In Geen zee te hoog probeert voormalig anchor en reportagemaker van Panorama (BRT) Paul Muys de moeilijk te vatten Japanse samenleving beter te begrijpen. Een dieper begrip van de economische grootmacht verdient, aldus Muys, de aandacht, al is het alleen maar vanwege de manier waarop Japan problemen te lijf gaat.
Japan gaat open
Voordat Muys overgaat tot het ontleden van het huidige Japan ontleedt, vliegt hij in het eerste hoofdstuk door de moderne geschiedenis van het land. Die begint in 1853, het moment waarop de stoomschepen van de Amerikaanse commodore Matthew Perry in de baai van Edo, het huidige Tokio, aanmeren. Perry eist de havenrechten op en schuwt een eventueel gebruik van geweld niet. Japan voelt zich al snel gedwongen om nadelige handelsverdragen te sluiten.
Tot dan toe verliep het enige contact met de westerse buitenwereld via het piepkleine eilandje Dejima. Daar bemanden de Nederlanders vanaf 1641 een kleine handelsnederzetting, en waren zodoende de enigen die toegang hadden tot Japan. Na Perry bonken afgezanten van de andere grote mogendheden, waaronder Frankrijk, Rusland en Groot-BrittanniĆ«, ook op deur van Japan. Allen eisen ze, onder zachte dwang, handelsverdragen met voor hen gunstige voorwaarden. Dankzij die kennismakingen groeien zowel het zelfbewustzijn als de angst bij de Japanse machthebbers: ze willen voorbereid zijn op mogelijke invasies en beter bewapend zijn om āde barbarenā op afstand te houden.
Industrie in het imperium
Om dat te kunnen doen, moeten ze leren van andere landen. Daar hebben Japanners, wat Muys betreft, een groot talent voor: zorgvuldig leren van anderen en het geleerde sterk ter harte nemen. Vanaf dat moment zet Japan sterk in op de modernisering van de economie, het investeren in industrie, het positioneren van het staatsshintoĆÆsme als nationalistisch bindmiddel en het najagen van de Japanse imperiale ambities.
Japan is daarin behoorlijk succesvol: deels doordat er al een solide fundament lag (het land had al een goed georganiseerde bureaucratie, een relatief fijnmazig wegennet en een winstgevende landbouw), en deels doordat de regering, met de goddelijke keizer aan het hoofd, autoritair optreden niet schuwt. Japan weet in rap tempo de meeste Japanse huizen van elektriciteit te voorzien, de textielindustie neemt een hoge vlucht, en door de overwinning in de oorlog met China in 1894-1895 verwerft het land haar eerste kolonie: het eiland Formosa, het huidige Taiwan.
Elite en armoede
Maar modernisering betekent geen democratisering. Het land wordt geleid door een economische en politieke elite, geholpen door het machtige leger, die alleen maar verantwoordelijkheid hoeft af te leggen aan de keizer en dat kan beschikken over een haast oneindig budget.
De situatie in Japan in de eerste helft van de twintigste eeuw is ronduit turbulent: Japan voelt zich, ondanks hun inzet in de Eerste Wereldoorlog, niet op waarde geschat door de westerse grootmachten; een aardbeving in Tokio en omgeving kost enkele jaren later aan ruim 130.000 Japanners het leven; en de beurskrach in Wall Street zorgt voor veel economische, maar daardoor ook politieke onrust. Het gevolg is dat een meerderheid van de bevolking in armoede leeft, en steeds meer macht in de handen van steeds minder mensen, voornamelijk hooggeplaatste officieren, komt.
Verlies
Het verlies van de Tweede Wereldoorlog is een absoluut dieptepunt in de Japanse geschiedenis. Drie miljoen Japanners verliezen hun leven en het land raakt alle veroverde gebieden, waaronder Taiwan, kwijt. Japan wordt, voor het eerst in de geschiedenis, een bezet land, dat aangewezen is op noodhulp van andere landen.
Keizer Hirohito proclameert in die periode dat hij geen goddelijk wezen is, maar gewoon een mens. Het opperste gezag over het leger wordt hem afgenomen en hij houdt slechts enkele formele bevoegdheden over. De Amerikaanse bezetter gaat met de bezem door het ambtelijk en militair apparaat en schaft het staatsshintoĆÆsme af. Ook in de privĆ©sector krijgen duizenden werknemers en directeuren de bons. Zo wordt Japan, onder invloed van de Verenigde Staten, gedemilitariseerd en gedemocratiseerd, als bolwerk tegen het oprukkende communisme.
Economische wereldmacht
Na de oorlog vaart Japan een kapitalistische koers: buitenlandse technologieƫn worden binnengehaald, de export neemt een hoge vlucht en de industrie wordt weloverwogen verder ontwikkeld. De zakenwereld en politiek slaan de handen ineen: ze doen massale binnenlandse investeringen, zetten in op armoedebestrijding en het spreiden van welvaart, en zoeken antwoorden op nieuwe problemen, zoals de toenemende vergrijzing, economische schommelingen, het gevoelde wantrouwen tegenover de politiek en vertragende bureaucratisering. Zo schopt Japan het tot de economische top van de wereld.
De andere kant van de medaille
Maar aan die economische voortvarendheid kleeft ook een keerzijde. De werkdruk en druk om te presteren is in Japan (zeker onder starters) gigantisch: van ās ochtends vroeg tot ās avonds laat worden kantoren bevolkt door duizenden werknemers, die vaak overnachten in een krappe hotelkamer om de ochtend erna maar weer vroeg op kantoor te kunnen zijn. Het respect voor hiĆ«rarchie en anciĆ«nniteit, het wegcijferen van het individu ten behoeve van het collectief en het hanteren van perfectie als de norm zit in het DNA van de Japanners, zegt Muys. Gehoorzaamheid, trouw en het (koste wat kost) beperken van gezichtsverlies zitten in de haarvaten van de Japanse cultuur (denk bijvoorbeeld aan de samoerai).
Muys verwijst in dit verband ook naar Japanse begrippen, zoals hikikomori (āsociale terugtrekkingā door jongeren, die contact met mensen schuwen en zich vrijwel permanent opsluiten in hun kamer) en karoshi (term die āwerken met de dood tot gevolgā betekent). Het bestaan van dit soort woorden, is illustratief voor het hoge aantal zelfmoorden in Japan onder jongeren.
Portret van Japan
In Geen zee te hoog schetst Muys een vrij volledig portret van het huidige Japan: een land waarin het individuele geluk vaak botst met het collectieve belang, en met grote uitdagingen op het gebied van demografie en klimaatverandering. Maar Japan is bijzonder veerkrachtig gebleken: denk aan de razendsnelle opbloei na de Tweede Wereldoorlog, maar ook aan de omgang met de kernramp in Fukushima in 2011. Dankzij die veerkracht is voor Japan geen enkele zee te hoog, besluit Muys zijn boek optimistisch.
Boek: Geen zee te hoog – Japan en Japanners in de 21ste eeuw
Ook interessant: De expansiedrift van het Japanse leger