Aan het begin van de vijftiende eeuw ondernam een Castiliaans gezantschap een reis naar het hof van de Mongoolse heerser Timoer Lenk. De centrale figuur van dit gezelschap, Ruy González de Clavijo, legde zijn belevenissen vast in de eerste reisbeschrijving van Iberische bodem. In een reeks van drie delen publiceert Willem Peeters voor Historiek de hoogtepunten uit dit relaas. Hieronder deel 3:
Van Nisjapoer naar Samarkand
en de terugreis naar Castilië
In het derde deel van Clavijo’s reisverslag verhaalt hij over het vervolg van de reis naar het hof van Timoer Lenk, over de ontvangst van ‘de Heer’ en de vele festiviteiten in Samarkand. Dan keert het reisgezelschap terug naar Castilië. Tijdens die reis overlijdt Timoer Lenk, die bij hun vertrek al niet meer in staat is een brief mee te geven voor de Castiliaanse koning.
De tocht door Khorassan
Bij Nisjapoer, waar volgens Clavijo de mooiste turkoois gevonden wordt van heel Perzië, eindigt de provincie Media en begint Khorassan. Op zondag 27 juli 1404 verlaat het gezelschap Nisjapoer. Ze trekken door het dorpje Ferrior waar de meeste bewoners uit angst voor Timoer wegvluchten omdat deze twaalf dagen daarvoor er nogal had huisgehouden. Drie dagen later, als zij in de stad Ojajan (het is niet duidelijk welke plaats daarmee bedoeld wordt, WP) verblijven bereikt hen een bericht van de jongste zoon van Timoer, Sharuk Mirza, die hen uitnodigt hem in Herat een bezoek te brengen. Maar dat slaan ze beleefd af vanwege de wens van Timoer om niet te treuzelen. De volgende stad die zij aandoen is Masshad waar
‘in een grote moskee een kleinzoon van de profeet Mohammed begraven ligt, de zoon van zijn dochter en men zegt dat hij een heilige is, [….] en later in andere streken, als men hoort dat zij in die stad zijn geweest en de moskee hebben bezocht, kust men hun kleren, zeggend dat zij dichtbij de heilige Horazan zijn geweest. En deze neef van Mohammed heette Horazan Zeltan, en naar deze naam is het land Khorassan vernoemd’.
Op donderdag 31 juli komen de reizigers aan in Toes (Buelo), een grote stad, maar daarna wacht hen een kale, onbewoonde streek, waardoor zij vijftig leguas te gaan hebben. Het is zaterdag 10 augustus als zij weer in een bewoonde vallei komen…
‘waar veel graanvelden waren, waar een rivier doorheen stroomde en veel tenten stonden van Chagatais (Oezbeekse nomaden, WP) behorend tot de aanhang van Timoer’.
In de dorpen die zij tegenkomen genieten zij van de door Timoer afgedongen gastvrijheid. Overal krijgen zij het drievoudige aan voedsel dat zij nodig hebben en als men dat niet onmiddellijk wil geven
‘dan geeft men hen zulke stok- en zweepslagen dat het een mirakel is [….] En als deze mensen door de Heer (Timoer) opgeroepen worden ten strijde te gaan, dan gaan zij vervolgens mee met alles wat ze bezitten, hun vee, vrouwen en kinderen [….]. En met deze mensen heeft de Heer grootse daden verricht en veel veldslagen gewonnen, het zijn mensen die een enorme inzet vertonen, het zijn uitstekende ruiters en boogschutters, en zij zijn gehard door het buitenleven. [….] Deze Chagatais behoren tot de bevoorrechten van de Heer die overal waar zij willen kunnen gaan en staan met hun vee om te grazen, om te zaaien, zomer en winter [….].’
Dan bereiken zij op 12 augustus de stad Andkhoy in de streek die door Clavijo Taquiquinia wordt genoemd (het huidige Afghanistan, WP). Twee dagen later vertrekken zij weer en opnieuw zien zij in het open land veel tenten van de Chagatais. Zij zijn onderweg op bevel van Timoer en de afgezanten reizen een eind met hen mee. Er heerst een bar klimaat:
‘Op zondag woei het zo hard dat de mannen genoodzaakt waren om af te stijgen, en de wind was verzengend heet. En de weg was als een zandvlakte waar de wind het zand heen en weer joeg en de mannen verblindde. En die dag raakten zij vaak de weg kwijt [….], maar het behaagde God dat zij een gehucht bereikten, Alibed geheten, waar zij gedurende de siësta verbleven totdat de wind ging liggen.’
Na de stad Balkh te hebben aangedaan bereiken de reizigers een grote rivier, de Oxus ofwel de Amu Darja, die – aldus Clavijo – net als de Eufraat in het paradijs ontspringt en uitmondt in wat hij ‘el mar de Bacu’ noemt ofwel de Kaspische Zee. In werkelijkheid ontspringt de Amu Darja in het Pamirgebergte en mondt zij uit in het Aralmeer.
‘En deze rivier vormt de scheiding tussen het rijk van Samarkand en dat van Khorassan. En toen de Heer Timoer Lenk nadat hij Samarkand had veroverd, dat aan deze rivier grenst, deze wilde oversteken om Hkrasan te veroveren, liet hij een grote brug van hout bouwen die rustte op boten en die hij, toen zijn mannen waren overgestoken, liet vernietigen, en nu, bij zijn terugkeer naar Samarkand, gaf hij opnieuw opdracht een brug te bouwen voor zichzelf en zijn gevolg en van deze brug maakten de afgezanten gebruik.’
Omdat Timoer al de opdracht had gegeven ook deze brug af te breken na zijn overtocht waren de reizigers gedwongen voor een deel van de oversteek gebruik te maken van een veer. ‘en het was hier, op een vlakte nabij deze grote rivier dat Alexander de Grote slag leverde met koning Porus van India en hem overwon.’ Markham tekent hier aan in zijn vertaling dat de brave ridder kennelijk een informant trof die weinig wist van geografie. Bedoelde slag werd geleverd rond 326 voor Christus aan de oevers van de rivier de Hydaspes, nu Jhelum geheten, in de Punjab.
Eenmaal de rivier overgestoken, arriveren de reizigers op 21 augustus in Termiz (in het huidige Oezbekistan). Clavijo merkt op dat deze grote en dichtbevolkte stad geen ommuring heeft en ook hier komt een door Timoer gezonde ruiter hen begroeten en informeert naar het wel en wee van de gezanten. De volgende dag vertrekken zij richting Samarkand en er wacht hen een zware tocht over een hoge pas:
‘En dit gebergte is erg hoog en er is een pas door een kloof die wel met de hand lijkt uitgesneden [ ….] en deze pas wordt de IJzeren Poort genoemd, en behalve deze pas is er nergens in dit gebergte een andere mogelijkheid om er overheen te gaan. [….] En deze pas behoort tot het bezit van Timoer Lenk, die er elk jaar goed aan verdient, want daar komen de kooplieden uit Klein-India langs naar het rijk van Samarkand en naar andere streken die daartoe behoren. Ook bezit Timoer Lenk de andere IJzeren Poort die die bij Derbent ligt (aan de westkust van de Kaspische Zee, WP) aan de rand van de provincie Tartarije en waar de weg naar de stad Kaffa leidt [….] en de afstand van de ene IJzeren Poort naar de andere is 1.500 leguas of meer. Zie welk een machtig vorst het is die deze twee IJzeren Poorten en over alle land ertussen heerst, dat is Timoer Lenk!’
Dan bereiken zij op donderdag 28 augustus de stad Shaxrisabz, het vroeger Kesh, waar Timoer Lenk en diens vader het levenslicht zagen. De vader is begraven in een moskee waarin ook de tombe van Timoers jongste zoon Jahanghir staat:
‘en in deze moskee schenkt de Heer elke dag twintig geroosterde schapen weg voor de zielenrust van de vader en zijn zoon die hier rusten.’
Daags daarna bezoekt het gezelschap enkele paleizen die in opdracht van Timoer zijn gebouwd en waar al twintig jaar aan gewerkt wordt:
‘en deze paleizen hadden een lange ingang en een hoge toegangspoort [….] en tegenover de eerste ingang was een tweede poort die naar een grote binnenplaats leidde van wel driehonderd passen breed, geplaveid met witte vloertegels en omgeven door fijnbewerkte deuren, en in het midden van de binnenplaats was een groot waterbassin. De binnenplaats leidde naar het hoofdgebouw door een hoge en brede poort, prachtig versierd met goud en blauw en met geglazuurde tegels en bovenop deze poort stond een fraai beeld van de Leeuw en de Zon, het wapen van de vorst van Samarkand. En hoewel men beweert dat Timoer de opdracht tot de bouw van deze paleizen gaf, denk ik dat de vroegere heer van Samarkand dit deed omdat de Leeuw en de Zon zijn embleem is.
Het embleem van Timoer wordt gevormd door drie cirkels, weergegeven als
O O
Oen dit betekent dat de hij heerser is over drie werelddelen, en hij gaf opdracht dit embleem in elke munt te stempelen en op alles aan te brengen wat hij bezat’.
In de middag van 29 augustus verlaten de reizigers Kesh om de volgende dag in een klein dorp te overnachten, niet ver van Samarkand. Hun begeleider vertrekt om de komst van het gezantschap aan te kondigen. Op verzoek van Timoer verblijven zij vanaf 31 augustus in een prachtige tuin omgeven door een muur en met veel fruitbomen en waterlopen. Ook zijn er reeën en fazanten. Op donderdag 4 september wordt de afgezanten verteld dat Timoer wordt opgehouden door enkele gezanten van Tochtamysj, een Mongoolse vazal van Timoer:
‘En de afgezanten verbleven in deze tuin vanaf de zondag, de laatste dag van augustus, tot maandag acht september, toen de Heer hen uitnodigde hem te ontmoeten, zo is de gewoonte om afgezanten niet te ontvangen nadat vijf of zes dagen verlopen zijn en hoe belangrijker de gezant is, des te langer hij moet wachten.’
Samarkand
Op maandag 8 september is het zover en na vijftien maanden onderweg te zijn geweest worden de afgezanten ontvangen door Timoer Lenk. Clavijo geeft van deze ontmoeting en het bijbehorende protocol een prachtige beschrijving:
‘Toen de afgezanten binnentraden troffen zij daar zes olifanten met houten kasteeltjes op hun rug voorzien van twee vaandels, en er zaten ook mannen op die ze kunstjes lieten doen voor de gasten, en zij traden naar voren en troffen de mannen die de geschenken goed zichtbaar in hun armen hielden: en zij lieten de afgezanten voorgaan waarop zij even moesten wachten terwijl een boodschapper hun komst aankondigde, waarna zij uitgenodigd werden naar voren te treden, waarbij zij nog steeds begeleid werden door de ridders die hen onder de oksel vasthielden, en samen met hen en de gezant die Timoer naar de koning van Castilië had gezonden, om wie de omstanders moesten lachen, want deze droeg traditionele Castiliaanse kleding. En zij brachten hen naar een oude ridder, zoon van een zuster van Timoer Lenk, gezeten op een vlakke verhoging, voor wie zij een buiging maakten en vervolgens werden zij naar enkele jongemannen gebracht, kleinkinderen van Timoer, eveneens gezeten op een verhoging, en ook voor hen bogen zij. En op dat moment vroeg men hen naar de brief van hun heer koning bestemd voor Timoer Lenk, en zij overhandigden hem aan een van de jongemannen die een zoon bleek te zijn van Miran Shah, de oudste zoon van Timoer, waarna de drie jongens opstonden om de brief naar de Heer te brengen en zij vroegen de afgezanten naar voren te treden. En Timoer bevond zich onder een soort van arcade voor de toegangsdeur van een schitterend gebouw dat daar stond, op een verhoging van de vloer, en voor hem was een fontein waaruit water omhoog spoot en in de fontein dreven enkele rode appels: en de Heer was gezeten op enkele geborduurde zijden kussentjes en leunde met zijn elleboog op een op een paar ronde kussentjes. Hij was gekleed in een zijden mantel zonder borduursels en op zijn hoofd droeg hij een hoge, witte hoed met daarop een robijn, omringd met parels en edelstenen. En toen de afgezanten oog in oog stonden met de Heer bogen zij voor hem terwijl zij knielden met de rechterknie op de grond en hun armen gekruist voor de borst en dat deden zij nog eens en bij de derde keer bleven zij zitten op beide knieën. En de Heer beval hen op te staan en naar hem toe te komen, maar hun begeleiders die hen bij de arm hielden lieten los, want zij durfden niet verder naar voren te komen.[….] Maar hij reikte hen niet zijn hand om die te kussen, want want dat is geen gewoonte [….] en vervolgens informeerde hij naar de gezondheid van de koning: Hoe gaat het met mijn zoon de koning?
Is hij in goede gezondheid? Nadat de afgezanten hem geantwoord hadden en hun missie uiteengezet, iets waar hij aandachtig naar luisterde, wendde Timoer zich naar enkele om hem heen gezeten edelen waarvan zij later vernamen dat de een een zoon was van Tochtamysj, de keizer van Tartarije, een ander een telg was uit het geslacht van de vorsten van Samarkand en de anderen familie waren van de Heer zelf. En hij zei hen: ‘Ziehier de afgezanten gestuurd door de koning van Spanje die de machtigste koning is onder de Franken die aan het einde van de wereld wonen, en die waarlijk een groots volk zijn, en ik zal mijn zegening sturen aan mijn zoon de koning.’
De brief van koning Hendrik III aan Timoer wordt aan hem overhandigd door een van zijn kleinkinderen. Pater Alonzo Páez de Santa María, die vergezeld wordt door een tolk (in de middeleeuwen werd een tolk in het Arabisch Dragoman genoemd of, zoals door Clavijo: Trujimán), biedt aan de brief voor te lezen, maar Timoer zegt dat hij op een later tijdstip kennis wil nemen van de inhoud ervan. Dan volgt en uitvoerige maaltijd waar het niet genuttigde voedsel wordt weggenomen en aan de bedienden werden gegeven om mee te nemen naar hun verblijven en ‘als zij dat niet doen wordt dit opgevat als een belediging’.
Op maandag 15 september wordt op bevel van Timoer een groot feest georganiseerd in een prachtige tuin, waar de afgezanten voor worden uitgenodigd. Omdat hun tolk niet op tijd is komt het gezelschap te laat op het feest en missen zij de maaltijd met Timoer die daar zeer verbolgen over is. Hij laat de tolk komen en zegt hem:
‘Waarom heb je de Heer zo ontstemd, zo boos gemaakt? Waarom vergezelde je de Frankische gezanten niet? En daarom wordt je direct gestraft en geef ik het bevel een gat in je neus te boren en er een touw doorheen te doen en je voor straf door het hele legerkamp te trekken. Hij had dit nog niet gezegd of enkele mannen pakten hem bij de neus om er een gat in te boren.’
Gelukkig voor de tolk smeekt de ridder die de gezanten vergezeld om genade en ziet Timoer ervan af.
De afgezanten worden van het ene naar het andere feest gesleept. Op 9 oktober worden zij door Hausada, de echtgenote van Timoers oudste zoon Miran Shah, uitgenodigd voor het zoveelste feest, dit ter gelegenheid van de bruiloft van een familielid. Prinses Hausada
‘was ongeveer veertig jaar, bleek en dik, die voor zich een groot aantal kruiken had staan gevuld met wijn en met een brouwsel dat daar veel gedronken wordt en bosar wordt genoemd en bestaat uit paardenmelk en suiker.’
Ook Caño, de vrouw van Timoer, verschijnt op dit feest en vraagt de gezanten bij haar te komen zitten die zij ‘eigenhandig wijn aanbiedt en er bij Ruy González lang op aandringt om mee te drinken omdat zij niet kan geloven dat hij nooit wijn dronk’.
Daags erna organiseert Timoer een groots feest ter gelegenheid van de viering van de bruiloft van een van zijn kleinkinderen (Clavijo vermeldt als datum voor dit feest de 9e oktober, maar dat zal een vergissing zijn). Dat vindt plaats op het terrein waar Timoers manschappen (Timoers Horde) zijn gelegerd en alle handelaren van Samarkand zijn uitgenodigd om hun spullen daar te verkopen in plaats van in de stad. Timoer kondigt aan recht te zullen spreken:
‘de Heer gaf opdracht een groot aantal galgen op te richten, want tijdens door hem gewenste feesten, zo zei hij, wordt aan de een vreugde en genade geschonken en de andere opgehangen. En de eerste waarover hij recht sprak was de eerste burger, Dina geheten, die de belangrijkste man was van heel het rijk van Samarkand, aan wie hij (Timoer) de stad had overgelaten toen hij vertrok voor zes jaar en elf maanden, en die gedurende die periode zijn plichten had verzaakt, en Timoer beval de man voor hem te verschijnen, liet hem meteen ophangen en confisqueerde al zijn bezittingen.
En de berechting van deze belangrijke man veroorzaakte ontzetting onder de menigte, want het was een man in wie hij (Timoer) vertrouwen had gesteld. En voor een ander die voor deze magistraat was opgekomen eiste hij eenzelfde straf. Maar een gunsteling van de Heer, Burodo Mirza geheten, vroeg genade bij de Heer voor hem, opdat hij hem zou vergeven wanneer hij hem de som van 400.000 zilveren bezanten zou geven, ter waarde van een zilveren reaal elk, en de Heer stemde hiermee in en nadat het geld overhandigd was, gaf hij opdracht hem te martelen om meer geld van hem te krijgen en toen bleek dat hij niets meer had, gaf hij opdracht om hem aan zijn voeten op te hangen tot hij stierf.’
Op 13 oktober worden de Spaanse gezanten opnieuw uitgenodigd om een feest bij te wonen en dit keer worden zij voorgesteld aan een kleinzoon van Timoer, de oudste zoon van zijn overleden zoon Miran Shah. Deze kleinzoon
‘was ongeveer 22 jaar oud, klein van stuk en baardeloos, hij werd Heer van Klein-India genoemd, maar daarmee werd niet de waarheid verteld, want momenteel is de rechtmatige koning en heer van India een christen die luistert naar de naam N., zoals de gezanten was medegedeeld.’
Naar aanleiding van deze ontmoeting krijgen de afgezanten later het verhaal te horen over hoe Timoer de koning van India versloeg.
‘Bij de hoofdstad van India, die Delhi wordt genoemd, leverde de koning van India slag met Timoer Lenk, waarbij de koning een een groot leger op de been bracht en vijftig olifanten gewapend met wat wij ivoor noemen, en tijdens dat eerste treffen werd Timoer verslagen door de Heer van India vanwege de inzet van zijn olifanten. Daags erna vond opnieuw een veldslag plaats, waarbij Timoer een groot aantal kamelen meebracht beladen met droog gras die hij voor de olifanten plaatste, en toen het gevecht een aanvang nam beval hij het gras aan te steken en op het moment dat de olifanten de brandende kamelen in de gaten kregen, vluchtten zij. Men zegt dat olifanten zulke kleine ogen hebben omdat zij bang zijn voor vuur, en zo werd bij die gelegenheid de koning van India verslagen en veroverde Timoer al het vlakke land dat deze bezat en dat grensde aan het imperium van Samarkand’.
Dit feest werd opgeluisterd door jongleurs, er werden spelen uitgevoerd en de olifanten van Timoer vertoonden hun kunsten. Ook de vrouw van Timoer verschijnt:
‘zij droeg een ruimvallend gewaad van rode zijde met gouden borduursels en met een lange sleep, maar zonder mouwen of openingen behalve voor het hoofd en twee armsgaten. Het had geen taille en was zeer breed van onderen, en de sleep werd gedragen door vijftien dames die hem omhooghielden omdat zij anders niet kon lopen en zij was opgemaakt met zoveel loodwit of ander witte cosmetica dat zij eruit zag als van papier; dat doen zij ter bescherming tegen de zon’.
Op 30 oktober verlaat Timoer zijn kamp en vertrekt hij naar de stad waar hij zijn intrek neemt in enkele huizen en een moskee die hij had laten bouwen met het oog op de begrafenis van een van een kleinkind dat was omgekomen tijdens de verovering van Turkije.
‘Toen dit kleinkind van de Heer overleed in Turkije stuurde hij het naar Samarkand om te worden begraven en gaf hij de autoriteiten bevel de moskee te laten bouwen voor de tombe, en toen de Heer arriveerde was hij niet tevreden met de kapel waarvan hij te kennen gaf dat die te laag was en hij beval hem af te breken en in tien dagen te herbouwen op straffe van een zware vergelding voor de arbeiders, die, opgejaagd als zij werden, dag en nacht doorwerkten. Twee keer kwam Timoer naar de stad om de voortgang te controleren en telkens kwam hij per draagstoel omdat hij niet meer in staat was een paard te bestijgen. Maar de kapel kwam gereed in tien dagen, wat een groot wonder mag heten.’
Behalve deze moskee vermeldt Clavijo nog een bouwwerk waarmee Timoer zijn stempel drukte op de Samarkand en dat is de aanleg van een winkelstraat die van het ene naar het andere uiteinde van de stad loopt:
‘In deze stad Samarkand worden elk jaar veel goederen verhandeld die uit China, India, Tartarije en tal van andere streken komen en omdat er geen geschikte plaats was om goederen op ordelijke en gereglementeerde manier te verhandelen, gaf de Heer het bevel om door de stad een straat aan te leggen met aan beide kanten winkels waar de waren verkocht konden worden.’
Net als bij de moskee werd dag en nacht doorgewerkt. In twintig dagen, aldus het relaas van Clavijo, was het werk klaar. Zij die hun huis moesten verlaten beklaagden zich en vroegen schadevergoeding voor het afbreken van hun eigendommen. Timoer repliceerde met:
‘Deze stad is mijn eigendom die ik met mijn eigen geld heb gekocht en ben in het bezit van documenten waarmee ik dat kan aantonen en die ik jullie morgen zal laten zien, en als er reden voor is, dan zal ik de mensen een vergoeding geven.’
De terugreis
Op vrijdag 1 november denken de afgezanten door Timoer te worden ontvangen om verlof te krijgen voor de terugtocht, maar dan heeft hij het te druk en de dagen erna blijkt Timoer ziek te zijn. Van de dienaren van Timoer krijgen zij te horen dat ze moeten vertrekken, dat wil zeggen, de Spaanse gezanten, die uit Babylon en Turkije in gezelschap van Carvo Toman Oglan die hen zou begeleiden tot Tabriz, waar prins Omar, de kleinzoon van Timoer hen verlof zal geven terug te keren naar hun vaderland. De Spaanse gezanten dringen aan op een onderhoud met Timoer die hen had beloofd een antwoord mee te geven voor hun koning, maar dat is onmogelijk. Timoer is erg ziek en is zelfs niet meer in staat om te spreken. Uiteindelijk vertrekken zij op 21 november uit Samarkand en volgen een weg westwaarts in plaats van de heenweg te kiezen die door de IJzeren Poort leidde. Na een tocht vol ontberingen, het is winter met veel sneeuw en ijzige kou, bereiken zij op 28 februari Tabriz. Daar krijgen zij te horen dat prins Omar in Karabach verblijft met zijn manschappen (horde), de plaats waar hij altijd overwintert. Pas op 18 maart krijgt het gezelschap te horen dat zij in Karabach verwacht worden en zij vertrekken onmiddellijk. Als zij het kampement van Omar op tien leguas zijn genaderd:
‘komen zij enkele mannen tegen die hen zeggen dat er sprake was van een groot tumult in het kamp en dat ze beter kunnen terugkeren, waarop de gezanten vragen naar de reden van het tumult, en deze mannen vertelden dat prins Janza heer Omar wilde vermoorden en dat de wachten hem gevangen hadden genomen en dat de heer (Omar) bevel had gegeven hem te onthoofden.’
Ondanks de waarschuwing reizen de gezanten verder om op 25 maart bij het kampement aan te komen, waar zij te horen krijgen dat Omar hen niet kan ontvangen en zij naar Tabriz moeten terugkeren om daar zijn orders af te wachten, een bevel waar zij gehoor aan geven. Bij aankomst worden hen al hun bezittingen afgenomen.
Clavijo wijdt een uitvoerige beschouwing aan het ontstaan van de moeilijke situatie die natuurlijk alles te maken heeft met het overlijden van Timoer Lenk op 19 januari 1406 en – aldus Clavijo – met vetes over vrouwen en verborgen schatten. Hoe dan ook, de reisgenoten moeten wachten tot Omar begin augustus terugkeert naar Tabriz waar hij
‘een groot feest wil houden ter nagedachtenis van zijn grootvader, [….] en ook verordonneerde dat de afgezanten al hun bezittingen moet worden teruggegeven. En op donderdag 13 augustus, stuurde Omar twee Chagatais met een brief waarin hij hen uitnodigde hem te ontmoeten [….]. Die ontmoeting vond plaats op dinsdag 18 augustus en hij gaf hen kleding en een gids om hen de weg te wijzen, maar de afgezanten van de sultan van Babylonië en uit Turkije liet hij opsluiten in de gevangenis.’
Op woensdag zijn zij weer terug in Tabriz en bereiden zij hun verdere terugreis voor om op zaterdag 22 augustus in gezelschap van de weer vrijgelaten Turken definitief afscheid te nemen van het rijk van Timoer Lenk. De reis voert langs vrijwel dezelfde route als op de heenweg en op 7 september bereiken zij Trabizonde, waar zij scheep gaan richting Pera, een tocht die dankzij tegenzittend weer meer dan een maand duurt. Ook het laatste deel van de reis over zee neemt nog veel tijd in beslag, waarbij ten opzichte van de heenreis een omweg langs Genua wordt gemaakt. Pas op 1 maart 1406 bereiken zij San Lucar bij Sevilla om van daar over land door te reizen naar Alcalá de Henares (nabij Madrid) waar zij het hof van koning Enrique bereiken. Ze zijn bijna drie jaar onderweg geweest.
Overzichtspagina: Geschiedenis van Spanje