Isabella II van Spanje – De regentenjaren (1833-1843)

19 minuten leestijd
Isabella II van Spanje als kind - Carlos Luis de Ribera y Fieve (Publiek Domein - wiki)
Isabella II van Spanje als kind - Carlos Luis de Ribera y Fieve (Publiek Domein - wiki)

In 1833 overleed de aartsconservatieve koning Ferdinand VII. Hij werd opgevolgd door zijn driejarige dochter Isabella II, wat zeer tegen de zin was van Ferdinands broer Karel, de troonpretendent rond wie de carlistische beweging ontstond die nog altijd bestaat. Er volgde een periode van tien jaar van regentschappen die gekenmerkt werd door de strijd tussen de monarchisten en liberalen.

Regentschap van Maria Christina van Bourbon-Sicilië

Regentes Maria Christina van Sicilië
Regentes Maria Christina van Sicilië
Omdat Isabella bij het overlijden van haar vader, koning Ferdinand VII, nog geen drie jaar oud was, werd haar moeder – koningin Maria Christina van Sicilië – benoemd als regentes. Zij was pas enkele dagen in functie toen er carlistische opstanden uitbraken als voorspel op de eerste carlistische oorlog. Het waren lokale rebellieën zoals die voor de dood van Ferdinand VII ook al voorkwamen. Vooral in rurale gebieden waar de ultra-conservatieven zich sterk maakten voor herstel van de absolute monarchie onder koningschap van Ferdinands broer Karel die aanspraken maakte op de Spaanse troon. Gaandeweg formeerden zich professionele legereenheden rond de kroonpretendent (de carlisten) die het opnamen tegen de troepen van het regeringsleger (de zogeheten cristinos).

Om zich teweer te kunnen stellen tegen de carlisten had de regentes steun nodig van de liberalen die in ruil daarvoor veranderingen eisten in het door koning Ferdinand VII gevoerde conservatieve beleid. Aanvankelijk was van dergelijke concessies nog maar weinig sprake, want voor fundamentele veranderingen van het door haar overleden echtgenoot gevoerde beleid voelde de regentes eigenlijk niets. Maar begin 1834 benoemde zij een regering met aan het hoofd Francisco Martínez de la Rosa, een gelauwerd liberaal van het eerste uur. Met de gematigde monarchist Javier de Burgos, vormde hij een veelbelovend duo.

Real Estatuto

Vrucht van deze coalitie was de in april uitgevaardigde Real Estatuto (Koninklijk Statuut) dat eigenlijk niet meer was dan een opsomming van staatsrechtelijke verhoudingen. Een politieke lading ontbrak, laat staan dat het de geest ademde van vernieuwing. Kenmerkend was de invoering van het censuskiesrecht dat ten gevolge had dat slechts iets meer dan 0,1% van de bevolking over stemrecht beschikte en de midden- en lagere klassen van de bevolking dus geen enkele kans hadden vertegenwoordigd te worden in de Cortes. Wel werd in zekere mate de persvrijheid hersteld. De nieuwe regering stond voor de zware taak om de staatsfinanciën op orde te brengen, nodig ter bestrijding van de carlisten. De enige oplossing daartoe was onteigening van kerkelijke en gemeentelijke bezittingen.

Medio 1834 kwam het in Madrid tot heftige botsingen. De angst onder de bevolking voor de heersende cholera-epidemie mengde zich met het gevoel dat de clerus een soort van vijfde colonne vormde ter eliminering van aanhangers van koningin Maria Christina. Het gerucht ging dat geestelijken de epidemie zouden hebben verergerd door het drinkwater opzettelijk te verontreinigen. Op 17 en 18 juli bestormde een woedende menigte een aantal kloosters en vermoordden 73 monniken: la matanza de frailes.

De troonrede van 1834

Agustín Fernando Muñoz y Sánchez
Agustín Fernando Muñoz y Sánchez
Een week later sprak de koningin haar troonrede uit, waarbij zij speciale kleding droeg om haar vijf maanden oude zwangerschap te verbergen. Dat was het gevolg van een geheim ofwel morganatisch huwelijk dat zij twee maanden na de dood van Ferdinand VII had gesloten met Agustín Fernando Muñoz y Sánchez, een lid van haar lijfwacht, die tien jaar later in de adelstand werd verheven als hertog van Riánsares. In de troonrede werd uitvoerig stilgestaan bij de oorlog die door de broer van de voormalige koning was begonnen. Over de economische situatie oordeelde de koningin dat deze verre van rooskleurig was, in de ogen van de afgevaardigden een regelrecht gevolg van het wanbeheer onder Ferdinand VII. Hoewel Martínez de la Rosa vanaf het begin kon rekenen op brede steun in de Cortes (van de 180 afgevaardigden kwamen er 130 uit de hogere sociale klassen en 53 uit bestuurskringen en het leger), kwam het toch tot oppositie van progressieve kant, wat aanleiding was om wijzigingen aan te brengen in het kabinet. In april 1834 trad José María Quepo de Llano, graaf van Toreno, toe tot de regering als minister van financiën. Deze edelman werd beschouwd als voorvechter voor verdergaande liberalisering van het beleid.

Francisco Martínez de la Rosa
Francisco Martínez de la Rosa
Intussen ging het met de burgeroorlog voor de regering de verkeerde kant op en Martínez de la Rosa ervoer de sessies van de Cortes als een ware bezoeking. Na enkele openlijke bedreigingen van de kant van extremistische liberalen gaf hij het op. Eind mei 1835 werd de Cortes ontbonden en trad de regering af. De graaf van Toreno werd benoemd als eerste minister van een kabinet waarin Juan Álvarez Mendizábal de post van Financiën bezette. Benoeming van deze bewindslieden hield volgens velen een volgende stap in op weg naar liberalisering van het bewind.

Spanje had in de zomer van dat jaar zwaar te lijden van een slechte oogst, een opflakkering van de cholera-epidemie en de belegering door de carlisten van Bilbao. De regering bleek niet bij machte om het ongunstige tij te keren en een golf van geweld spoelde over het land dat zich vooral keerde tegen de clerus. In tal van grote steden zoals Málaga, Zaragoza en Murcia roerde het volk zich waarbij opnieuw monniken werden vermoord. Net als in 1808 werden in veel steden revolutionaire junta’s geformeerd die het bestuur overnamen. Het waren de pronunciamientos (opstanden) in Asturië en Santander die leidden tot het aftreden van Toreno en de formatie van een kabinet onder leiding van Mendizábal.

Grondonteigeningen en muiterijen

Juan Álvarez Mendizábal
Juan Álvarez Mendizábal
De uit de bankwereld afkomstige Mendizábal presideerde niet alleen het nieuwe kabinet, maar bezette ook de post van Financiën. Gedurende de zomer van 1835 verbleef hij langdurig in het buitenland om politieke banden aan te halen en arriveerde op 1 september om zijn taken op zich te nemen. Zijn ambities reikten ver: herwinnen van het vertrouwen van de bevolking, waarborgen van de privileges van de kroon en het vastleggen van de rechten en plichten van het volk. Tevens wilde de nieuwe politiek leider voor eens en altijd de onteigening van kerkelijke bezittingen regelen. In maart decreteerde hij de sluiting van alle kloosters, waarmee in feite een bestaande toestand werd geformaliseerd: van de ooit in Spanje aanwezig 2000 kloosters resteerden er toentertijd nog maar weinig.

Mendizábals voorstellen op het terrein van de kieswetgeving (een censuskiesrecht) leden schipbreuk in het parlement, wat voor de premier reden was nieuwe verkiezingen uit te schrijven die uitliepen op een grote overwinning van zijn progressieve achterban. Toch werd de politieke bewegingsruimte van de regering beperkt vanwege de onderlinge verdeeldheid binnen de gelederen van deze progresistas. Voor de regering Mendizábal kwam het einde toen onvrede over het gebrek aan resultaten de overhand kreeg. De carlisten waren niet verslagen, het wantrouwen van het volk was gebleven en het regime van het koninklijk statuut van 1834 op geen enkele manier bijgesteld. Een zwaarwegend punt van kritiek betrof de manier waarop Mendizábal vorm gegeven had aan de grondonteigeningen. Door deze publiekelijk te veilen kwamen zij in handen van de rijke elite. Dat hielp natuurlijk wel om de schatkist te spekken, maar van het liberale uitgangspunt om de gronden te verdelen en zodoende een klasse te creëren van kleine boeren – een belangrijke economische motor – kwam niets terecht.

Grondwet van Cádiz
Grondwet van Cádiz
Op 15 mei 1836 viel de regering. Nieuwe verkiezingen waren het gevolg. Deze werden gewonnen door de gematigde liberalen. Opmerkelijk in die tijd was dat de partij die verkiezingen uitschreef altijd als winnaar uit de bus kwam. Het censuskiesstelsel dat toen van toepassing was en aan nog geen half procent van de bevolking stemrecht gaf, leidde tot een zeer eenzijdige en elitaire samenstelling van de volksvertegenwoordiging. De in de verkiezingsstrijd verslagen progressieven beschikten echter over een grote aanhang onder het gewone volk, de middenklasse, de lokale milities en het leger en uit onvrede met de gematigde koers van de regering kwam het in een aantal steden in het zuiden al snel tot ongeregeldheden. Ook in het noorden kwamen militairen die daar onder druk stonden van de carlistische vijandelijkheden in opstand tegen de regering. Net als in de zomer van 1835 vormden zich in de steden opstandige junta’s die herinvoering eisten van de liberale grondwet van Cádiz uit 1812. (zie hierover het artikel ‘De Spaanse Revolutie van 1808’ op deze site).

Opnieuw moest de regentes bakzeil halen en legde zij de regeringsmacht in handen van de progressieven. Dat deed zij overigens niet slechts vanwege de pressie van de junta’s, maar ook omdat aan het hof onderofficieren aan het muiten waren geslagen: de zogeheten motín de los sargentos. Die muiterij vond plaats in de koninklijke residentie La Granja waar de regentes vertoefde om de hitte van Madrid te ontlopen. Daar bereikten geruchten de militairen dat zij ontwapend zouden worden en toch al boos vanwege het uitblijven hun soldij en het verbod op het zingen van revolutionair getinte liederen, marcheerde een groot deel van de manschappen op naar de hoofdstad. Daar sloten leden van de koninklijke garde zich aan, onder het roepen van kreten als ‘Leve de grondwet’ (die van Cádiz), ‘Leven Mina’ en ‘Leve Engeland’.

Espoz y Mina was een zeer populaire liberale generaal en Engeland werd door de protesterenden beschouwd als de belangrijkste bondgenoot van het liberalisme.

Regentes Maria Christina ging een gesprek aan met een delegatie van de opstandelingen wat tot gevolg had dat zij het vertrouwen in de regering opzegde. Haar was het daarbij overigens alleen te doen om de rechten van haar dochter Isabelle op de troon veilig te stellen, de opstandelingen streden daarnaast natuurlijk ook voor meer vrijheid. Op 13 augustus stelde de regentes per decreet de grondwet van Cádiz in werking en belastte zij de progressieve liberaal José Maria Calatrava met de formatie van een nieuw kabinet. Daarin bezette Mendizábal de post van Financiën. Daarna kondigde de regering verkiezingen aan volgens de richtlijnen van de grondwet van Cádiz die veel ruimer waren dan de kieswet van het koninklijk statuut van 1834. In oktober werd de nieuw gekozen Cortes geïnstalleerd waarin de progressieven een meerderheid hadden.

Het paleis La Granja (CC BY-SA 3.0 - wiki)
Het paleis La Granja (CC BY-SA 3.0 – wiki)

Wetgeving

Calatrava zag in dat het voor het in toom houden van de carlisten en realisatie van de door de liberalen van het eerste uur geformuleerde wensen, dringend noodzakelijk was om politieke stabiliteit te creëren. Tot op dat moment hadden de progressieven en gematigden elkaar alleen maar dwars gezeten en was het nooit tot compromissen gekomen. Vandaar het besluit van de Cortes om tot een nieuwe, meer gematigde grondwet te komen. Tot het moment waarop deze grondwet werd aangenomen – juni 1837 – effectueerde de regering Calatrava enkele belangrijke wetten zoals die over de positie van gemeenten en het kiezen van afgevaardigden, de afschaffing van de gilden, herinvoering van de wet op vrijheid van drukpers en afschaffing van de eeuwenoude diezmo, een tienprocentsheffing op geproduceerde goederen die ten goede kwam aan kerk en staat. Daarmee werd definitief afscheid genomen van het ancien régime. Het beheer van de schatkist door Mendizábal was minder gelukkig. Om de rijksfinanciën op orde te brengen bediende Medizábal zich van speculatieve methoden die in de bankwereld waaruit hij afkomstig was gebruikelijk waren en zette hij de openbare verkoop van onteigende gronden voort. Het werd een mislukking. Speculaties op de beurs leverden niets op en ook de ingecalculeerde winst op de openbare verkoop van gronden werd bij lange na niet gehaald.

José Maria Calatrava
José Maria Calatrava
Belangrijkste werk van de Cortes was de voorbereiding van de nieuwe grondwet, een constitutie waarin men voor het eerst serieus probeerde om samenwerking tussen progressieven en gematigden een kans te geven. Concessies aan de gematigden waren invoering van een tweekamerstelsel en versterking van de rechten van de monarchie zoals het definitieve recht van veto, een vetorecht dat in de grondwet van 1812 slechts een opschortende werking had. Het kiesstelsel werd uit de grondwet gehouden en via aparte wetgeving geregeld. Ook op dit punt deden de progressieven een belangrijke concessie door akkoord te gaan met een census-kiesrecht dat de gematigden uiteraard bevoordeelde. De vernieuwingen doorgevoerd onder Calatrava boden in elk geval de mogelijkheid aan beide partijen om via normale wegen en niet door middel van staatsgrepen, opstanden of paleisrevoluties aan de macht te komen.

Sociaal-economische ontwikkelingen

Ondanks de Eerste Carlistenoorlog en de strubbelingen binnen de liberale gelederen was het decennium waarin Maria Christina regentes was over Spanje een periode van grote betekenis voor de sociaal-economische ontwikkeling van het land. Politieke besluiten als de grondonteigening, het sluiten van kloosters, uitbanning van heerlijke rechten en afschaffing van de gilden vormden de opmaat tot het definitieve afscheid van het ancien régime en de ontwikkeling van een vrijemarkteconomie.

Textielfabriek El Vapor
Textielfabriek El Vapor
Mijlpaal was de introductie van de stoommachine in 1832 die voor het eerst gebruikt werd in de textielfabriek El Vapor in Barcelona. De industrialisatie bracht uiteraard ook sociale conflicten met zich mee ten gevolge van de mechanisering: in 1835 ging de fabriek in vlammen op. De arme bevolking, door werkloosheid bedreigd, keerde zich net zo gemakkelijk tegen de industriële bazen als zij dat deden tegen de clerus. Net als in Engeland kwam ook in Spanje het luddisme op, een beweging vernoemd naar de Brits activist Ned Ludd, die machinerieën vernielde omdat hij deze als bedreiging zag voor de veiligheid van arbeiders. Het zou de ontwikkelingen niet tegenhouden en Catalonië groeide uit tot een belangrijk industriegebied vooral op het gebied van katoenverwerking.

In Málaga kwam de ijzer- en staalindustrie tot bloei. Al eerder waren in het Baskenland pogingen gedaan om het hoogovenproces tot ontwikkeling te brengen, maar de conflictueuze situatie in het noorden verhinderden de uitbouw ervan. De ondernemer Heredia stichtte een tweetal fabrieken nabij de haven van Málaga die gestookt werden met steenkool afkomstig uit Asturië en Engeland en verwierf een toppositie op de interne markt. In Asturië werd in 1833 de Real Companía Asturiana de Minas opgericht die als uitgangspunt koos voor samenwerking met de Baskische metaalindustrie die zij zou voorzien van steenkool. Dit laatste is nooit echt uit de verf gekomen; Engelse steenkool bleef door de superieure Britse productietechnieken goedkoper dan de kolen uit Asturië.

Ook Augustín Muñoz, de echtgenoot van Maria Christina, was geïnteresseerd in de industrialisatie van het noorden en zo vormde zich een krachtig politiek-financieel lobbycircuit waarvan tevens Spaanse vertegenwoordigers van de Rothschildbank deelnamen. Belangrijke doelstelling van de industriëlen was de aanleg van spoorwegen in Asturië en Catalonië. Dat liet echter nog even op zich wachten. In 1837 werd een spoorverbinding gerealiseerd op Cuba en de eerste spoorweg in Spanje kwam tot stand in 1848: de lijn van Barcelona naar Mataró. De industrialisatie ten tijde van het regentschap van Maria Christina leverde een belangrijke bijdrage aan de afbraak van het oude standenstelsel dat vervangen werd door een nieuwe sociale gelaagdheid in klassen van eigenaren en arbeiders. Voorlopig was dit alleen het geval in de industriegebieden en bleef de situatie in de rurale gebieden onveranderd. Nieuwe begrippen deden hun intrede zoals de klasse van dagloners of proletariërs en socialisme. In Barcelona werd de eerste vakorganisatie opgericht: La Sociedad de Protección Mutua de Tejedores de Algodón (vereniging ter onderlinge bescherming van katoenwevers).

De strijd om de gemeentewet

Baldomero Espartero
Baldomero Espartero
Ofschoon de introductie van de grondwet van 1837 uitzicht bood op samenwerking tussen progressieve en gematigde liberalen, bleven zij elkaar wantrouwen, wisselden kabinetten van eenzijdige samenstelling elkaar af en bleef de politieke situatie wankel. Interne verdeeldheid bij de gematigden over het al dan niet aanvaarden van de grondwet van 1837, de continue bemoeienis van de koninklijke familie met de dagelijkse politiek en het gevoel bij de progressieven gemarginaliseerd te worden, waren de voornaamste oorzaken van deze instabiliteit. Het bracht de regentes tot de gedachte om terug te keren tot de situatie van voor de muiterij van La Granja in 1836. Daarvoor zocht zij naar een sterke persoonlijkheid die het land terug zou kunnen leiden en haar oog viel op de oorlogsheld Baldomero Espartero. Maar Espartero sloot zich aan bij de progressieven die de strijd aangingen met de gematigden over een nieuwe gemeentewet.

Met deze wet probeerden de gematigden de machtspositie van de progressieven in de urbane gebieden te breken en greep te krijgen op de manier waarop volksvertegenwoordigers in deze gebieden werden gekozen. Dat betekende dat de zeggenschap van de staat zou toenemen ten koste van de gemeentelijke autonomie. De Cortes nam de wet aan op 15 juli die een maand later door de regentes werd gesanctioneerd. Aan de vooravond van het formeel van kracht worden van de wet waren de progressieven op tal van plaatsen in verzet gekomen via het vaste patroon van een opstand van militairen, mobilisatie van het volk in de stedelijke gebieden, formatie van junta’s en uitroepen van autonomie. De opstand der progressieven culmineerde in de herfst van 1840 in de vorming van een nationale junta, met als president Joaquín Lopéz. Maria Christina, die tegen de zin van Espartero de gemeentewet had ondertekend waardoor samenwerking tussen hen moeilijk was geworden, volgde vanuit Valencia de loop der gebeurtenissen en beval Espartero de orde in Madrid – het epicentrum van de opstanden – te herstellen, een bevel dat de populaire generaal naast zich neerlegde. In een verklaring gaf Espartero aan dat de koningin zich openlijk diende uit te spreken ten faveure van de grondwet, de Cortes te ontbinden en de gemeentewet te herzien. In het nauw gedreven benoemde de regentes op 16 september Espartero tot eerste minister in de hoop dat hij de revolutie tot staan zou weten te brengen. Espartero onderhandelde succesvol met de nationale junta en keerde terug naar Valencia waar hij tot zijn verbazing van Maria Christina te horen kreeg dat zij het regentschap aan hem wilde overdragen. Op 12 oktober kreeg dat zijn beslag en trad Maria Christina terug als regentes. Zij vertrok als vrijwillige balling naar Marseille.

Ruiterstandbeeld van Espartero in Madrid. (CC BY-SA 3.0 - wiki)
Ruiterstandbeeld van Espartero in Madrid. (CC BY-SA 3.0 – wiki)

Het regentschap van Espartero

Baldomero Espartero was de zoon van een eenvoudige handwerksman die rijtuigen maakte. Hij was door zijn ouders voorbestemd om een geestelijk ambt te gaan bekleden, maar na zijn opleiding op een seminarie meldde hij zich als vrijwilliger om te strijden in de Onafhankelijk-heidsoorlog. Zijn ster als militair rees snel en hij bracht lange tijd door in de overzeese gebiedsdelen om lokale opstanden te bestrijden. Hoewel hij niet meevocht in de slag van Ayachuco in Peru – waarbij het Spaanse leger definitief werd verslagen en een eind kwam aan de overheersing door de Spanjaarden – werd hij toch gerekend tot de zogeheten ayacuchos, een groep van hoge militairen met politieke invloed. Deze groep vormde in feite een van de eerste militaire pressiegroepen uit de Spaanse geschiedenis. Zij waren populair onder de bevolking en beheersten vanaf 1833, toen Isabella II als kind formeel koningin werd, het politieke toneel.

Niet minder dan 29 van de gedurende de regeringsperiode van Isabella (1833-1868) gevormde 55 kabinetten werd gepresideerd door een generaal en meer dan 20% van alle ministers uit die periode waren militairen. Het leger bood Spanjaarden van lagere komaf zoals Espartero uitstekende mogelijkheden om hoge functies te bereiken en was als medium voor stijging op de sociale ladder een verschijnsel dat in Europa zijns gelijke niet kende. Espartero wenste het land te besturen alsof het een leger betrof en ontpopte zich als een leider, een caudillo die onder progressief-liberalen kon rekenen op veel sympathie. Hij werd dan ook de generaal van het volk genoemd en wilde niets liever dan de wil van het volk ten uitvoer brengen. Deze democratische gezindheid conflicteerde met zijn autoritaire bestuurlijke opvattingen wat tot gevolg had dat hij geen duidelijke keuze maakte tussen het volgen van zijn radicale achterban of juist het neerslaan van revolutionaire bewegingen.

Behalve dat het leger ambitieuze jonge mannen kansen bood om hogerop te komen was het ook een erg kostbaar leger. Gedurende de vele oorlogen die het leger gevoerd had, was het topzwaar geworden en de aanwezigheid van duizenden officieren drukte vooral in tijden van vrede zwaar op de staatskas. Espartero bevond zich in een spagaat; door te proberen hervormingen door te drukken vervreemdde hij zich van zijn aanhang onder de militairen en zij die de regent in 1840 steunden, keerden zich enkele jaren later tegen hem. De echte problemen van de krijgsmacht: de omvang, de salariëring en het promotiebeleid werden niet opgelost en langzamerhand ontwikkelde zich een tegenstelling tussen het burgerlijk gezag en de militaire top die zich bedreigd voelde in zijn bestaan.

Opkomst van het caciquismo

Met het vertrek van Maria Christina lag voor Espartero de weg open om de doelstellingen van de progressieven te realiseren zonder last te hebben van de monarchie. Isabella was toen pas tien jaar oud. De eerste daden van de nieuwe regering waren het opschorten van de gemeentewet, ontbinden van de Cortes en uitschrijven van nieuwe verkiezingen die gehouden zouden worden in februari 1841. De gematigd liberalen onttrokken zich aan elke politieke (mede)verantwoordelijkheid door deze verkiezingen te boycotten, waarmee een overweldigende progressieve meerderheid vrij spel kreeg en van serieuze oppositie geen sprake was. De politieke strijd beperkte zich tot de interne strubbelingen binnen de progressieve fractie en dat bood weinig of geen uitzicht op stabiliteit. De situatie werd er niet beter op toen de progressieven hun positie gingen misbruiken om geestverwanten te benoemen op belangrijke bestuurlijke posten. Cliëntelisme vierde hoogtij en talloze gemeenten veranderden in bastions waar de progressieven de lakens uitdeelden. In gebieden waar veel grond dankzij de onteigeningen in handen was gekomen van de welgestelden, ontwikkelde zich uit de rijen van liberalen ware oligarchieën. Het caciquismo deed op grote schaal zijn intrede.

Verder lezen: Spaans cliëntelisme

Isabella II rond 1840
Isabella II rond 1840
In de eerste bijeenkomsten van de op 19 maart geïnaugureerde Cortes bleek hoezeer de progressieven verdeeld waren over de vrijheid van handelen die Espartero mocht worden toebedacht. Een voorstel om in plaats van een eenhoofdige leiding een driemanschap in te stellen werd met een krappe meerderheid verworpen en ook de benoeming van Espartero tot regent ontmoette veel weerstand. Tegenkandidaat Augustín de Argüelles, een oude liberaal van het eerste uur, verloor de strijd met de stemverhouding 179 om 110.

De waardering die Argüelles genoot bleek uit zijn verkiezing tot voorzitter van het congres van afgevaardigden en de benoeming als voogd van Isabella II. Daarmee was de toon gezet: een grote groep van progressieve liberalen nam stelling tegen het autoritaire espartisme. Door zijn geestverwant Antonio Gonzaléz te benoemen als eerste minister hield Espartero greep op de uitvoerende macht, maar hij had voortdurend te maken met stevige oppositie vanuit de eigen gelederen. En daar bleef het niet bij want hoewel de gematigden geen rol speelden in het parlement, beschikten zij over veel medestanders in het leger en in kringen rondom koningin Maria Christina die vanuit Frankrijk de gebeurtenissen – met name de opvoering van haar dochter – met argusogen volgde. De gevolgen bleven niet uit.

De val van Espartero

In september 1841 kwamen de militaire aanhang van Maria Christina in opstand, te beginnen met pronunciamientos in de garnizoenen van de noordelijke steden Pamplona en Vitoria. In oktober bereikten opstandige legereenheden de hoofdstad en trachtten het koninklijk paleis binnen te dringen met de bedoeling om prinses Isabella te ‘bevrijden’, koningin Maria Christina weer tot regentes uit te roepen en de situatie van voor 1840 te herstellen. Deze poging kreeg steun van een gemêleerd gezelschap waaronder de historicus Antonio Alcalá Galinao, de jonge kolonel Juan Prim en de doorgewinterde generaal Ramón Narvaéz. Wat hen bond naast hun afkeer van Espartero, was een gemeenschappelijke weerzin tegen het progressief-liberalisme. De opstand mislukte en Espartero reageerde ongemeen fel. Diverse leiders van de opstand werden terechtgesteld, wat Espartero in brede lagen van het leger op verwijten kwam te staan. In die tijd bestond er namelijk een ongeschreven wet die voorschreef dat bij een pronunciamiento, de overwinnaar de levens van de verliezers zou dienen te sparen.

Bombardement van Barcelona vanaf de Montjuïc, 1842
Bombardement van Barcelona vanaf de Montjuïc, 1842

Barcelona, de stad waarin in 1840 de eerste vakorganisatie van textielarbeiders was opgericht, kwam eind 1842 in opstand tegen Espartero ten gevolge van het regeringsbesluit om de douanerechten voor de Britten te verlagen, wat ten koste ging van de positie van de Catalaanse textielindustrie. Arbeiders gingen de straat op onder het uitroepen van leuzen als ‘leve de republiek!’ Er werd een junta gevormd die bestond uit zowel arbeiders als fabrikanten, wier belangen in deze strijd parallel liepen. Gematigden en republikeinen vonden elkaar in hun gemeenschappelijk afkeer tegen Espartero. Hevige gevechten dwongen de regeringstroepen onder leiding van generaal Van Halen zich terug te trekken op de Montjuïc. Op 22 november arriveerde Espartero in de stad om persoonlijk te bemoeien met het neerslaan van de opstand. Het liep uit op een bombardement van de stad vanaf de Montjuïc, waartegen de opstandelingen niet waren opgewassen. Honderden huizen werden vernield en Barcelona kreeg een extra belasting opgelegd om de verwoeste citadel te herstellen. Ongeveer honderd opstandelingen werden geëxecuteerd. Espartero was geslaagd in zijn opzet, maar betaalde een hoge prijs in termen van verlies aan steun van de bevolking.

Onder Espartero werd de wetgeving rond de onteigeningen van kerkelijke en adellijke bezittingen verder uitgebouwd. Ook omdat de clerus bij wet gedwongen werd trouw te zweren aan de constitutie verslechterde de verhoudingen met het Vaticaan. Het antiklerikalisme ging zelfs zover dat de idee postvatte om de Spaanse rooms-katholieke kerk om te vormen tot staatskerk zoals de Britse Anglicaanse kerk. De ruimte die de espartisten gaven aan de pers bood journalisten alle mogelijkheden om de regent zwaar onder vuur te nemen.

Joaquin María López
Joaquin María López
Wat de regering niet lukte was het op orde brengen van de financiën. Begin 1843 vonden opnieuw verkiezingen plaats die een uiterst gefragmenteerde Cortes opleverde en die over het algemeen Espartero niet gunstig gezind was. Joaquin María López werd de nieuwe eerste minister die de macht van Espartero aan banden trachtte te leggen en vrijwel onmiddellijk na zijn benoeming weer werd ontslagen. Ook ontbond Espartero de hem in de weg zittende Cortes. De val van López was de directe aanleiding voor de zoveelste pronunciamiento die startte in Reus onder aanvoering van de militairen Prim en Milans del Bosch. Leuzen als ‘Weg met Espartero’ en ‘Meerderjarigheid voor Isabella’ weerklonken door de straten. De opstand won snel aan kracht en op 30 juli ging Espartero scheep richting Engeland. Gematigde militairen zoals Ramón Narváez namen de touwtjes in handen. López werd opnieuw benoemd als eerste minister, waarmee een gedeeltelijke verzoening tussen gematigden en progressieven werd bereikt.

Koningin Isabella II

Het aantreden van de progressieve premier Joaquin López na de val van de regent Espartero 1843 had niet de voorkeur van de gematigde – ofwel conservatief-liberalen – die het liefst direct zelf de touwtjes in handen wilden nemen. Zij boekten winst in de nieuwe verkiezingen, terwijl de progressieven onderling sterk verdeeld raakten. Waar alle afgevaardigden het wel over eens waren was de wenselijkheid om een eind te maken aan het regentschap en Isabella meerderjarig te verklaren. Op dertienjarige leeftijd zwoer Isabella II als koningin trouw aan de grondwet, wat het hof in een invloedrijkere positie bracht en de conservatieven in de kaart speelde.

Lees ook: Isabella II – Koningin van Spanje (1843-1868)
Overzichtspagina: Geschiedenis van Spanje
Ook interessant: Koninginnen van Spanje
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Spanje

Willem Peeters (1944) is redacteur van de website Casa Cultural waarop naast de complete geschiedenis van Spanje en biografieën van prominente Spaanse politici, artikelen te vinden zijn over tal van andere landen en onderwerpen. Zijn speciale aandacht gaat uit naar Amsterdam. Niet alleen schrijft hij over de historie van de hoofdstad, maar ook heeft hij fotoseries gemaakt waarin afbeeldingen van vroeger gekoppeld zijn aan hedendaagse foto's. Regelmatig verzorgt hij lezingen in samenwerking met Station-West, een culturele hotspot in het centrum van Amsterdam.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×