De Nederlandse rechtsgeleerde en schrijver Hugo de Groot (1583-1645) is vooral bekend gebleven door de boekenkist waarin hij in 1621 uit Slot Loevenstein ontsnapte en die door minstens drie musea is tentoongesteld.
Zijn belangrijkste publicatie was De iure belli ac pacis (Over het recht van oorlog en vrede, 1625), waarin wordt beschreven wanneer een staat of soeverein vorst het recht heeft om een andere staat of soeverein vorst aan te vallen, en op welke manier dat dient te gebeuren. Die heeft tot vandaag toe invloed, omdat hij de basis vormt voor het moderne Volkenrecht. Hugo de Groot werd ook bekend vanwege zijn pleidooi voor de vrije toegang tot de zee en de vrijhandel, het Mare Liberum (1609), waarin hij het principe verdedigde dat de zee ‘van iedereen’ was, wat toen bijvoorbeeld door Engeland werd bestreden. Daarnaast liet hij een gigantisch oeuvre na van brieven, Latijnse tragedies en poĂ«zie, theologische verhandelingen en Nederlandse gedichten.Hugo de Groot had zijn vijanden; daardoor kwam hij ook ’ter eeuwige gevangenisse’ in Slot Loevestein terecht. Hij was ook historicus, maar hij heeft het resultaat van zijn werk nooit in druk zien verschijnen.
Dwarse visie op Opstand
Zijn historische verhaal over het begin van de Tachtigjarige Oorlog, Kroniek van de Nederlandse Oorlog – De Opstand 1559-1588 is pas 369 jaar na zijn dood verschenen. Het werk kreeg in 1681 een Nederlandse vertaling: Nederlandtsche jaerboeken en historien, sedert het jaer MDLV tot het jaer MDCIX; met de Belegering der stadt Grol en den aenkleven des jaers MDCXXVII; als ook het Tractaet van de Batavische nu Hollandtsche Republyk en de vrye zeevaert, met aanteeckeningen: voorts met het Leven des schrijvers, twee volkomen registers, en veele koopere platen verciert. Een halve eeuw later was het werk vergeten. Tot 2014. Nu heeft literatuuronderzoeker Jan Waszink, gespecialiseerd in de zestiende en zeventiende eeuw, een moderne vertaling verzorgd van het werk.
Het complete geschiedwerk van Hugo de Groot is overigens aanzienlijk omvangrijker. De Kroniek van de Nederlandse Oorlog omvat alleen de Annales, over de Opstand tussen 1559 en 1588 (vijf delen). Daarop volgden achttien nog veel omvangrijker delen Historia, die de opkomst en triomf van de Republiek tot aan het Twaalfjarig Bestand (1588-1609) beschrijven. Een hedendaagse bewerking daarvan maken wij waarschijnlijk niet meer mee.
Kennelijk te kritisch
De Groot formuleert in het boek een dwarse visie op de vroege Tachtigjarige Oorlog, wat wellicht de verklaring is voor het feit dat de Staten van Holland, die hem in 1601 de opdracht gaven voor het werk, de publicatie kennelijk hebben tegengehouden. Hij presenteert ‘de Opstand’ niet, zoals tot nu toe in veel geschiedenisboeken, als een eendrachtige strijd om het geloof en de oude vrijheden, maar als een moeizame worsteling met enerzijds het machtige Spanje en anderzijds ook met verdeeldheid, politiek eigenbelang en religieus fanatisme aan de Nederlandse kant.
Volgens Waszink ontbreekt echter een officiĂ«le verklaring voor het feit dat de ‘Annales et Historiae’, waar de Staten hem 1800 gulden voor betaalden, niet werden gepubliceerd. Hij zoekt de reden in de eeuwige strijd tussen staats- en prinsgezinden, de toen actuele godsdienstconflicten tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten en waarschijnlijk vooral in de constatering van De Groot dat de Opstand er vooral toe diende het eigenbelang te dienen en dat er geen sprake was van een ‘heldhaftige strijd om het Ware Geloof’, zoals mijn hoofdonderwijzer op de lagere school overtuigend vertelde. De Groot constateert dat welvaart had geleid tot decadentie:
“Intussen bleef, ondanks de oorlog, het goede van vredestijd bewaard, maar ook het slechte. De gewenning aan wapengekletter had het karakter van mensen zo weinig verwilderd dat ze zelfs doorsloegen naar het tegendeel: in afwezigheid van beperkende wetten gingen de rijken, geĂ¯nspireerd door de aanraking met vreemdelingen die hier te lande een onberooide ballingschap uitzaten, hun overdreven en overbodige vormen van kleding en eten navolgen; al spoedig namen ze deze gewoontes over, uit gĂªne voor de armoe, hoewel ze in het geheel niet hun gelijken waren. En zo is het in deze tijd begonnen dat de oorspronkelijke en dappere eenvoud van de Hollanders en hun kuise elegantie in weelde zijn verkeerd, die weliswaar voor de schatkist een rijke bron van inkomen is, maar dodelijk voor de moraal: doordat namelijk de hebzucht, een oeroud kwaad, hierdoor tot driestheid wordt voortgedreven en geen ruimte laat voor het besef dat de volkeren die ons zo’n levensstijl hebben overgeleverd de verliezers van de
geschiedenis zijn.’
Volgens hem leidde het falen van de tegenstanders tot onverdiende op-de-borst-klopperij:
“Maar het tekortschieten van de vijand, wiens nog verwerpelijker weeldezucht zelfs door de feitelijke ondervinding van gebrek niet is veranderd, is hier als onze prestatie opgevat.”
TaciteĂ¯sche stijl
Misschien waren de Staten ook allergisch voor de ’taciteĂ¯sche stijl’ die Hugo de Groot graag hanteerde. De Groot nam in zijn werk de ironische en sarcastische denktrant en markante stijl van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus over. De complexe en controversiĂ«le visie op de Opstand werd in TaciteĂ¯sch Latijn uiteengezet. In zijn nawoord geeft Waszink een aantal voorbeelden:
Een standpuntwijziging werd fijntjes verklaard als ‘geheel spontaan geaccepteerd nu de stok om ze mee af te dwingen was geheven’ (parato qui cogeret, velut sponte recipiebantur), terwijl de Franse aard ‘een oorlog nodig had om de vrede te bewaren’ (bello opus, ut pacem servarent). Als hij schrijft over een permanente plundering van aangrenzende gebieden constateert hij: ‘In deze tijd heeft men ook een schoon excuus uitgevonden voor een eeuwigdurend onrecht’ (Repertus tum color iniquitatis in perpetuum duraturae). Als het gaat om een geval van uithongering benoemt hij dat als ‘om de metropool een tijd van schaarste te bezorgen’ (res arctas urbi facturus). Hij noemde de orthodoxe protestanten ‘voorvechters van het verjongde geloof’ (innovatae religionis sectatores) en de katholieken ‘leden van de Roomse sekte’ (Romanae sectae homines).
Feitelijke verslaggeving
De Groot volgde Tacitus ook door zijn verhalen sine ira et studio (‘vrij van woede en bijbedoelingen’) te schrijven. Zo ontbreken in de Annales de gruwelijke details van plunderingen en veldslagen met de Spanjaarden. De fameuze en langdurige belegeringen van Haarlem, Leiden en Antwerpen beschrijft hij in een (uiterst) kort betoog van respectievelijk 8, 7 en 56 regels. Hij hield het bij de grote lijnen.
Zo moet de heroĂ¯sche strijd om Haarlem (1572-73) het doen zonder de inzet van Kenau Simonsdochter Hasselaer (waarover later meer op Historiek.net):
“Zeven maanden bleef het Spaanse leger hangen rondom de stad Haarlem in Holland; vele duizenden levens gingen hierbij verloren door wapengeweld en de strenge winter. Deze periode sterkte echter de vastbeslotenheid bij de opstandelingen en verbeterde hun organisatie, en hoewel de belegerden na veel geweld alsmede een late en onfortuinlijke poging tot ontzet hun wrede vijanden in handen vielen, en een groot deel van hen werd opgehangen of verdronken, werd toen toch duidelijk dat de overwinning mogelijk was over een vijand die zoveel tijd nodig had gehad om te winnen.”
Religieus fanatisme
De Groot maakte duidelijk dat de belangrijkste reden voor de Opstand niet de strijd om het geloof (het orthodoxe calvinisme) was geweest, maar (al dan niet zelfzuchtige) politieke overwegingen van de steden, adel en gewesten: het behoud van voorrechten, zoals de oude constitutionele ‘vrijheden’ en privileges, en het
dienen van specifieke eigen belangen, bijvoorbeeld financiële. De Groot beschouwde de Pacificatie van Gent (1576), toen alle gewesten van de Nederlanden zich na een plundering van Antwerpen door Spaanse soldaten verenigden in een Generale Unie, als het hoogtepunt van vaderlandse eenheid. Dat die eenheid intussen verloren was gegaan was volgens hem te wijten aan religieus fanatisme bij het volk en concurrerende ambitie bij de adel:
“In deze hele geschiedenis was dit het enige moment dat men kon hopen op een goede afloop van de Nederlandse oorlog, als tenminste samen met de wapenen ook de onderlinge haat zou worden afgelegd. Maar als ik dit alles dieper overdenk, zie ik als zekerste wortel van het kwaad de rivaliserende ambities van de adel en een gebrek van het volk dat daarop lijkt, de te lichtgeraakte liefde voor de eigen godsdienst, die zich allebei nooit bij afspraken of een bestaande toestand willen neerleggen. Zolang deze blijven bestaan, zullen partijschappen nooit ontbreken, noch instrumenten tegen de vrijheid.”
Ook voor de rooms-katholieken was het boek te kritisch. Het Vaticaan constateerde, overigens na een aanvankelijk positieve beoordeling, een anti-katholieke inhoud en plaatste het werk in 1659 op de Index.
Willem van Oranje
Willem van Oranje wordt door Hugo de Groot kritisch beschreven. Volgens Waszink zag De Groot hem als een machavellistische manipulator. De Groot schrijft dat diens harde opstelling wat betreft de handhaving van het calvinistische geloof tijdens de Keulse vredesonderhandelingen in 1579 alleen maar tot doel had dat die zouden mislukken, zodat hij niet terug hoefde te keren naar de kringen rond Filips II, wat voor hem te gevaarlijk was geworden.
“Oranje – die er nooit aan had getwijfeld dat elke vrede met de koning hem in gevaar zou brengen, aangezien de Nederlanden in deze tijd onderling gespleten waren, hij zich midden tussen al die partijen bevond en daardoor bij allen gehaat was – had alle reden om te vrezen dat hij aan binnen- en buitenlandse vijanden gelijkelijk ten prooi zou vallen. (…) Meer in het verborgene, om toch hetzelfde te bereiken, zorgde hij ervoor dat aan de eisen over de godsdienst werd vastgehouden, en aan andere zaken waarvan niemand verwachtte dat de koning ze zou aanvaarden.”
Volgens Waszink zullen dit soort uitspraken de Annales voor de Staten zeer controversieel hebben gemaakt. Voor de orthodox gereformeerden was Oranje niet slechts de pater patriae, maar bovenal hun eigen defensor fidei; de Vader des Vaderlands die zijn leven had gegeven voor het ware geloof.
Ook de Watergeuzen worden door Hugo de Groot allerminst met vaderlandse eerbied beschreven:
“Over deze meute bezat Oranje een schijn van bevel omdat hij door middel van brieven bevoegdheden had uitgedeeld, hoewel er van rechtmatigheid en besturing geen sprake was. Aan het hoofd van deze marineorganisatie stond Willem, bijgenaamd Lumey, graaf Van der Marck, een woest en overmoedig man – en alleen in die zin moedig te noemen; de meeste van zijn makkers bezaten pit en beleid alleen als het om buit ging.
De voorzienigheid des Allerhoogsten besloot deze lui als haar uitvoerders op dit moment te gebruiken; in de geschiedenis van de Nederlandse opstand heeft het haar vrijwel steeds behaagd menselijke opzet en vertrouwen zo te bedotten dat grootse verwachtingen en een goede afloop nooit samen op dezelfde plaats waren.”
Nieuwe inzichten?
Jan Waszink tekende voor de moderne vertaling van de Annales, tot het begin van de regering van prins Maurits in 1588. In hedendaags Nederlands, maar met behoud van de stijl van De Groots politiek-literaire experiment. Het resultaat is een boeiend geschiedenisboek; een beschrijving van de beginperiode van de Tachtigjarige Oorlog. Die periode wordt beschreven tot 1588; het jaar waarin een belangrijke andere bron over die periode begon, van Robert Fruin: Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog.
Of de tot nu toe nauwelijks bekende visie van De Groot over die oorlog vandaag nog tot andere inzichten leidt is niet duidelijk. Mijn eigen herinneringen aan de spannende geschiedenisverhalen van meester Blömer in Almelo zijn weggezakt. Dankzij de Kroniek van de Nederlandse Oorlog herleven ze weer. In elk geval spreken de – naar ik nu heb geleerd – ’taciteĂ¯sche stijl’, het gebrek aan voetstukken voor helden en de kritische beschouwing van de invloed van religie mij zeer aan, al zijn het soms wel erg lange, gecompliceerde zinnen. Het uitvoerige nawoord, over de ontstaansgeschiedenis, opbouw, kritiek en kennelijke controverse met de Staten, maakt veel achtergronden duidelijk. Een beknopte inhoudsopgave van de vijf ‘boeken’ vergemakkelijkt het zoeken naar afzonderlijke gebeurtenissen.
Boek: Kroniek van de Nederlandse Oorlog de opstand – Hugo de Groot