Sinds 1982 wordt Nederland geregeerd door samenwerkingsverbanden van twee of drie partijen, maar het staat al vrijwel vast dat de volgende coalitie er meer zal tellen. Gelet op de peilingen en de elkaar uitsluitende politieke leiders zijn er na de Tweede Kamerverkiezingen van maart volgend jaar zeker vier, maar misschien wel vijf partijen nodig voor het vormen van een meerderheidscoalitie.
In de Eerste Kamer, die pas in 2019 wijzigt van samenstelling, kan nu al geen wet worden aangenomen zonder steun van minimaal vier partijen. Ook dat gegeven zal bij de formatie van het volgende kabinet een rol moeten spelen. De noodzaak van een vier- of vijfpartijencoalitie vervult menigeen met zorg. Als zoveel partijen moeten samenwerken in een kabinet, wordt Nederland dan niet volstrekt onbestuurbaar?
Geen historisch unicum
Vijf partijen is inderdaad veel, maar het is zeker geen historisch unicum. Het legendarische kabinet-Den Uyl uit de jaren zeventig bestond eveneens uit vijf partijen: PvdA, KVP, ARP, D66 en PPR (later opgegaan in GroenLinks). Ook zijn voorganger, het kabinet-Biesheuvel, telde vijf partijen: KVP, ARP, CHU, VVD en DS’70 (een rechtse afsplitsing van de PvdA). Geen van beide kabinetten maakte zijn periode af, maar daaraan mogen niet te snel conclusies worden verbonden. Ruim de helft van alle naoorlogse kabinetten moest voortijdig aftreden. De rit uitzitten is voor een kabinet uitzonderlijker dan sneuvelen.
Regeringen van vier partijen zijn er nog veel meer geweest dan vijfpartijenkabinetten. Vrijwel alle kabinetten die tussen 1945 en begin jaren zeventig aan het bewind waren telden er vier, soms nog aangevuld met enkele partijloze bewindslieden. Daarentegen zijn kabinetten van slechts twee partijen betrekkelijk zeldzaam. Sinds de Tweede Wereldoorlog waren dat alleen Beel l, Van Agt I, Lubbers I t/m III en Rutte I en II: 7 van de in totaal 24 (overgangskabinetjes buiten beschouwing gelaten). Rutte I is bovendien een twijfelgeval. Dit minderheidskabinet van VVD en CDA was geheel afhankelijk van gedoogpartner PVV, in theorie geen regeringspartij maar in de praktijk wel.
Dat de coalities sinds eind jaren zeventig minder partijen gingen tellen, kwam niet doordat het politieke klimaat stabieler was geworden. Het werd vooral veroorzaakt door partijfusies. In 1980 fuseerden de in de Nederlandse politiek zo cruciale confessionele partijen KVP, ARP en CHU tot het CDA. Ook de ChristenUnie, tussen 2007 en 2010 regeringspartij, is een samensmelting: van GPV en RPF. Zouden die twee fusies niet hebben plaatsgevonden dan had bijvoorbeeld Balkenende IV bestaan uit zes in plaats van uit drie coalitiepartners.
Radicale boodschap
Sinds begin deze eeuw is er echter ook sprake van een andere tendens. Steeds meer kiezers wenden zich af van de ‘middenpartijen’ die traditiegetrouw het land besturen. Ze hebben het gevoel dat er in Den Haag niet naar hen geluisterd wordt en zoeken daarom hun heil bij politieke groeperingen met een populistische, vaak zeer radicale boodschap. Eerst was er een massale toeloop op de LPF, later op de SP en op de PVV. Die laatste partij weet inmiddels zoveel kiezers aan zich te binden dat ze – volgens de peilingen althans – verreweg de grootste partij van het land is geworden. Door haar extreme standpunten over onder meer de EU is het echter onwaarschijnlijk dat ze tot het volgende kabinet zal toetreden. Zeker na de teleurstellende ervaringen in Rutte I zullen VVD en CDA daar niets voor voelen, om over D66 en PvdA maar helemaal te zwijgen.
De aantrekkingskracht van de politieke flanken heeft tot gevolg dat er in het middensegment minder zetels overblijven om te verdelen. De sterk gekrompen middenpartijen zijn dus wel gedwongen samenwerking te zoeken om aan een meerderheid te komen, ondanks de ideologische verschillen die tussen hen ook wel degelijk bestaan. Coalities met veel partijen worden daardoor weer onvermijdelijk. Of dat tot onregeerbaarheid van het land leidt is de vraag. Veertig of vijftig jaar geleden, toen grote coalities heel normaal waren, werd daar in elk geval zelden over geklaagd.
Het volgende kabinet zal vermoedelijk steunen op een combinatie van VVD, CDA, D66 plus PvdA en/of ChristenUnie. Die partijen hebben in de Eerste Kamer een meerderheid, waardoor daar niet meer om gedoogsteun bij de oppositie gebedeld hoeft te worden. Bovendien werken ze – noodgedwongen omdat het kabinet in de senaat niet op een meerderheid kan rekenen – nu ook al veelvuldig samen.
Voor het eerst
Het ziet er dan ook naar uit dat we na maart volgend jaar voor het eerst sinds het kabinet-De Jong (1967-1971) een vierpartijenkabinet krijgen. Of misschien wel voor het eerst sinds het kabinet-Den Uyl (1973-1977) een vijfpartijenkabinet. Tenminste: als Rutte II ongeschonden het einde van zijn regeerperiode weet te halen. Het zou dan voor het eerst sinds Paars I (1994-1998) zijn dat dat gebeurt. Zo lijkt 2017 het jaar te gaan worden van sinds lang niet meer vertoonde gebeurtenissen in de Nederlandse politiek.