Ofschoon reeds opgericht in 1887 als een afdeling van het Koninklijk Muziekconservatorium vond het museum gedurende lange tijd nooit echt een geschikt onderkomen. Pas sinds juni 2000 is het Brusselse muziekinstrumentenmuseum, kortweg MIM genaamd, definitief gehuisvest in een architecturaal Art Nouveau pareltje dat als gebouw op het einde van de negentiende eeuw toebehoorde aan de āOld Englandā warenhuizen. Bezoekers die nu het museum bezoeken starten als het ware een wereldreis door de boeiende wereld van de muziek en kunnen kennismaken met zoān 1200 tentoongestelde muziekinstrumenten.
āOld Englandā, opkomst en teloorgang
In 1886 openden de āOld Englandā warenhuizen een filiaal aan de Hofberg te Brussel met de bedoeling het welgestelde cliĆ«nteel aan te trekken dat de Koninklijke wijk aandeed. Al vlug kende de zaak een groot succes en werden aanpalende panden opgekocht waardoor de handelsonderneming uitgroeide tot een heus grootwinkelbedrijf.
Voor het architecturaal plaatje werd onder meer een beroep gedaan op Paul Saintenoy (1862-1952) die uit een familie van kunstenaars en architecten stamde. Zijn vader, Gustave Saintenoy, was de architect van het paleis van de Graaf van Vlaanderen, het huidige Rekenhof en zijn grootvader, de Nederlandse bouwkundige Jan-Pieter Cluysenaer (zie ook artikel Architecturale affiniteit tussen Brussel en Parijs) was de ontwerper van de vermaarde overdekte Brusselse Sint-Hubertusgalerij.
Saintenoy, duidelijk geĆÆnspireerd door de structuralistische invloed van Viollet-le-Duc en de toen heersende Art Nouveau stijl, ontwierp een architecturaal concept met staal, glas en smeedwerk dat op de verschillende verdiepingen dezelfde versieringselementen en -themaās had bestaande uit onder andere sierlijke eclectisch getinte friezen met florale, rozet- en schelpmotieven. Hierdoor verkreeg de gevel een meer dan overweldigend en flamboyant uitzicht. De avant-gardistische architectuur met zijn overal aanwezige versieringen in gietijzer en smeedwerk vormden daardoor het beste visitekaartje dat de āOld Englandā zich kon wensen om de aandacht te trekken van de voorbijgangers.
In de daarop volgende decennia kende het warenhuis echter steeds minder klanten en toen in 1967, als gevolg van de nieuwe draconische wetgeving op de brandbeveiliging na de brand in het Brusselse warenhuis āInnovationā, zich grote uitgaven aandienden besloot het vennootschap in 1972 om het pand definitief te verlaten. Korte tijd nadien werden de gebouwen nog een tweetal jaren gebruikt door de tapijthandel āRĆŖve dāOrientā, waarna het enige tijd leeg stond. In 1978 werd het gebouw dan aangekocht door de Belgische Staat die via de Regie der Gebouwen liet overgaan tot een grondige restauratie en opknapbeurt waardoor het historisch pand nu onderdak biedt aan dit prestigieus museum.
De museumcollecties
De diverse collecties staan verspreid over vier verdiepingen, elk met hun eigen specifiek karakter en eigenheid. Een eerste ruimte biedt de bezoeker een thematisch overzicht aan van muziekinstrumenten gaande van het Oude Egypte tot de negentiende eeuw. In een tweede zaal maakt men kennis met een uitgebreide en bijna unieke verzameling snaar- en klavierinstrumenten. Vervolgens voert de ontdekkingstocht langs een afdeling voorbehouden aan instrumenten uit de traditionele muziek. Schotse doedelzakken, Tibetaanse muziekinstrumenten en Afrikaanse trommen voeren hier als het ware de boventoon. Tot slot is er de verzameling mechanische, elektrische en elektronische instrumenten. Pronkstuk hier is het negentiende-eeuwse orchestrion dat automatisch een oneindig variƫrend muziekstuk componeert.
De diverse zalen zijn bovendien allen uitgebreid voorzien van verklarende paneelteksten, de nodige didactische illustraties en een gratis sonorisatiesysteem dat niet minder dan 194 muziekfragmenten omvat, verdeeld over 89 luisterpunten, alles samen goed voor zoān vier uur luisterplezier.
Verdere infrastructuur en wetenswaardigheden
Het MIM beschikt, naast de tentoonstellingsruimten, ook over een concertzaal waar een tweehonderdtal muziekliefhebbers plaats kunnen nemen. Het publiek zit er, net zoals in de vroegere Griekse odeons, in een halve cirkel rond de artiesten, hetgeen niet alleen bijdraagt tot een intimistische sfeer, maar ook op akoestisch vlak de nodige voordelen met zich meebrengt. Jaarlijks worden er gemiddeld zoān 130 muzikale evenementen georganiseerd. Het concertarchief van het MIM omvat dan ook inmiddels zoān 400 cdās.
Voorts bezit het museum een voor het publiek toegankelijke bibliotheek met een ongemeen rijke collectie aan werken. Zowel musicologen, studenten, instrumentenbouwers als zowat iedereen met interesse voor muziekinstrumenten en hun geschiedenis kan hier iets van zijn of haar gading vinden. De bibliotheek herbergt naast heel wat basiswerken over organologie (de studie van muziekinstrumenten) ook boekdelen over de westerse muziekgeschiedenis, etnomusicologie en de diverse traditionele muziekvormen.
Muziekinstrumenten als thema in de kunst
Muziekinstrumenten waren van oudsher geliefkoosde onderwerpen in de kunst. Reeds in de vijftiende eeuw voor onze jaartelling sierden bekoorlijke, schaars geklede muziekspelende dames de wanden van de graftombes van de Egyptische faraoās. Op Griekse vaasschilderingen daterend van circa 500 voor Christus zijn dan weer bijvoorbeeld afbeeldingen te zien van Hetaeren (van het Grieks āHetairai, letterlijk: gezellinnen, vriendinnen) die een dubbele fluit bespelen tijdens een drinkgelag.
Ook de Romeinen waren zeker niet vies van het thema, zoals onder andere blijkt uit de bijzonder kleurrijke vloermozaĆÆeken met onder meer fluitspelende figuren die de āVilla Romana del Casaleā nabij het Siciliaanse Piazza Armerina sieren.
Eigenaardig genoeg verdwijnen vervolgens tijdens de middeleeuwen op enkele uitzonderingen na, muziekinstrumenten en muzikanten grotendeels uit de beeldende kunsten. Pas vanaf de vijftiende en zestiende eeuw geraken afbeeldingen en taferelen van instrumenten en musici opnieuw volop in zwang.
Tijdens de Renaissance lieten heel wat kunstenaars zoals Pietro de Cristoforo Vanucci (1450-1523), Titiaan (ca. 1487-1576) en ook Rafael (1483-1520) zich inspireren door bijvoorbeeld de Griekse saga waarin de fluitspelende sater Marsyas overmoedig een muzikaal duel aangaat met Apollo, de god van de muziek. Volgens de legende kon de overwinnaar beslissen over leven en dood van de overwonnene. Apollo won bijna als vanzelfsprekend de muzikale strijd, deels omdat hij ook zijn lier ondersteboven kon bespelen. Hoewel een spreekwoord zegt dat muziek de zeden verzacht liet Apollo als straf Marsyas vastbinden aan een boom om hem daarna levend te villen.
Ook andere kunstschilders zoals Caravaggio (1571-1610), de meester van de āclair-obscurā (techniek waarbij licht- en donkercontrasten worden gebruikt), lieten zich in een latere periode niet onbetuigd. In zijn werk āDe zegevierende Amorā zien we op de linkse beneden achtergrond een gedetailleerde weergave van een viool met bijbehorende strijkstok.
Uit onze contreien kan in dit overzicht natuurlijk niet Pieter Brueghel de Oude (ca. 1525-1569) en Jacob Jordaens (1593-1678) ontbreken. Wellicht tot de bekendste werken van Brueghel de Oude behoort het doek āBoerenbruiloftā (Kunsthistorisches Museum te Wenen). Op het tafereel springen twee doedelzak spelende muzikanten in het oog terwijl de rest van het bont gezelschap zich tegoed doet aan spijs en drank.
Muziekinstrumenten lieten ook Jacob Jordaens niet onberoerd. Naast schilderijen als Zoals de ouden zongen, zo piepen de jongen (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen) en de Koning drinkt (Museum voor Schone kunsten te Brussel) werd recentelijk in 2009 op een veiling van Sotheby door de Koning Boudewijnstichting zijn werk De doedelzakspeler aangekocht voor 93.000 euro. Het doek is nu te bezichtigen in het Rubenshuis te Antwerpen.
Daarnaast produceerden in de zeventiende eeuw heel wat schilders zoals Johannes Vermeer (1632-1675) met De muziekles, Adriaen Brouwer (1605-1638) met De luitspeler en Jan Steen (1625-1679) met onder meer Het vrolijke huisgezin diverse genrestukken waarbij muzikanten en hun instrumenten een dominante rol innemen op de afgebeelde scĆØnes.
Meer recente kunstschilders zoals Marc Chagall (1887-1985) en Pablo Picasso (1881-1973) waren al evenzeer begeesterd door muziekinstrumenten. Zo is het bekende olieverfdoek, De Violinist, van Chagall te bezichtigen in het Stedelijk Museum te Amsterdam, terwijl heel wat werken uit Picassoās kubistische periode met een viool of gitaar als thema terug te vinden zijn in onder meer het Hermitage museum te Sint-Petersburg.