren kind, was James Frederick Henry Hojel en werd op 9 juli 1814 gedoopt. Zover we weten heeft hij zijn vader pas leren kennen in 1850, toen hij hem in Amsterdam is komen opzoeken. Van Hojels acht kinderen zijn er twee naar Nederland gekomen, van de andere zes heeft hij na zijn vertrek uit Waterford er twee nog eenmaal gezien, de andere vier niet meer – voor zover we weten, tenminste.

Zes dagen voor Jacobus Hojel naar Nederland onderweg ging was Willem Frederik prins van Oranje, eerdaags Nederlands eerste Oranjekoning Willem I, op het Scheveningse strand geland om het bewind over bevrijd Nederland op zich te nemen. Op de dag dat Hojel zijn thuisreis aanving, had Willem Frederik bij zijn zevende besluit van die dag de proclamatie vastgesteld waarbij hij het ‘Algemeen Bestuur der Verenigde Nederlanden’ – het ‘Driemanschap’ dat sinds 21 november in zijn naam was opgetreden – had ontbonden onder dankzegging voor de bewezen diensten. Tegelijk had hij zichzelf geproclameerd tot soeverein vorst. Was dat een cadeau aan zijn oudste zoon bij diens 21ste verjaardag? Want dat was het ook op 6 december 1813. De kroonprins die in 1840 als koning Willem II zijn vader zou opvolgen, arriveerde op 19 december vanuit Engeland in Nederland en was de dag daarop in Den Haag, één dag eerder dan Jacobus Hojel. De taal van zijn ‘eigen’ land sprak de jonge prins toen nog amper.

Hojels herinneringen (1813-1857) in vogelvlucht

Charlotta Augusta
Charlotta Augusta
Dat land was op dat moment bezig om zich te ontdoen van de Franse bezetting die vanaf januari 1795 had geduurd. Toen Jacobus Hojel daar in Ierland lucht van kreeg, haastte hij zich naar zijn geboorteland om zijn steentje bij te dragen aan de uitdrijving van de Fransen. Op 21 december in Den Haag aangekomen, trad hij een paar dagen later als majoor in de militaire dienst van het Oranjevorstendom dat weldra een koninkrijk zou worden. Op 3 januari 1814 kreeg hij van de erfprins, de latere Willem II, de instructies waarmee hij naar zijn eerste bestemming werd gestuurd. Hojel werd gedetacheerd bij de staf van sir Thomas Graham (1748-1843), opperbevelhebber van de Britse expeditiemacht in de Nederlanden. Tussendoor had Hojel zijn enig overgebleven naaste verwant, zijn tien jaar jongere broer Johannes (Jan) Hendrik (1789-1855), teruggevonden en samen met hem een kort bezoek aan Amsterdam gebracht.

Toen sir Thomas in juli 1814 naar Engeland terugkeerde, werd het commando over de Britse expeditiemacht toevertrouwd aan de prins van Oranje, de latere koning Willem II. Die benoeming had alles te maken met zijn ex-verloofde. Sinds 12 december 1813 was de prins van Oranje verloofd met de Britse prinses en troonopvolgster Charlotta Augusta. Maar de prinses verbrak op 16 juni nogal abrupt de verloving. Dat verhinderde kennelijk niet dat een maand later de Oranjeprins toch benoemd werd tot Brits luitenant-generaal en op 4 augustus tot opvolger van sir Thomas, inmiddels geadeld tot lord Lynedoch. Als men in Londen nog hoop koesterde dat ‘het’ tussen Willem en Charlotte nog wel goed kon komen, dan vergiste men zich in de prinses. De benoeming van de prins van Oranje tot Brits opperbevelhebber had wel tot gevolg dat Hojel in diens onmiddellijke nabijheid kwam te dienen. Hojels beheersing van het Engels heeft mogelijk bijgedragen tot de goede verstandhouding tussen de twee.

Toen de prins laat in 1814 Hojel in Den Haag voordroeg voor bevordering tot luitenant-kolonel, veroorzaakte dat een laaiende uithaal van de soevereine vorst: niet alleen ging de bevordering niet door, de soeverein zette eigenhandig Hojels overplaatsing in gang naar de functie van waarnemend chef- staf van het Tweede (Noordelijk) Generaal Commando, standplaats Deventer – wég uit de omgeving van de prins. In zijn herinneringen vertelt Hojel met enige omhaal en veel emotie dat de oorzaak daarvan gelegen heeft in de moeizame verhoudingen tussen vader en zoon Willem. Met overgeleverde archief bescheiden valt dat verregaand te staven, zullen we zien. Hojel was hoogst ongelukkig met zijn overplaatsing, maar had te gehoorzamen. Goed en wel in Deventer haalde hij zich het ongenoegen op de hals van het fungerend hoofd Personeelszaken van het ministerie van Oorlog. Dat was een kolonel die als chef-staf in Deventer was benoemd, desondanks in Den Haag werkzaam bleef, maar ondertussen wel behalve zijn kolonelstraktement ook de onkostentoelage van 1800 gulden per jaar opstreek die aan de post in Deventer was verbonden. Tot Hojel zich, en met succes, als rechthebbende liet gelden.

Of die Haagse kolonel een hand heeft gehad in Hojels verdere tegenslag, valt niet aan te tonen, maar hoeft evenmin op voorhand te worden uitgesloten. Naar eigen zeggen stond Hojel in 1815 op het punt om zijn gezin uit Ierland te laten overkomen, toen een nieuwe overplaatsing eind juli roet in het eten gooide. In november 1815 volgde zijn terugplaatsing naar Deventer. In maart 1816 en inmiddels tobbend met gezondheidsproblemen, werd Hojel volstrekt onverwacht uit zijn Deventer functie verwijderd en ter beschikking gesteld van het departement van Oorlog. Dat gaf hem gelegenheid om in de zomer van 1816 naar Bath aan de Engelse zuidkust te reizen om daar te kuren én om er zijn vrouw en de oudste twee van hun acht kinderen te ontmoeten.Toen hij naar Nederland terugkeerde, kwam zijn oudste zoon Willem Augustus (1800-1839) mee. Door tussenkomst en financiële hulp van de prins van Oranje kon de jongen een opleiding aan de Artillerie- en Genieschool te Delft volgen.

Vader Hojel werd in april 1817 van de Generale Staf naar de Infanterie overgeheveld en daar à la suite – boventallig – bij de 8ste Afdeling in Groningen geplaatst. Op eigen verzoek, gemotiveerd met gezondheidsredenen, wist hij dat in september 1817 gewijzigd te krijgen in de 3de Afdeling in Bergen (Mons, België). Daar is Hojel op 18 oktober 1817 gearriveerd, opnieuw – of nog steeds – ziek. Laat in 1818 besloot hij in te gaan op het aanbod van de kroonprins om werkzaam te worden in het domeinbeheer van Soestdijk. Met het oog daarop vroeg en verkreeg hij per 1 januari 1819 zijn pensionering om gezondheidsredenen en vestigde zich vervolgens in de buurt van Soestdijk. Goed twee jaar later kwam ook aan dat dienstverband bij de kroonprins een einde, om redenen die ik niet heb kunnen ophelderen. Hojel werd toen ambteloos burger, levend van zijn militair pensioen én… van een toelage van 1000 gulden die de kroonprins hem ingaande 1822 uit particuliere middelen verstrekte. Maar nog steeds leefde Hojel gescheiden van zijn gezin. Aanhoudende pogingen om opnieuw een bezoldigde betrekking te bemachtigen en daarmee de grondslag voor gezinshereniging te scheppen, liepen op niets uit. Hojel woonde een tijdje in Ieper, waar zijn broer gelegerd was, maar vestigde zich uiteindelijk in Brussel. Toen zijn broer in Maastricht werd gelegerd, werd die stad een regelmatige bestemming. Zijn geschreven herinneringen aan de jaren 1821-1830 zijn betrekkelijk ‘dun’ en maken de indruk dat Hojel zijn tijd doodde zoals gepensioneerden dat plegen: met museum- en familiebezoek en wat uitjes en uitstapjes. Dat laatste woord kunnen we letterlijk nemen, want Hojel maakte stevige wandeltochten vanuit zijn standplaatsen.

Hojel was in Brussel toen daar op 25 augustus 1830 de Belgische opstand uitbrak. Hij aarzelde niet, bood opnieuw, en nu met succes, zijn diensten als militair aan en hervatte zijn militaire carrière in dezelfde rang en met hetzelfde traktement als waarin hij in december 1818 uit dienst was gegaan: majoor. Tot de demobilisatie van 1839 fungeerde hij als ‘commandant van het Hoofdkwartier te velde’. Die functie bracht hem opnieuw in contact met de prins van Oranje, toen die in augustus 1831 belast werd met het opperbevel over het leger te velde. Zo kwam het dat Hojel in de vroege ochtend van 12 augustus 1831, tijdens de TiendaagseVeldtocht, naast de kroonprins reed toen diens legergroep onverwacht bij Boutersem onder vijandelijk vuur kwam te liggen. Een verdwaalde kanonskogel trof het prinselijk rijdier Alice en scheurde er een voorbeen – in een andere lezing beide voorbenen – af. De prins zelf bleef wonderwel ongedeerd. Majoor Hojel leende dadelijk zijn rijdier aan de prins. Die verliet op Hojels paard het toneeltje alsof er niets bijzonders was voorgevallen.

De vervanging van het gewonde paard van de prins van Oranje, de latere koning Willem II, tijdens het gevecht bij Boutersem, 12 augustus 1831 - Cornelis Kruseman, ca. 1837 (Rijksmuseum Amsterdam)
De vervanging van het gewonde paard van de prins van Oranje, de latere koning Willem II, tijdens het gevecht bij Boutersem, 12 augustus 1831 – Cornelis Kruseman, ca. 1837 (Rijksmuseum Amsterdam)

Dit ‘incident van Boutersem’ is driemaal op doek gebracht, waarvan tweemaal met afbeelding van Jacobus Hojel. Hij figureert op het nog in 1831 voltooide, nogal houterige schilderstuk van Jacques Joseph Eeckhout (1793-1861) en was evenzeer zichtbaar op het aanmerkelijk levendiger doek dat Cornelis Kruseman (1797-1857) in 1838 in de openbaarheid bracht. Op de voorstelling van Nicolaas Pieneman (1809-1860) van 1833 en de daarnaar gemaakte prenten figureert Hojel niet in persoon. Alle drie schilders en een onafhankelijke graveur beeldden overigens Hojels paard af als een schimmel, mogelijk vanwege de gereedstaande berijder van den bloede, maar Hojel zelf laat er geen twijfel over bestaan dat het paard dat hij de prins aanreikte, een kastanjebruin (‘chestnut’) dier was.

Kruseman deed zijn kolossale schilderstuk – naar schatting vijf bij zeven meter – aan de afgebeelde kroonprins ten geschenke. Het doek heeft eerst enige tijd door het land gereisd, daarna heeft het geruime tijd in Paviljoen Welgelegen te Haarlem vertoefd, toen dat het Museum van Levende Nederlandsche Meesters herbergde. Daar heeft Hojel het laat in 1850 gezien in gezelschap van zijn jongste Engelse zoon en diens echtgenote. Hij vond de gelijkenissen goed uitgevallen. In 1870 verbleef het stuk in de zogenoemde Gothische Zaal, de galerij die koning Willem II achter het paleis op de Kneuterdijk had laten bouwen en die hij ook nog aan Hojel heeft laten zien. In 1893 en 1947 verbleef het doek in het Paleis op de Dam te Amsterdam. Omstreeks 1950 is het wegens verregaand verval vernietigd.

En kijk nú toch eens! Een Engelse kleinzoon van Jacobus Hojel, James Thomas Ward (1844-1914), tot welstand gekomen als damast- en linnenfabrikant, heeft in 1893 permissie gevraagd aan én gekregen van koningin-regentes Emma om een gedeeltelijke kopie te laten vervaardigen. Dat doek is vervolgens ook gemaakt en bestaat nog steeds, in eigendom van een rechte nazaat van Hojel. Met diens instemming kan ik hier enkele foto’s van details ervan afdrukken. Trouwens, ook de steek die Hojel op die bewuste 12 augustus 1831 droeg, is bewaard gebleven.

Na de Tiendaagse Veldtocht kostte het koning Willem I ruim zeven jaar eer hij kon berusten in de Belgische afscheiding. Al die tijd hield hij het leger in staat van paraatheid, maar te doen had het niets. Het Hoofdkwartier werd af en toe verplaatst van Den Bosch naar Tilburg of vice versa, waarvoor Hojel dan geacht werd de voorbereidingen te treffen. Ook overigens weerspiegelt zijn journaal de routines van het Hoofdkwartier: de koning, prinsen, prinsessen en andere hoogwaardigheidsbekleders komen en gaan. Vanaf 1832 heeft Hojel af en toe vakantie en onderbreekt het verslag daarvan het monotone relaas van zijn journaal. In 1834, 1837 en 1839 bezoekt hij Aken om daar te kuren, verder is Amsterdam een gewilde bestemming om verlof door te brengen. In 1836 belieft het de koning om majoor Hojel tot luitenant-kolonel te bevorderen, vrijwel 22 jaar nadat hij de eerste poging daartoe bruusk had geweigerd.

Majoor van Oranje - Hein Jongbloed
Majoor van Oranje – Hein Jongbloed
Na de formalisering van de Belgische afscheiding in 1839 werd Hojel aanvankelijk op non-activiteit gesteld. Hij vestigde zich in Amsterdam. Vanaf 1840 maakte hij jaarlijks de reis naar Wiesbaden om daar te kuren, vanaf 1851 knoopte hij daar fikse tochten in Zuid-Duitsland en zelfs Zwitserland aan vast. In 1842 werd hij definitief gepensioneerd, als luitenant-kolonel, wat misschien in strijd was met eerder gewekte verwachtingen en in elk geval niet naar Hojels genoegen. Hij deed een beroep op de koning. Deze bewerkstelligde zijn bevordering tot kolonel-titulair buiten bezwaar van de schatkist en paste uit eigen middelen Hojels nadeel bij met een aanvullende toelage van 800 gulden per jaar. Hojel en koning Willem II bleven met elkaar in contact, als de koning in Amsterdam verbleef, werd Hojel aan het diner genood. ’s Konings overlijden in 1849 heeft Hojel zeer aangegrepen. Nog in zijn testament van 1856 noemt hij hem ‘mijn vriend enweldoender’.

~ Hein Jongbloed

Hein Jongbloed is verbonden aan het Nationaal Archief. Tijdens zijn werk stuitte Jongbloed op de onbekende memoires van Jacobus Hojel. Hij vertaalde het verhaal en heeft het van een vakkundige inleiding en commentaar voorzien.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 50.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×