Middeleeuwse burchten en sprookjesachtige kastelen uit latere tijden, in Duitsland zijn ze volop te vinden. Merkwaardig is dat niet als je de geschiedenis van onze oosterbuur kent. Wat wij tegenwoordig kennen als Duitsland was in het verleden een verzameling van allerlei staten en staatjes, geregeerd door een bonte verzameling van keurvorsten, prinsen, koningen, aartshertogen, prinsbisschoppen en wat al niet meer. Al die monarchen zetelden in hun eigen kasteel, dat de uitvalsbasis was voor hun jachtpartijen op groot wild in uitgestrekte wouden en waar ze zich voorbereidden op oorlogen en kruistochten.
De Brit Simon Winder (Londen, 1963) raakte in zijn jeugd gefascineerd door Duitsland en de vorstenhuizen die hier eens heersten. In zijn boek “Germania” vertelt hij hoe die fascinatie in zijn jeugd ontstond tijdens een vakantie met zijn ouders in de Elzas, de regio in het oosten van Frankrijk die in het verleden afwisselend onder Duitse en Franse heerschappij gestaan heeft. De bouwstijl van de vakwerkhuizen was voor de toekomstige schrijver een heel nieuwe ervaring. Tijdens een uitstapje naar Straatsburg raakte hij geïmponeerd door de gotische kathedraal, waar vooral de negentiende-eeuwse astronomische klok aan de wand zijn aandacht trok. Het bizarre apparaat is opgesierd met een geraamte dat op het middaguur op de trom slaat, terwijl een levensgrote haan drie keer kraait en de twaalf apostelen buigen voor Christus.
Tegenwoordig is Winder uitgever bij Penguin Press en nog immer geboeid door het Duitse verleden. Gedurende de afgelopen dertig jaar maakte hij vele reizen naar het land. Die inspireerden hem bij het schrijven van dit boek dat veel persoonlijke ervaringen bevat, bijvoorbeeld over het smerige eten dat hij soms in Duitse restaurants voorgeschoteld kreeg. Zelfs de grafkelderlucht die hij rook toen hij eens een blauwe karper op zijn bord opensneed, kon zijn liefde voor Duitsland niet bekoelen. En dat is best opmerkelijk voor een Brit, aangezien zijn landgenoten bekend staan als chauvinistisch en ze na twee wereldoorlogen genoeg redenen hebben om Duitsland op zijn minst te mijden. Dat er ook een Duitsland was vóór de staalhelmen, hakenkruizen en Auschwitz wil de schrijver met zijn boek benadrukken.
Germaans ras van zuiver bloed
Het boek begint met een beschrijving van de periode waarin het fundament van een Duitse natie gelegd zou zijn. De bron die hier melding van maakt is het document Germania dat omstreeks 100 na n. Chr. werd geschreven door de Romein Tacitus. De Romeinse schrijver beschrijft de bewoners van de niet door Rome onderworpen streek in Midden-Europa als woeste krijgers. Nationalistische Duitsers, in het bijzonder de nationaalsocialisten, grepen graag terug op hun ruige en heldhaftige Germaanse verleden. Winder betoogt dat er echter nooit zoiets bestaan heeft als een Germaans ras van zuiver bloed. Tal van volken van diverse afkomst leefden in de loop van de historie het gebied dat we nu kennen als Duitsland, waaronder Vandalen, Bourgondiërs, Hunnen en Goten. De raszuivere Duitser uit de nazi-ideologie is dus een fabeltje.
Duizend jaar later deed het Heilige Roomse Rijk zijn intrede. Een keizer zwaaide de scepter over dit Centraal-Europese gebied waar het huidige Duitsland het hart van vormde. Winder beschrijft de invloed van de diverse keizers (velen afkomstig van het invloedrijke vorstengeslacht Habsburg) op de geschiedenis van dit rijk, dat werd beschouwd als een voortzetting van het Romeinse rijk. Het begon met keizer Otto I de Grote en eindigde in 1806 met keizer Frans II, die onder druk van de Franse keizer Napoleon Bonaparte troonafstand deed. In 1871, na afloop van de Frans-Pruisische Oorlog, kwam het tot de stichting van het Keizerrijk Duitsland, dat tot het einde van de Eerste Wereldoorlog zou bestaan en geregeerd werd door het vorstenhuis Hohenzollern. Met de vlucht van keizer Wilhelm II naar Nederland in 1918 kwam er een einde aan het keizerrijk. Als gevolg van het uitroepen van de republiek verloren toen tevens alle andere dynastieën hun macht over de diverse Duitse staten, inclusief Pruisen en Beieren, die soms al eeuwenlang door hun geslacht geregeerd werden.
Het bovenstaande is de Duitse geschiedenis in een notendop, vol grote hiaten. Winder gaat veel uitgebreider in op deze complexe geschiedenis. Behalve dat hij diverse staatshoofden (met elk hun eigenaardigheden en sterke of zwakke eigenschappen) de revue laat passeren, spelen ook andere Duitse historische figuren een rol in zijn boek. Vanzelfsprekend mag bijvoorbeeld Maarten Luther, de grondlegger van het protestantisme, niet ontbreken. De schrijver beschrijft hoe hij eens in het Thüringse stadje Eisleben het “geboortehuis” van Luther bezocht. In het huis is een kinderkamertje ingericht waar vanuit luidsprekers een huilende baby te horen is (zogenaamd de kleine Maarten) die toegezongen wordt door zijn moeder. In werkelijkheid brandde het geboortehuis van de theoloog in de zeventiende eeuw af, zo vertelt de schrijver. Het hier herbouwde huis lijkt volgens hem geeneens op het oorspronkelijke geboortehuis en het is onbekend waar in het huis de kinderkamer van de geestelijke zich werkelijk bevonden heeft.
Zoals Winder in zijn jeugd werd aangetrokken door het trommelende geraamte in de kathedraal van Straatsburg, zo is hij op volwassen leeftijd nog altijd geboeid door Halloween-achtige rariteiten die in Duitsland volop aan te treffen zijn, bijvoorbeeld in Münster. Aan de toren van de kerk van Sint Lambert hangen hier drie kooien uit de zestiende eeuw. Hierin werden ten tijde van de Reformatie de verminkte lichamen gestopt van ter dood gebrachte wederdopers. De rottende lijken, waarvan soms delen los kwamen die op straat terecht kwamen, vormden een lugubere waarschuwing aan de bevolking om zich niet schuldig te maken aan ketterij. Minder angstaanjagend (zelfs wat lachwekkend) zijn de skeletten van heiligen die in de kerk van Sint Emmeram in Regensburg in glazen vitrines te bekijken zijn. De schrijver noemt ze (heel geestig)
“Scooby-Doo-achtige wezens, die in provocerende, Rita Hayworth-achtige poses […] bijeengehouden [worden] door vergane bruine bodystockings”.
Trivialiteiten trekken Winder ook erg aan. Behalve dat hij belangrijke historische gebeurtenissen en personen beschrijft, vertelt hij bijvoorbeeld ook dat de tuinkabouter een Duitse uitvinding is. Ook introduceert hij de Pruisische natuurvorser Alexander von Humboldt, de naamgever van de Stellerzeekoe, een zeedier dat door hem in de achttiende eeuw werd ontdekt, maar amper dertig jaar daarna uitstierf.
Hij eindigt zijn boek weer met ernstige materie, namelijk de Eerste Wereldoorlog. Om het niet eerder vertoonde bloedvergieten te benadrukken, schrijft hij dat er in die oorlog elke tien dagen net zoveel slachtoffers vielen als in de hele Frans-Pruisische oorlog (1870-1871). In de heftige discussie die momenteel in Groot-Brittannië woedt over de vraag of Duitsland wel of niet de hoofdschuldige is aan de Grote Oorlog, neemt de auteur een genuanceerd standpunt in. Het militarisme was volgens hem geen typisch Duits, maar een Europees fenomeen, waarmee hij zich afzet van het nog steeds hardnekkige propagandabeeld van de Duitsers als oorlogszuchtige Hunnen.
Heldengallerij
Met het aan de macht komen van Hitler in 1933 eindigt Winder zijn boek. Bij de duistere periode die toen aanbrak passen volgens hem “geen met grappen en grollen opgediste anekdotes meer”. Toch duiken in het boek het nazitijdperk en de Tweede Wereldoorlog geregeld onverwachts op. Tijdens een bezoek aan Duitsland kun je hier tenslotte niet omheen. Erg onder de indruk was de schrijver toen hij het Parteon bezocht dat kroonprins Ludwig van Beieren in de negentiende eeuw liet bouwen op een heuvel aan de Donau, vlakbij Regensburg. Het bouwwerk moest de bustes gaan bevatten van alle grote “Germanen” uit de geschiedenis.
In de heldengalerij staan bustes van onder meer Karel de Grote en keizer Barbarossa en sinds 2003 ook een van de Münchense verzetsheldin Sophie Scholl, die in 1943 door de nazi’s werd onthoofd als lid van de verzetsgroep Die weisse Rose. Ondanks dat Winder haar buste niet vond lijken, was hij ontroerd om haar hier aan te treffen tussen al die grote namen. “Haar aanwezigheid”, zo schrijft hij, “brengt het hele idee dat de Duitse cultuur tot morele verhevenheid strekt weer tot leven.”
Winder weet met zijn anekdotes en humoristische bespiegelingen op de Duitse cultuur en geschiedenis zijn fascinatie voor Duitsland overtuigend op de lezer over te brengen. Vooral zijn beschrijvingen van zijn eigen ervaringen tijdens zijn reizen vormen een erg prettige afwisseling op de meer serieuze inhoud. Een geboren docent is de auteur echter helaas niet. Zonder voorkennis van de Duitse geschiedenis is het moeilijk zijn boek goed te kunnen volgen. Historische personen en gebeurtenissen worden door hem vaak zonder nadere introductie opgevoerd. Alle staatkundige ontwikkelingen, die een groot stempel op het boek drukken, lijken door hem nog verwarrender beschreven te worden dan ze al zijn. Dat maakt het boek minder geschikt als introductie in de Duitse geschiedenis. Voor wie erg gefascineerd is door Duitsland en redelijk bekend is met de Duitse geschiedenis van voor 1933, biedt “Germania” echter volop informatie en achtergronden om het land nog beter te leren kennen en waarderen.