Antwoord 1: De Oudheid is leuk
Eerst het makkelijkste antwoord: inhoudelijk. Oudheidkundigen kunnen dingen vertellen over hoe het vroeger was. Dat is leuk. Ik houd me al veertig jaar met de Oudheid bezig en zie nog elke dag iets verrassends. Dat is waarom musea en parken als Archeon tienduizenden bezoekers hebben en publieksprijzen winnen. Zo simpel.
Antwoord 2: Leren van de Oudheid?
Nu is het met kennis van het verleden als met wintersport, podcasts of het Eurovisie Songfestival: de een vindt het leuk, de ander ziet er niks in. Het verleden heeft echter meer belang dan alleen genot. Je kunt er iets van leren.
Daarmee doel ik niet op de vulgaire parallellen, zoals de saaie vergelijking tussen de val van het Romeinse Rijk en n’importe welk probleem vandaag weer actueel is. De antieke data zijn te schaars om conclusies te trekken die voldoende robuust zijn om onze eigen situatie te verhelderen. Daarom hebben we ook niks aan “In de Oudheid hadden ze ook”-jes, zoals in de Oudheid hadden ze ook pandemieën, in de Oudheid hadden ze ook fake nieuws, enzovoort. Je kunt er niks méér van leren dan dat iets er is geweest. Conclusies, behaald in het heden, zijn altijd robuuster.
Je kunt wel iets anders leren. Zo nu en dan is de reconstructie van andere normen en waarden mogelijk. Slavernij was ooit een ingeburgerde praktijk en is dat nu niet meer. Je kunt van die antieke slavernij weliswaar niks méér leren dan dat ze er was, maar het verschil tussen de toenmalige en huidige attitude is opmerkelijk. Je kunt door de vergelijking van je eigen opvattingen met die van destijds beter het tijd- en plaatsgebondene van je eigen wereldbeeld herkennen. Van de Oudheid zélf valt weinig te leren maar je kunt wat opsteken van de vergelijking. Vooral als het schuurt natuurlijk.
Antwoord 3: Sociale wetenschap
Een enkele keer kunnen oudheidkundigen uitspraken doen over het ontstaan van bepaalde zaken. Reconstructie van de uitwisseling van producten, zoals in het oude Byblos, toont bijvoorbeeld hoe het idee ontstond dat die producten een bepaalde waarde hebben. Anders gezegd, je ziet dat het idee dat er een prijskaartje aan een object valt te hangen, een sociaal construct is. Dat is een keer bedacht en is vervolgens elke generatie zo gebleven, ondanks de klimaatcrisis rond 2200 v.Chr., ondanks de transitie rond 1200 v.Chr., ondanks de desintegratie van de Romeinse wereld, ondanks de Zwarte Dood. Hier gaat van de antieke samenleving vormende werking uit op onze samenleving.
Een ander voorbeeld, dat ik al eerder heb benoemd: de betekenis van keizer Domitianus is voor ons dat hij met zijn toepassing van de Fiscus Judaicus de scheiding tussen joden en christenen veroorzaakte. Het leuke van dit thema (het onderwerp van het mooie proefschrift van Marius Heemstra) is dat we de continuïteit tussen toen en nu ook wetenschappelijk en overtuigend kunnen bewijzen. Dat is helaas lang niet altijd het geval. Nogal wat antieke “eerstes” zijn makkelijker geclaimd dan bewezen en er is een boel oudheidkundige simsalabimsociologie. Domitianus is daarentegen een van de weinige personen uit de Oudheid die bewijsbaar nog altijd agency heeft.
Misschien wel de belangrijkste sociaalwetenschappelijke constatering is de vooruitgangsgedachte. In de negentiende eeuw bewezen archeologen dat er een (soms hobbelige) evolutie is geweest in de richting van gestratificeerde samenlevingen (waarin mensen zijn onderverdeeld in verschillende sociale lagen of klassen, red.). Gestratificeerde samenlevingen die ook steeds welvarender waren. Hoewel onze kranten bol staan van het slechte nieuws is het nog nooit in de wereldgeschiedenis voorgekomen dat de kindersterfte zo laag was en dat zo veel mensen geletterd zijn. We hebben de mogelijkheid tot ethische keuzes die voor onze grootouders onvoorstelbaar waren. De eersten die dit wetenschappelijk bewezen, waren oudheidkundigen als Oscar Montelius.
Antwoord 4: De samenleving construeren
We kunnen van de Oudheid zelf dus weinig leren, we kunnen van de vergelijking met de Oudheid soms iets leren en we kunnen soms ontdekken hoe iets uit onze wereld is ontstaan. Dat is allemaal niet zonder belang, maar het is nou ook weer niet zo dat iedereen dit weten moet. Het is belangrijker dát je weet dat economische waarde een sociaal construct is dan dat je weet hoe dat zo is gekomen. Je hoeft de geschiedenis van iets niet te kennen zolang je maar weet hoe het tegenwoordig functioneert.
Het echte belang van de oudheidkunde is iets anders. Het echte belang van de oudheidkunde is de oudheidkunde. Oudheidkundigen hebben methoden ontwikkeld die ingrijpende gevolgen hebben gehad voor de samenleving. De tekststudie van de Renaissance leidde in de zestiende eeuw tot de Reformatie (plus een eeuw godsdienstoorlogen). Op de secularisering van het wereldbeeld – Scaliger! – en op de integratie van de etnografie in het geschiedbeeld volgden in de achttiende eeuw de Verlichting en een reeks revoluties. Dat is niet niks.
Het ingrijpendst was hoe de ontdekking van de Indo-Europese taalfamilie leidde tot een nieuw nationalisme, waarbij we volken definiëren aan de hand van talen. (In België leggen ze u desgewenst wel uit wat dat betekent.) Rens Bod heeft er meer dan eens (en met name in zijn mooie boek De vergeten wetenschappen) op gewezen hoe misplaatst de beruchte uitspraak van Robert Dijkgraaf was dat bèta’s de wereld vormen en alfa’s haar beschrijven. Om het eens de andere kant op te overdrijven: bèta’s implementeren de ideeën waarmee oudheidkundigen de wereld vormen.