Er was een tijd dat Nederland trots was op zijn koloniale bezit. Een tijd waarin Jan Pieterzoon Coen (1587-1629) geprezen werd als ware held. Maar die tijden zijn drastisch veranderd. Vandaag de dag wordt er heel anders tegen datzelfde koloniale verleden aangekeken. Het wordt gezien als een tijd van uitbuiting en vooral van racisme. Het dwingt ons met schaamte naar dat verleden te kijken, maar is die schaamte terecht? Moeten wij ons verleden beoordelen door het te plaatsen in de historische context of is beoordeling naar onze huidige maatstaven juister?
Civis Mundi is een klein politiek-cultureel tijdschrift, waarin wetenschappelijk niveau gecombineerd wordt met grote toegankelijkheid. Eens per jaar geeft Civis Mundi een jaarboek uit met een thema en dit jaar is gekozen voor het thema: Kolonialisme en racisme: eens normaal, nu omstreden geraakt als politiek incorrect en moeizaam verwerkt Nederlands en Europees verleden. Op de cover prijkt een portret van Woodrow Wilson, president van de Verenigde Staten van 1913 tot 1921. Hij streefde naar een nieuwe vreedzame wereldorde en zette zich in voor een Volkerenbond. Zijn voorstel om in de statuten de bepaling op te nemen dat alle rassen gelijkwaardig zijn, haalde het niet. Het luidde echter wel het begin in van de dekolonisatiepolitiek.
In dit interessante jaarboek buigen een aantal geleerden zich over deze kwestie: hoe gaan we om met ons koloniale verleden? De bundel is samengesteld door prof. S.W. Couwenberg, naast directeur en hoofdredacteur van Civis Mundi ook emeritus hoogleraar staats-en bestuursrecht. De eerste bijdrage is dan ook van zijn hand en is tevens uitgangspunt voor de andere bijdragen. Couwenberg stelt dat Nederland als voormalig koloniale mogendheid nu eenmaal een racistisch verleden heeft. Maar impliceert die erkenning dan dat de Nederlandse regering maar schuld moet bekennen? Wie dit jaarboek leest, komt al snel tot de ontdekking dat de zaken niet zo eenvoudig liggen als dat ze door diverse organisaties en de media voorgesteld worden. We blijven echter teveel denken vanuit westerse normen en waarden en die laten geen ruimte voor discussies, volgens Couwenberg. Als argument voor die opstelling voert hij aan:
‘Dat het koloniale verleden niet meer beoordeeld wordt naar maatstaven van dat verleden heeft, lijkt mij, te maken met een op het heden geconcentreerde tijdsbeleving als kenmerkend voor huidige postmoderne tijdsbeleving, waarin mensen continu met dat heden bezig zijn, en in lijn hiermee geneigd de waarden en normen daarvan tot ultieme maatstaf te maken. Die neiging deel ik niet.’
Een mening die ondersteund wordt door Milan Bruynzeel in dezelfde bundel. Vergeleken met andere koloniale mogendheden van weleer valt Nederland op door een weinig evenwichtige oordeelsvorming over het eigen koloniale verleden, stelt Bruynzeel. Andere Europese landen als Engeland en Frankrijk, maar ook Spanje en Portugal kijken heel anders tegen dat verleden aan. Daar wordt de schaamte overheerst door de positieve aspecten. Het Frans kolonialisme in Egypte bijvoorbeeld beperkte de invloed van het islamitisch fundamentalisme, waarna westerse gebruiken werden overgenomen, toen men eenmaal bemerkt had dat de beschaving in het Westen al meer ontwikkeld was.
Ton van Eijk, die als tropisch landbouwkundige vele jaren werkzaam geweest in Afrika, kijkt nog verder. Schaamte helpt Afrika niet in zijn ontwikkeling, schrijft hij en daarom vindt hij het ook onzinnig om het Westers kolonialisme aansprakelijk te houden voor de huidige wantoestanden op het Afrikaanse continent. ‘Daadwerkelijke ondersteuning van het emancipatieproces van de gewone Afrikaanse burgers en boeren vereist niet alleen bewustwording van ons verleden, maar ook bewustzijnsontwikkeling,’ zo concludeert van Eijk.
Maar hoe kunnen we dan objectief naar het verleden kijken? Daartoe zouden we het koloniale verleden eerst goed moeten onderzoeken. De dekolonisatie van Nederlands-Indië is nog steeds onvoldoende onderzocht, geeft ook Couwenberg toe. Eric Jurgens, onder andere hoogleraar Staatsrecht en Mediarecht, stelt in zijn bijdrage dat voor deze discussies twee zaken belangrijk zijn. Ten eerste: de feiten (wat is er exact gebeurd) en ten tweede: wat waren op dat moment de geldende normen en waarden. Jurgens noemt het een zinloze exercitie om de gebeurtenissen alleen te toetsen aan onze huidige normen en waarden. Die toetsing heeft, volgens hem, alleen nut als voorbeeld dat we dergelijk gedrag tegenwoordig niet meer tolereren.
Jurgens krijgt daarin bijval van Ludo Abicht, docent literatuur en filosofie, die schrijft:
‘Anders uitgedrukt: we kunnen het koloniale verleden ontkennen noch vergoelijken, maar we hebben ook niet het morele recht, dit verleden met de maatstaven van onze huidige tijd en tijdgeest te beoordelen.’
In dat licht bezien concludeert Jurgens dat het goed is dat we door middel van schadeloosstelling het verleden proberen te compenseren. We nemen dan de verplichtingen over zonder dat we zelf schuldig zijn. Doch excuses aanbieden vindt hij te ver gaan, dat wijst zijns inziens namelijk wel op schuld en de huidige maatschappij heeft geen schuld aan datgene wat in het verleden gebeurd is.
Is kolonisatie iets om dankbaar voor te zijn?, vraagt Paul Cliteur zich af. Bezien vanuit onze huidige maatschappij zijn we geneigd direct ‘nee’ te roepen, omdat de negatieve zaken als uitbuiting en rassenhaat steeds benadrukt worden. Kolonialisme en racisme laat zien dat er veel meer nodig is om tot een goed overwogen oordeel te komen. Niet langer ons koloniaal verleden negeren is daarvoor een eerste vereiste. Pas als we rekening houden met de nalatenschap uit dat verleden en die onder ogen durven te zien, zoals hij werkelijk is en daarbij oprecht kijkend naar de misdaden in onze huidige samenleving, hebben discussies zin. En dan kunnen de conclusies wel eens heel anders luiden dan we nu willen afdwingen.
Boek: Kolonialisme en racisme (Jaarboek Civis Mundi)